De boet - het krakkemikkige, houten schuurtje - is al lang gesloopt, maar de oude woorden en beelden die daar bij horen zijn blijven hangen. Ongewenste dia's van een slordig dialect dat zangerig wordt uitgesproken. Boet, oorspronkelijk boedoi boede, hangt samen met het werkwoord bouwen. Het dialect laat zich niet afbreken.
Boer. Niet in de betekenis van veehouder of landbouwer (‘agrariër’) maar van lomp, ongevoelig, achterlijk en ongemanierd persoon. Scheldwoorden met grove varianten: boerehaaikneuter, boerepummel, boerekarhengst. boerehufter, boerelul.
Toen ik van de Openbare Lagere School afkwam en naar de Rijkshogereburgerschool in de ‘stad’ Schagen mocht, na drie weken proefklas te hebben moeten doorstaan, werd ik aanvankelijk met de nek aangekeken door de Schagenezen in mijn klas. Ik praatte gek, gebruikte woorden die zij niet verstonden. Zij noemden mij domme boer. Dat was een schok, want op mijn beurt noemde ik de jongens die écht buiten woonden, buiten ons dorp, boeren. Ik wist wat een boer was. Mijn moeder was boerendochter. Mijn vader ging dagelijks de boeren langs om zweren uit de hoeven van koeien te snijden, 's Zaterdags, en in de schoolvakanties, mocht ik mee.
Bijna twintig jaar heb ik onder boeren geleefd. De mentaliteit van de meeste boeren was die van Hendrik Koekoek, oprichter van de Boerenpartij. Mijn vader, bang om zijn broodwinning te verliezen, heeft wel eens op hem gestemd.
Taal, macht, starheid en identiteit. De verbanden ertussen heb ik aan den lijve ondervonden. Ik wist niet hoe snel ik het Westfries dialect van me af moest schudden, niet beseffend dat Schagenezen het dialect ook spraken, in verdunde vorm weliswaar, en dat zij op hun beurt door de Alkmaarders boeren werden genoemd, terwijl de Alkmaarders weer door de Amsterdammers...
‘Noem mij maar landman,’ zeg ik gekscherend, om mijn ongemakkelijke houding tegenover het woord boer dat ik soms nog naar mijn hoofd geslingerd krijg enigszins te relativeren.
Het dialect is een blijvende stoornis.
De boer, hij sterft uit, maar het woord boer leeft. Het lichtbeeld dat onmiddellijk op een onzichtbaar filmdoek in mijn hoofd wordt geprojecteerd, toont de veemarkt in Hoorn. Blauwe overall, gele klompen, wit overhemd, das, bolknak ‘in het hoofd’, glaasje jonge jenever in de knoestige eelthand. Zo uitgedost koopt of verkoopt de boer koeien, paarden of varkens. Bij het handelen wil hij het onderste uit de kan halen. Het ‘handje klap’ van marktkooplui die op een cent kijken. De ondertiteling van de niet