Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 1991 (nrs. 53-56)
(1991)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||
Brigitte Weidmann
| |||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||
opstel over de (vrouwelijke) bidsprinkhaan, dat griezelige insekt dat door veel volkeren met God of de duivel geïdentificeerd wordt en waarvan het moorddadige paringsceremonieel de surrealisten tot psychoanalytische overwegingen inspireerde. Met de insektenwereld was Caillois op een van zijn belangrijkste thema's gestoten; de essaybundel Méduse et Cie (1960) bij voorbeeld is aan de bizarre verschijningen en gedragsvormen van bepaalde insekten gewijd. Je kunt je Caillois moeilijk als deelnemer aan het surrealisme voorstellen, zij het dat zijn positie van meet af aan anders was. Hij was eerder door een misverstand bij hen terechtgekomen. Had men niet met de literatuur willen afrekenen, pleitte men niet voor nieuwe radicale onderzoeksmethoden voor de mens en zijn wereld? Tot zijn teleurstelling moest Caillois vaststellen dat het surrealisme een literaire beweging was geworden, die geen wetenschappelijk onderzoek meer ondernam zoals hij zelf nastreefde. Breton bestempelde de zeventien jaar jongere Caillois weliswaar vol respect als ‘geestelijk kompas’ van de groep, maar verweet hem anderzijds een ‘antilyrische houding’; hem stoorde diens neiging tot analyse, reflectie, nuchterheid van stijl, waarvoor Caillois zich nog in zijn laatste geschriften (Trois leçons des Ténèbres) uitsprak. De aanleiding tot de breuk was symptomatisch. Een lid van de groep had uit Mexico zogenaamde haricots sauteurs meegebracht, wandelende bonen die daar als souvenir werden verkocht. Breton drong erop aan, over dit wonderlijke verschijnsel na te denken. Caillois daarentegen, die (overigens terecht) veronderstelde dat het larven waren, wilde de magische tuinbonen eenvoudig opensnijden. Op de ruzie over poëtische geheimzinnigheid en wetenschappelijke nieuwsgierigheid liep de goede verstandhouding stuk. De surrealistische lievelingsthema's evenwel, mythe en beeld, roes en droom, spel en poëzie, verbeelding en waan, zouden ook Caillois blijven boeien, zij het in een andere, fysiognomische zin en aangevuld door thema's die ver van het surrealisme afstonden. Het opmerkelijkst is de verschuiving in impuls en intentie. Zo gaat het bij L'incertitude qui vient des rêves, zoals Marguerite Yourcenar heeft opgemerktGa naar eind(1), niet om een boek over dromen of om droomuitleg, maar eerder om een onttovering van de droom, doordat de aandacht gericht wordt op het feit dat onze droomactiviteit het bewustzijn van zijn zekerheid berooft. Een vergelijkbare omkering van zienswijze laat Caillois' opvatting van het fantastische zien. Zijn belangstelling betreft, zoals het essay Fantastique naturel illustreert, niet zozeer het door de mens geschapen fantastische, dat wil zeggen kunst en poëzie, maar meer de langs natuurlijke weg ontstane fan- | |||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||
tastische wereld van kristallen en gesteenten, van planten- en dierenfiguren, kortom, het Fantastische in de natuur. In dit verband moet op Caillois' sleutelbegrip van de treffende verbeeldingskracht gewezen worden. In tegenstelling tot de willekeurig vagebonderende fantasie duidt dit begrip op het vermogen om met behulp van vaststaande, bekende feiten nog onontgonnen gebieden te verkennen en steeds nieuwe, op elkaar betrokken dingen bewust te worden. Voor Caillois beschikte bij voorbeeld de Russische chemicus Mendelejev over treffende verbeeldingskracht, omdat hij op basis van zijn periodiek systeem van de elementen in staat was tot dusver onbekende elementen samen met hun chemische gegevens exact te voorspellen. Dit exemplarische geval sterkte Caillois in zijn overtuiging van de eindigheid van de wereld, en derhalve ook van het beperkte aantal ideeën en dingen. Overeenkomstig zijn oorspronkelijke concept van het onderzoek van de mens wijdde Caillois zich eerst, niet in de laatste plaats in het verlengde van zijn antropologische studies, aan sociologische problemen. In 1938 richtte hij samen met Georges Bataille en Michel Leiris het Collège de sociologie op, dat in Parijs lezingenavonden organiseerde; hij ontwikkelde er een theorie van het feest, Jean Paulhan sprak over Le langage sacré, Hans Mayer over de riten van de politieke genootschappen in de Duitse Romantiek, Bataille over La joie devant la mort. In die tijd schreef Caillois regelmatig voor de Nouvelle Revue Française, voor Bataille's Acéphale en de gerenommeerde Cahiers du Sud. Zijn samenwerking met Bataille verliep echter algauw moeizaam, om dezelfde redenen als voorheen met de surrealisten. Uit deze periode stammen systematische studies over Le Mythe et l'homme (1938) en L'Homme et le sacré (1939); in de sfeer van deze werken over mythen en het heilige past ook een in de uitwerking verwante speltheorie van veel latere datum, Les Jeux et les hommes (1958), waarin Caillois zich bewust van Huizinga afzet. Toen Caillois zich in 1939 op een reis naar Zuidamerika bevond, brak de Tweede Wereldoorlog uit, die hem dwong tot 1944 in Argentinië te blijven. Cultuur en landschap van Zuidamerika droegen literaire vruchten; hier leerde Caillois J.-L. Borges kennen, die hij vertaalde en in Frankrijk bekend maakte. In Buenos Aires stichtte hij het Institut français en gaf drie jaar lang het tijdschrift Lettres françaises uit, waarin ook gedichten van André Breton verschenen, die eveneens in ballingschap leefde. Deze hernieuwde geestelijke ontmoeting van de beide Fransen in ballingschap heeft Caillois blijkbaar tot een soort afrekening met actuele literaire ten- | |||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||
densen (surrealisme, Joyce, lettristen) aangezet. Na zijn terugkeer naar Parijs verschenen Vocubulaire Esthétique en Babel (later door hem in één band uitgebracht), korte, polemische stukken. Zijn taalopvatting culmineert in de zin: ‘De taal is geen speelgoed.’ Voor Caillois is ze een werktuig dat het denken dient en in ere moet worden gehouden. Taal van haar betekenis scheiden, wil zeggen dat men haar evenzeer vervalst als de op haar gebaseerde menselijke betrekkingen. Deze morele taalopvatting heeft Caillois altijd gehuldigd, getuige zijn droge en zuivere stijl. Een glimmende steen, een labradoriet, die hij in 1952 in handen kreeg, betekende het begin van een decennialange bemoeienis met stenen. Na een lange tijd van verzamelen, onderzoeken en nadenken over stenen, die hij op reizen over de hele wereld op het spoor kwam, schreef hij zijn poëtische meesterwerk Pierres, een essay over mythologie, fysica en metafysica van stenen, zijn eerste heel persoonlijke boek, waarin de sécheresse van vroegere werken een verbinding aangaat met de meeslepende bezetenheid om stomme, levenloze produkten in woorden te vatten. Later hield Caillois zich voornamelijk met verschijningsvormen van de natuur bezig; hij laat daarbij de mens niet weg, maar relativeert hem in zijn aanmatigende houding tegenover andere levende wezens en tegenover de dingen. Hij geeft de homo sapiens zijn plaats in periodes die miljoenen jaren hebben geduurd en hun ideogrammatische schrift in levenloze dingen als stenen hebben achtergelaten. De ontwikkeling van de natuur in haar geheel, inclusief de mens, verloopt volgens Caillois spiraalsgewijs, evenals de ontwikkeling van het denken. Het inventief vermogen van de mens is niets anders dan een voortzetting van de intrinsieke werking van de dingen en niet, zoals de westerse filosofie beweerde, eraan tegengesteld. Als door middel van de diagonale wetenschappen een sagittale snede door deze spiraal wordt aangebracht, dan worden analogieën van compleet verschillende, niet uit elkaar voortgekomen dingen zichtbaar, tussen levenloze en levende materie bij voorbeeld; een fenomeen dat op de verborgen eenheid van de materie wijst. Zo komt Caillois, nadat hij aan de hand van zijn studies een geweldige ruimte van de bewuste geest bestreken heeft, tot een soort mystiek van de materie, een op reflectie gebaseerde Europese mystiek, terwijl destijds Daumal en zijn vrienden van het Grand Jeu door meditatie tot een oosters geöriënteerde mystiek probeerden te komen. In Caillois' autobiografische boek Le Fleuve Alphée, dat in 1978, zijn sterfjaar, verscheen, spreekt hij over zichzelf als iemand die geleerd heeft van zichzelf af te zien. Toen hij stierf, was hij juist bezig met een studie over de agaat. | |||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||
De zwaarte van de stomme materie en het fragiele leven van de insektenwereld, zijn lievelingsthema's, zijn zoals zijn werk duidelijk maakt slechts schijnbaar aan elkaar tegengesteld. Na zijn dood werd een vlinder naar hem genoemd; een steen wacht nog op zijn naam.
Uit: Akzente, juni 1983 | |||||||||||||||||||||
Roger Caillois (1913-1978), een keuze uit zijn bibliografie
|
|