Rein Bloem
Aan een zijden draad
In 1969 maakte Michel Leiris dertien gedichten bij een reeks etsen van Juan Miro: Fissures (scheuren, halen). Hij belicht, ‘illustreert’, de tittels en jota's, de haarscheurtjes en littekens, de nietigste afwijkingen van een onbepaald patroon, dat net als in het sluitstuk van zijn vierdelige autobiografische recherche - Règle du jeu iv, Frêle bruit - opengebroken wordt door poëzie.
Dat is niet de poëzie van Haut mal, zijn verzamelbundel waarin op de klank van het woord af de onverwachtste gedachtensprongen en onbestaanbare etymologieën worden gemaakt of het niets is. Een met Raymond Roussel en de surrealisten verwant taalspel dat van onbegrensde vrijheid getuigt, maar niet vrij is van kunstmatigheid, waar niets tegen is. Wel zijn die gedichten in strikte zin niet vertaalbaar; je zou in het Nederlands te werk moeten gaan om een idee (flauw of niet) van het Franse voorbeeld te geven.
Ook in de Miro-glossen gaat nog heel wat om aan taal, maar in wezen zijn het niemendallen. Weinig of niets doet er toe, zou een andere dichter schrijven.
Het hele leven van Leiris staat in het teken van praten, praten en schrijven en schrijven terwijl hij verzwijgt; zich kleden in de sjiekste, duurste gewaden om zijn naaktheid te verbergen. Pas tegen het eind van zijn meesterwerk breekt hij de balustrades, mythisch van aard, waaraan hij zich steeds heeft vastgehouden, af en laat gaten vallen in zijn discours, open plekken in de wirwar van zijn taal, gaal na gaal in zijn weefsel.
Fissures verscheen in 1990 opnieuw, bij Fourbis (ook een titel van Leiris in zijn Spelregel), de uitgever die in zijn fonds o.a. Bataille, Daive, Du Bouchet, Jabès, Mandelstam, Nerval, Rilke, Roche en Sade heeft zitten.
Niet te missen.