Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 1989 (nrs. 45-48)
(1989)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 16]
| |||||||
Jan Hanlo
| |||||||
[pagina 17]
| |||||||
maar ik wil een definitie geven van het niets (in termen van het kwade en het ongeluk).
En dan je mededelingen over ‘vrijheid’. Het gaat erom om duidelijk te onderscheiden welke vrijheid je bedoelt; wát je onder de wilsvrijheid verstaat. Die vrijheid die jij bedoelt heeft ieder levend wezen; het betekent gewoon een zekere mate van zelfstandig bestaan. Zelfs anorganische stoffen hebben dat nog (het reageren van zink op zwavelzuur etc.) 'n Dier kan zeer zeker genieten. Het lijkt mij wel eens: meer dan een mens. 'n Blije hond die mee uit wandelen mag, of die met een andere hond over een grasveld tolt en jaagt in z'n geraffineerd aanminnig en ongeremd spel heeft m.i. meer vreugde dan welke concert-bezoeker of geluksgedichtenschrijver ook. ‘En hebt U 'n dier ooit echt zien genieten?’ vraag je. Hoe kán je dat vragen? Als je zou vragen: ‘En hebt U 'n mens ooit echt zien genieten?’ (of: een God of: een engel), dan zou ik misschien zeggen: nee.; maar 'n dier! 'n Dier is m.i. het enige wezen dat ons er aan blijft herinneren dát er geluk bestaat. 'n Dier kan zelfs genieten zonder het ongeluk te hebben gekend (iets wat de mens - gauw verwend en blasé als die is - dikwijls niet kan) Ja, ik heb twee vinken wel liefdesbrieven zien schrijven in de lucht, en duiven in baltsvlucht. Versta me goed, ik betwist je het recht niet om het op sommige punten oneens met me te zijn. Integendeel, dat vind ik helemaal niet erg. Dus je praat nog eens met Mr. Bos, hè? Want die moet nu niet denken dat ik St. Thomas, of wie ook, maar stilletjes zit na te sauwelen. Het gaat om de ‘pointe’.
Beste groeten. Schrijf nog eens.
Jan Hanlo | |||||||
[pagina 18]
| |||||||
13-5-61Beste Colla. Dank voor je brief, die ik, in afwachting van een radiouitzending, meteen beantwoord.
Het gedicht: ‘vandaag ben ik dichter’ vind ik veel beter. Alleen de keien begrijp ik niet helemaal. Ik vind keien juist niet erg prozaïsch. We hadden vroeger in het dorp Deurne blauwe keien. De Straaljager is erg persoonlijk van herinnering. Die warme handjes op de spiegel vind ik wel aardig, maar men is geneigd erop te antwoorden: o. (oo) De ‘9 apen’ vind ik wel aardig; helemaal duidelijk is 't me weer niet. 't Intrigeert wel, maar ik vind de oplossing niet. Jammer voor mij (en ook voor de dichter, zoals het ook jammer is voor degene die zich bij verstoppertje spelen zó goed verstopt heeft dat hij niet gevonden wordt). De gedachten (midden in) in het lange ged. ‘soms wil ik.’, doen mij soms denken aan opvattingen van J. Bernlef (een van de redacteuren van Barbarber) Het is misschien een echte hedendaagse gedachte bij dichters en romanschrijvers. Ik zal het ged. eens aan die Bernlef opsturen. Óf je moet daar bezwaar tegen hebben. Zou je die gedachte niet eens in een brief willen verduidelijken? (dus waarom 't je interesseert te weten wie van 't bassenkoor morgen vader wordt en wie van de mensen op de markt jarig is en hoe lang de dichter op de foto etc. Ik vind dat wel interessant. Het vers ‘jullie willen dat mijn vers’. De kleurencombinatie in het begin vind ik heel goed, maar jij keurt 't juist af! Dat ‘jullie’ vind ik wel zwak, wat naief. Wie zijn die jullie? Bestaan ze wel? Of ben je het zelf? Het slot vind ik heel goed en hoopgevend. Ik hoop ook dat je het vindt. | |||||||
[pagina 19]
| |||||||
Het vers vind ik weer minder. Er zit weer 'n moraal in die - voorzover ik 'm begrijp - me een weinig sentimenteel-romantisch aandoet. Nu je brief: Het was niet de kleine Hooft-prijs, maar de kleine poëzieprijs van de stad Amsterdam. In De Bronk staat een drukfout, ik verbeterde dit misschien al. Celebraal moet zijn cerebraal (aan 't slot). Fijn dat je ook wel iets in 't vers ziet. Dit nr. van bbb was inderdaad wat tè veel gevuld met knipsels. Toch hoort 't wel bij het karakter van het blad (van niet per se creatief te zijn). Wat mijn stukjes betreft, je bent het niet erg met me eens, voel ik. Ik geloof ook niet dat je me helemaal gevolgd hebt. Je zegt dat ik gelijk heb. Maar ik stel alleen een vraag, in het stukje met de dobbelsteen. Hoe kan ik dan gelijk hebben! Jouw uitweiding bevredigt mij ook niet erg. Ik geloof niet dat water bij 1o kan koken, bij een normale druk. Jij probeert juist de mogelijkheid aan te tonen, ik probeer juist de onmogelijkheid ervan aan te tonen. We zijn 't dus zeker niet eens. Zo ook met de erwt. Ik meende juist aangetoond te hebben dat - wanneer het formaat baksteen hetzelfde blijft - een gelijkvormig, ontzettend groot huis nog iets anders afwijkends krijgt van het normaal-grote huis dan alleen de grootte. (nl. de verhouding tot de bouwelementen).
Is een stoel met honderd poten een stoel? En die mensjes. Als je alles verkleint en in gelijke verhoudingen houdt (dus ook de maat), wil dat niet zeggen dat je mensen van 1 m.m. kunt krijgen. Want de m.m. is ook gelijkelijk verkleind. Jij gaat met een absolute m.m.-maat vergelijken, en die bestaat niet.
Als je een erwt als een huis zou hebben waarin de atomen gelijkelijk vergroot waren, zou dit waarschijnlijk een dodelijk voorwerp zijn (door de stralingen: één uitschietend gamma-deel - of hoe heten die dingen - zou iemand kunnen doden) Dit zou dus - afgezien van de grootte - helemaal geen gewone erwt meer zijn.
‘Negatieve’ mensen is natuurlijk maar een grap. Dit kan echt helemaal niet - ongeacht mijn niets-theorie. Wél kan men volgens die niets-theorie zich iets proberen te denken dat een tegenovergestelde is van een mens:; dat zou dan het uiterste niets van een mens zijn. Die niets-theorie van me is trouwens maar een suggestie, een hypo- | |||||||
[pagina 20]
| |||||||
these. Voor de stof geloof ik wel dat de leegte het absolute nulpunt is. Je verheldert de zaak niet bepaald door die niets-theorie erbij te halen. Ik heb mijn stukje in Barbarber geschreven in het gangbare denk-idioom: het gaat niet over die niets-theorie. Wat ik hier nu op deze en de vorige blz. over schrijf is misschien niet konsekwent, ik heb geen zin daar nu erg op te piekeren, maar je moet mijn stukje in bbb. lezen als geformuleerd in de gangbare opvattingen, en als een antwoord op een rare ponering. Een gek kan nl. meer vragen dan een wijs mens kan beantwoorden. Daarom is zo'n antwoord moeilijk. (men moet er eerst even ‘gek met de gekken’ voor zijn). Iedereen weet dat er geen mensen op deze wereld kunnen bestaan die 1000 km. lang zijn. Ook niet als ze liggen, en dus normale lucht kunnen inademen. Maar bewijs jij maar eens waarom zulke reuzen niet mogelijk zijn. Het is gemakkelijk om te zeggen: alles is mogelijk. Het is veel lastiger om te laten zien dat niet alles mogelijk is.
Hè? Nou jíj weer.
Dag Colla. Groeten aan Theo.
Jan Hanlo.
p.s. Bewijs jíj mij nu maar eens dat het niet mogelijk is dat in een grote stad, laten we zeggen Amsterdam, op een werkdag - toevalligerwijze, dus onafhankelijk van elkaar - geen enkeleGa naar voetnoot* persoon zich op straat bevindt. (de een heeft de griep, de ander geen zin, de ander heeft toevallig een vrije dag, de ander z'n auto is kapot en hij kan niet met de trem gaan omdat hij gezworen had nooit meer met de trem te gaan, enzovoorts.)
Of is het volgens jou wél mogelijk? Ik meen dat het niet mogelijk is, en dat dat ook te bewijzen is (zoals ik met mijn erwt deed) ik zou nog niet weten hoe Als je 't me bewijst, zó dat ik ermee accoord ga, krijg je een tientje van me! | |||||||
[pagina 21]
| |||||||
27-5-61Beste Colla. Dank voor je brief van 18 j.l., een brief die - zoals dikwijls - mijn schoolmeestersinstinct wakker maakt. Ik liet dat vers van je aan Bernlef lezen, maar hij vond er toch - net als jij zelf - ook geen bepaalde overeenkomst in met zijn opvattingen. Dat had ik dus mis. Ook heb ik je zin over ‘de keien’ verkeerd opgevat en ben blij dat jij ook niets hebt tegen keien, ook niet tegen de Venus van Mierlo waarschijnlijk. Ik las vandaag in Het Parool dat de steen niet in Mierlo maar in Geldrop gevonden is. De verslaggever schrijft zo smakelijk: ‘Vorige week op een morgen haalde dr. Bohmers het steentje - niet veel groter dan een flinke kiezelsteen - even tevoorschijn. Wij hebben het meisje langdurig zitten bekijken, ze had iets vrolijk-sensueels, iets Brigitte Bardot-achtigs’. Verder gun ik je van harte je ‘jeugdig idealisme’, zoals je het zelf zo lustig noemt, en ik hoop dat je het houden zult ook als de tijd die je daar typisch-geëigend voor vindt (de jeugd nl.) voorbij zal zijn. Over de grenzen van de ‘mogelijkheid’ zijn we het echter niet eens. Jij verkiest, in je overigens gerechtvaardigd jeugdig idealisme, te schwärmen met de leuze: ‘alles is mogelijk’, maar je vergeet dat je dan ook meteen uitgepraat bent. Nóg een stapje en je zit in het bootje van: ‘alles is wáár’. Dan valt er helemaal niet meer met Colla Bemelmans te redeneren. Hij is een knikkend engeltje geworden dat op elk centje of knoopje ‘lebensbejahend’ reageert. Je kunt toch wel tegen een plagerijtje? Wat mij - bij je aanvankelijk vermeende filosofische geaardheid - wel een beetje verbaast is dat mijn stukje over de erwt en over de lengte van mensen wat de finesses betreft volkomen langs je heen is gegaan. Het is ieders goed recht om het met mij oneens te zijn, maar je weerlegt mijn beweringen nergens en je hebt helemaal geen oog gehad voor de subtiele maar essentiële punten die ik aanvoer (nl. de taal, en de breedte van grenzen) Jouw afkeer van ‘bewijzen’ doet mij slechts romantisch aan. Ik stel mij er een vaandel en een optocht bij voor. | |||||||
[pagina 22]
| |||||||
Ik persoonlijk houd inderdaad van ‘bewijzen’, mits ze overtuigend zijn. Een ‘bewijs’ is nog niet hetzelfde als een ‘syllogisme’. Ik geef toe dat ik van de bewijskracht van een syllogisme niet overtuigd ben, al hebben ze heel vaak een soort van ‘ad-hominem’ -kracht. Ook wil ik niet a priori verwerpen datgene wat ik niet, of nog niet, bewijzen kan. Ook wil ik geen axioma's bewijzen.
De dichtkunst is voor mij de ‘vacantie van de filosofie’ heb ik eens beweerd. Dat zal je wel liever horen. Maar wat is filosofie zonder ‘bewijzen’? Het lijkt me gauw tot vage beweringen te leiden. Dat doet ze zelfs soms al mét ‘bewijzen’! Ik wil ook in de zin van ‘de ruimte van het volledig leven’ aan de intuïtie graag veel plaats gunnen, maar...... àls men nu eenmaal bezig is met ‘bewijzen’, dan zou ik willen verwachten dat ook op ogenschijnlijke ‘kleinigheden’ gelet wordt en dat de bewijzer met dezelfde wapens partij gegeven wordt. Zo stap je heel luchthartig gewoon heen over mijn aanvulling in mijn laatste brief aan je, dat enorme reuzen bij wie de moleculen en atomen in verhouding enorm veel groter zijn dan normaal, radio-actief dodelijk zouden zijn voor andere mensen. En mensen met een dodelijke straling zijn toch geen wezens meer die - afgezien van hun grootte - gelijk zijn aan gewone mensen. Die wezens zouden toch een andere naam nodig hebben, en zouden toch als heel andere wezens beschouwd worden. Het gaat om de gelijkheid of ongelijkheid - afgezien van de grootte.
Jij zegt: een erwt zo groot als Azië is nóg een gewone echte erwt - afgezien van de grootte dan.
Een waarheid als een koe is soms het moeilijkst in te zien. Men ziet de boom, of de koe, dóór de boom (resp. koe) niet meer, omdat men er met zijn ogen te pal op staat.
Dat koken van water, bij 76 cm druk, bij 1o is m.i. ook fout. De denkfout berust ook weer hier op: de grens is niet precies aan te geven, daarom zegt men: er is geen grens. | |||||||
[pagina 23]
| |||||||
Het is net zoiets als een stad als New York die - zuiver toevallig, dus onafhankelijk van elkaar wat de gevallen betreft - een week lang volkomen uitgestorven op straat zou zijn. Want de toestand van ‘uitgestorvenheid’ gedurende één uur (laten we dát dus nog als mogelijk aannemen) zou onmiddellijk de aankomst van andere mensen veroorzaken. Zulk een gekke toestand zou alléén denkbaar zijn als de hele wereld meedeed aan die abnormaliteit. De dingen hangen nu eenmaal samen. Daarom is een wonderbaarlijke abnormaliteit van kokend water bij 1o alleen mogelijk in een wonderbaarlijk abnormaal geworden wereld. (Ik spreek hier niet over een echt wonder, natuurlijk).
Er kan wel 1/1000000 mm3 water koken bij 1, maar geen m3. Bv. alleen al omdat water van 1o, wanneer het zou gaan koken, door verlies van warmte door de uittredende dampdeeltjes, hardstikke koud zou worden. Vér onder de oo, zodat de moleculen onmiddellijk te vast op elkaar zouden zitten om te koken. En áls ze nog door zouden ‘koken’ dan zou dat geen koken meer zijn, maar ‘sublimeren’. (‘taal’!)
Dit is natuurlijk geen hoge boodschap waarvan ik verwacht dat je er ja en amen op knikt. Hou jij je maar bij je weten van 1o - kokend. Ik kom me wel eens scheren bij je, en biefstuk met erwtjes eten, met 100 erwtjes zo groot als Azië elk. Dag Colla. Vergeef me mijn schoolmeesterachtigheid.
Jan Hanlo
p.s. Je schrijft: ‘Ik meet hier niet met 'n absolute maat, immers als wij 1 mm zijn zijn de mensjes 1/170 mm. Ik wilde alleen verdedigen dat mensen van 1 mm best mógelijk zijn’.
Maar hoe zie je ‘ons’ als 1 mm groot? In een omgeving die gelijkelijk verkleind is? Met een lineaal in ons hand die gelijkelijk verkleind is? Ja dán is het mogelijk. Maar dat noem ik (b.v. ten opzichte van de zon) een andere wereld. | |||||||
[pagina 24]
| |||||||
Óf zie je ‘ons’ beschuitjes eten met hagelslag, waarbij de stukjes hagelslag even lang zijn als wij zelf? En met een lineaal op tafel die een paar honderd maal zo lang is als wij zelf? En met broers en zusters en collega's en ‘mede-mensen’ die ± 1700 x zo lang zijn als wij. En zouden die ‘mede-mensen’, die dus de normale mensen zijn, ons dan als gelijken of als miermensen beschouwen? Nu zijn ‘mensen’ misschien een ongelukkig voorbeeld, omdat men religieus vooral denkt aan een bezield wezen als men aan een mens denkt. Maar b.v. in muizen gedacht. Zouden die broer-muizen die 1700 x zo groot zijn hun kruimelbroertjes als gelijk beschouwen aan zichzelf? Het leven van die kruimelmuisjes zou zó verschillend zijn van dat van hun berg-grote broers en zusters, dat het toch gerechtvaardigd is om te zeggen: een muis verschilt minder van een rat dan zo'n reuzemuis van zo'n kleine. (dan komt daarbij de kwestie van de moleculen, het dambord-voorbeeld: een reusachtig vergroot wezen waarvan de moleculen niet op gelijke schaal vergroot zijn is als een dambord met veel meer vakken dan normaal. Dat ís dus geen echt dambord meer; het verschilt behalve in grootte, óók in iets anders van een gewoon dambord. Maar ik verval in herhalingen. Ik heb zo'n idee dat je toch doof blijft voor mijn goede suggesties. Soit.
Je hebt me ook niet geantwoord op m'n vraag of een stoel met 40 poten een stoel is. of een paard met 22 koppen, een paard. Jij zal zeggen: ja, een héél raar paard. En is een héél raar brood een brood? Ik bedoel bv. een brood dat zo raar is dat het erg veel op een emmer teer lijkt, of dat zo raar verkleurd en vochtig is uitgevallen dat het sprekend op een plas rode wijn lijkt. p.p.s. Kan God een steen maken die zo zwaar is dat Hij hem niet kan optillen? (probleem is niet van mij) Neen? Kan God dus iets niet? | |||||||
[pagina 25]
| |||||||
18-6-61.Beste Colla. Zojuist van Amsterdam komende las ik de post van enige dagen afwezigheid en beantwoord jouw brief promptissime (misschien is dit nog wel echt latijn!). Ik ben blij dat je mijn argumentatie nu grondiger bekeken hebt. Eigenlijk geef je je dus vrijwel gewonnen met je ‘alles is mogelijk’. Dat dambord met teveel vakken, daar wil je nog niet aan. Daar komen we misschien later eens op terug. Ik schreef je al in m'n laatste brief dat het voorbeeld ‘mens’ wat ongelukkig en ongemakkelijk gekozen was door mij. Jouw voorbeeld van melk die je aanlengt met water, is veel bruikbaarder. Nu, dát wilde ik juist zeggen. Dat 't tenslotte ‘te gek wordt’. De grens tussen dit en dat is dus breed, maar zij bestaat. Even tussen haakjes: ik las laatst een artikel over mensapen, of 't nu orang oetans waren of chimpansees dat weet ik niet meer. 't Was een artikel in Het Parool. De schrijver had die dieren gedurende langere tijd in het wild waargenomen. Hij noemde ze ergens terloops: geen mensen, maar ook niet bepaald dieren; iets - 'n klasse - daar tussen in. Dat vond ik wel aardig. Ís onze indeling mensen-dieren-planten-stenen misschien te weinig genuanceerd? Tussen dieren en planten zijn tussenvormen. Tussen levende stof en anorganische stof misschien ook. (Teilhard le Jardin of de Chardin? zal daar wel veel over geschreven hebben). Waarom ook niet tussen mens en dier? Kan men ‘mens’ zijn in graden? Diogenes zocht met z'n lamp ‘een mens’, en hij vond er geen. Dit was tussen haakjes, ik wil er niets mee bewijzen.
Wat je mooie voorbeeld van de verzameling horloge-onderdelen die van een toren worden gegooid, betreft: ik vermoed dat er echt wel kan bewezen worden dat het niet mogelijk is dat daarbij een heel horloge ontstaan kan. Daarvoor zou men deze onderdelen zeer goed moeten bestuderen. Men zou een horlogemaker moeten zijn. Een smak op de grond is nl. principieel iets anders dan een fijngevoelige manipulatie door een ervaren horlogemaker. Ik ga hier nu niet nader op in en ik laat je het recht voorlopig de mogelijkheid aan te nemen, maar ik zelf geloof dat hier weer die heel vage, heel brede, grens (maar die toch werkelijk bestaat, zoals bij de melk en het water) overschreden is. | |||||||
[pagina 26]
| |||||||
Met je ‘vierkante cirkel’ ben ik het uiteraard eens (alleen, je zegt: ‘immers 'n vierkant eist dat minstens twee punten op een lijn liggen, 'n sirkel sluit dit principieel uit’. Hoezo?: zelfs als je een rechte lijn bedoelt, kan dit bij een cirkel., maar dit is maar 'n kwestie van formuleren, over de zaak zijn we het eens).
Het volgende vind ik wel interessant. Je zegt: ‘trouwens, de stelling alles is mogelik is ook teoretis (ik zou liever schrijven teoreties, daar dit de ned. uitspraak is, niet?} je ziet, ik kan 't schoolmeesteren eenvoudig niet laten. goed te weerleggen, louter door redenering: a. Alles is dus mogelik. b. Is 't ook mogelik dat die stelling fout is? Antwoord moet natuurlijk ja zijn, anders was b al iets dat niet mogelik was’.
Ik ben er - dus zuiver logisch denkend - nog niet zo zeker van of dit antwoord wel juist is. Ik weet niet of de logica-boeken hierover spreken, maar er bestaat zo iets als ‘de aanwezigen uitgezonderd’. (je weet wel als men lichtelijk aan 't roddelen is) De oorspronkelijke bewering zondert zichzelf impliciet uit. Zo iets als wanneer iemand zegt: ‘je kunt de mensenGa naar eind* nooit geloven’. De spreker zondert zichzelf impliciet uit; hij hoort niet tot ‘de mensen’. Meer exact gezegd: elke bewering (elk ‘oordeel’ heet dat geloof ik in de logica) is als het ware extravert gericht, analyseert zichzelf niet. Vandaar dat er zo'n leuke sofismen opgesteld zijn als men het slachtoffer er toe brengt de premisse zelf óók als object van zichzelf te zien, zoals bij:
(dit moet enigszins anders opgesteld worden; het sofisme is niet helemaal sluitend, zoals uiteraard geen enkel sofisme) Duidelijker dit: (een moeilijk ding, ik heb er in de loop der jaren veel over gedacht en ben nooit tot een helemaal bevredigende ‘ontmaskering’ gekomen, al voel ik heel goed dat de fout - het sofistische misleidende dus - ligt in dat wat ik daarnet noemde: het willen betrekken van de bewering zelf in hetgene wat beweerd wordt.): | |||||||
[pagina 27]
| |||||||
Elke regel heeft uitzonderingen Dit is zelf ook 'n regel Dus zijn er ook regels zonder uitzonderingen (wat juist beweerd werd van niet!)
Daarom geloof ik werkelijk dat een bewering zelf niet mag ingesloten worden in de gevallen waarop de bewering betrekking heeft. Doet men dit wèl, dan doet men iets dat strijdig is met 's mensen denk- en spraakmanieren, met de logica dus. Jouw bewijs waarin je zelf je ‘alles is mogelijk’ weerlegt, zou dus niet steekhoudend zijn. Ben je het daarmee eens? Die sofismen zijn plezierige dingen, vind je ook niet? Een van de mooiste is het volgende. (Het is slechts in zoverre een sofisme wanneer men zegt ‘dat er geen antwoord op mogelijk is’. M.i. is er wel degelijk een goed antwoord op.) Het gaat zo: Iemand geloofde in dromen (hij geloofde dus dat z'n dromen een betekenis en vooral een waardevol advies of waarschuwing inhielden). Nu droomde hij op een nacht dat hij niet in dromen moest geloven. (Die raad werd hem dus in een droom gegeven, volgens die droom was het onjuist aan dromen waarde te hechten) Wat moest die arme man nu voortaan doen? (aan dromen blijven geloven, of niet? Als hij op grond van die laatste droom zijn vertrouwen in dromen opzegde, was hij natuurlijk zeer inkonsekwent).
Men kan hier weer zeggen: die laatste droom zonderde, zoals elke bewering, zichzelf uit, maar daarmee komt men er hier toch niet. Een leuk sofisme is het volgende: Iemand zei tegen Diogenes: ‘ik kan bewijzen dat jij geen mens bent.’ ‘Vooruit maar,’ zei Diogenes. ‘Goed dan,’ zei die ander, ‘ik ben een mens, nietwaar? En jij bent niet ik, dus jij bent niet een mens.’
(Diogenes, die niet gauw iemand het laatste woord liet, zei toen: ‘de redenering klopt, als je bij míj begint.’)
Een heel leuke is het volgende: bewijzen dat iemands grootvader een vlo was. (bij jeugdige personen: een vlo is of met overgrootvader werken.). (Het slachtoffer wordt gewoonlijk een beetje nijdig.) Het gaat zo: | |||||||
[pagina 28]
| |||||||
Jan: ‘Je hebt wel eens een vlo gehad, hè?’ Piet: ‘Ja.’ Jan: ‘Je zult wel eens een vlo hebben gehad die grootvader was.’ Piet: ‘Ja, dat zal wel.’ Jan: ‘Dan had je dus toen een grootvader, en die grootvader was 'n vlo. Jouw grootvader was dus een vlo.’
Weet jij er nog?
Nu stop ik. Bedankt voor je brief. Schrijf me maar niet zó vlug terug als ik jou doe, anders wordt de postbode te moe. Dag Colla.
p.s. Ik zag ‘het zevende zegel’ niet. Goed? De titel klinkt wat gevaarlijk kitschachtig. Ik zag eens ‘de zevende sluier’. Zeker, Leo Herberghs is een aardige man, geloof ik. Wij zien elkaar zelden. Ik zou wel eens een biertje met hem willen drinken. (alcohol leidt anders dikwijls - bij mij, en bij anderen ook - tot narigheid. Ik kon niet laten deze stichtelijke verklaring erbij te doen).
Jan Hanlo. | |||||||
1-1-62Beste Colla. Het is nog wel niet de 1e, maar ik zét dit vast. Ik heb de aanhef aan de verkeerde kant gezet bij vergissing, maar ik geloof niet dat er reden is een nieuw vel daarom te nemen. Dank je wel voor je mooie kaart. Werkelijk heel mooie kleuren, ik wist niet dat je ook schilderde. In antwoord op je gedicht stuur ik je het volgende. Het is eigenlijk een soort van pendant of eerder nog een andere versie van jouw ged. Ik haal het uit Het Parool van vandaag | |||||||
[pagina 29]
| |||||||
(20e), een fragmentje uit de vertaling van Bert Voeten van Shakespeare's ‘Henry iv’: ‘...als ik dit losbandig leven opgeef
en schulden aflos die ik nooit erkend heb,
zal ik, als blijkt dat ik meer houd dan mijn woord,
aller verwachting verre overtreffen;
en als een hel metaal op zwart fluweel
zal mijn bekering al mijn feilen in
de schaduw stellen en meer ogen trekken
dan zonder deze achtergrond. Het kwade
wend ik ten goede aan, en voor men 't weet
haal ik de tijd in die ik heb verspeeld.’
Dat komt wel in je kraam te pas, hè vadertje goedleven? (Deze zin hoort niet meer bij Shakespeare.) Hoe dan ook, ik vind de overeenkomst nogal treffend. Jij mengt er echter nog wat liefdewijn tussen (o.k.), terwijl Shakespeare het meer in het spectaculaire (of moet ik zeggen: heroïsche) trekt. Beide proeven hebben de ‘theoretische’ bekering tot onderwerp, de schijnheiligheid als laatste voorbereiding voor de heiligheid. - waarmee ik geen van beide gedichten verwerp.
Ik hou 't maar op de oude machtsspreuk: veel heil en geluk in het nieuwe jaar.
A propos, aan je vriend - ik ben z'n naam even kwijt - heb ik een maand of zo geleden een Tirade geleend. Zou je hem eens willen vragen die terug te sturen zoals hij me beloofd heeft. (hij heeft me eens opgezocht, we kenden elkaar van de avond in K'rade).
Dag. Veel heil en zegen, bekering en beterschap voor jou en de jouwen. en ons allen. ('t is overmorgen al!)
Jan. | |||||||
[pagina 30]
| |||||||
16-6-62Beste Colla (met je aardige naam (:Colla)).
Hoor niets meer van je. Zo aan de studie? Geeft niet hoor, want ik heb toch nog genoeg correspondentie. Ik hoop alleen dat je het goed maakt en dat je ook literair en filosofisch in voorspoedige doen bent.
Beste groeten.
Jan Hanlo. | |||||||
7-11-62Beste Colla. Dank je wel voor je brief van 10 oktober. Je bent dus al ver gevorderd op de weg naar het priesterschap. In ieder geval de kleren al aan. Heb je al een ‘heeroom’ geïncasseerd van een of ander (klein) neefje? Dat lijkt me een hele gewaarwording. Zo weet ik nog dat ik de eerste keer ‘meneer’ werd genoemd! Door een winkeljuffrouw die me een leren riem verkocht. Ik nam 'm pront natuurlijk. Dat neefje heeft minstens een dubbeltje van je gekregen. (Tenminste als 't in ernst was). Ik ben dit jaar aan de sukkel geweest, persoonlijke wederwaardigheden, ook wat de gezondheid betreft in de lappenmand gezeten. Nog niet voor 100%. (nu, met 70% ben ik al tevreden, laten we zeggen 80%; maar nu is het nog maar 60%, 58%. ik kan dus niet juichen en jubileren.) Ik schrijf soms mijn biechtvader diepe, wrokkige, on-ootmoedige, brieven. Maar ik verstuur ze niet, omdat hij me er toch niet op antwoord[t], en omdat hij het antwoord waarschijnlijk niet weet. | |||||||
[pagina 31]
| |||||||
Zal ik ze jou maar sturen? Of weet jij het antwoord ook niet? Of antwoord je ook niet, onverschillig of je iets weet of niet? Of zou ik je gezond, noodzakelijk, nuttig, jong, verheugend, optimisme maar in de war brengen met mijn existentialistisch getob? Ik zal ze maar in het la-tje laten liggen tot ik er zelf meer van weet, ik heb de hoop nog niet opgegeven. Een ander haalt de kastanjes toch niet voor je uit het vuur.
Nu dag Colla.
Hou je goed.
Beste groeten van
Jan Hanlo. | |||||||
4-2-63Beste Colla. Hoe gaat het er nu mee? Je was laatst in een soort crisis: niet meer weten hoe of wat. Ik hoop dat er weer lijn in de zaak is gekomen. Ik heb hier je brief van 9 november 1962 voor me liggen. Al lang geleden. Ik kan het wel waarderen dat je op mijn moeilijkheden niet wilt ingaan. Beter zo dan schijn-bijstand. Ik heb het helemaal niet meer zo op die mensen die menen dat ze er al heel veel van weten (van theologische moeilijkheden). Die mensen zijn er nog niet eens aan toe het probleem te beseffen. Niet meer teruggekomen in de redactie van dat blad? Dat zal wel niet. Later zal je wel weer een kans krijgen. Wat 'n winter, kolen betaald f 50 alweer. Ja, een ‘mens’ vinden, zal je wel even moeilijk lukken als Diogenes. Ik vraag me af: als je (of Diogenes) er een gevonden zou hebben, wat zou je (of hij) dan met hem of haar doen? Hem vereren (waartoe?), op hem parasiteren? (dat zou niet mooi zijn). Zou hij (of zij), zo'n ‘mens’ dus, ons wel kunnen helpen? Dikwijls vind[tl men in verschillende mensen tot wie men zich | |||||||
[pagina 32]
| |||||||
wendt, wel een stukje ‘mens’. Dat is ook al wat waard. Enfin, een theoretische aangelegenheid.
Ik zal je psalm 150 en de plaatsen in exodus eens gaan opzoeken.
Beste wensen voor studie etc.
Jan Hanlo. |