| |
| |
| |
Aukje Holtrop Gevaarlijke Invloed? Kitsch en kinderboeken
Het is september 1948 en ik lig in de avondschemering in bed te lezen. Er is veel straatgeruis, want de koningin treedt af en daarom zijn er aldoor koninginnefeesten. Het is prachtig weer en nu het avond is, komen er wat late stralen mijn kamertje binnen. Ik lees Ouwe Bram van W.G. van de Hulst en ik ben ontzettend bedroefd. Het is een verhaal vol treurigheid, een kind is gestorven, een vreemde eenzame oude man wordt door schooljongens geplaagd, er komt ook nog brand en in die weemoedige avondstemming moet ik langdurig huilen vanwege al dat verdriet en de dood en brand en eenzaamheid. Pure sentimentaliteit van een kind dat er vatbaar voor was vanwege avondzon en alleen thuis zijn. Kitsch-verhaal, namaak-sentiment, onzin. Een aantal jaren later heb ik hetzelfde met ‘Leloe doet aan een wedstrijd mee, zal zij het winnen ja of nee’, een verhaal dat niet treurig is, maar om één of andere reden iets te maken heeft met wegstervende namiddagzon. En weer later krijg ik weemoedige gevoelens om Sturmfels, waarin veel vergeefse liefde voorkomt, en vernedering en goede mensen die dood gaan en slechte die blijven leven, verwisselde kinderen en nog heel wat meer. Die zielige Margreet, en die Bodo die eigenlijk ook zielig is en Wolfram die uiteindelijk niet zielig is, en dan de diepe Duitse wouden en kastelen, het landschap van de romantiek. Absoluut kitsch, een soort romantiek waar een volwassene een beetje wee van wordt, maar een kind kennelijk niet.
Tien jaar geleden kwamen koektrommels met Rie Cramerplaatjes ineens vreselijk in de mode. De tijden waren een beetje zwaarder geworden, het leven leek moeilijk, de vredige kindertekeningetjes van voor de oorlog gaven koeketers de illusie dat het in de huiskamer nog steeds zo zoet en lief toeging. Dat was nostalgie, dat was kitsch. Maar de boeken die Rie Cramer in de jaren twintig en dertig, en ook veel later nog, schreef en illustreerde, waren geen kitsch. Hetzelfde geldt voor de giechelende bakvissenboeken, de series met moedige, lieve, eerlijke, vaak paardrijdende meisjes in de hoofdrol, met het echte Hans Borrebach-uiterlijk. Kitsch, namaak. Maar de eerste schoolmeisjesboeken, School-Idyllen, Joop ter Heul, dat waren zeker geen kitschboeken.
Jules Verne en Karl May schreven geen kitsch, maar de auteurs die hen
| |
| |
naäapten en ook avonturen- en Indianenboeken gingen schrijven, produceerden meestal kitsch. Het lijkt nogal simpel om kitsch van echt te onderscheiden: de schrijver die als eerste een bepaald procédé toepaste, was origineel, de tallozen die slappe aftreksels maakten en het succesvoorbeeld copiëerden kwamen niet verder dan kitsch. Zo bezien schreef Johan Kieviet met zijn Dik Trom een oorspronkelijk boek, en vervaardigde Chr. van Abkoude met Pietje Bell kitsch.
Als het verschil tussen echt en kitsch zo betrekkelijk eenvoudig is op te sporen en kennelijk ook zo duidelijk is vast te stellen, hoe komt het dan dat de term kitsch nooit wordt gebruikt in verband met kinderboeken?
In de eerste plaats worden kinderboeken meestal niet als kunst beschouwd, en waar geen kunst is, kan ook geen kitsch zijn.
In de tweede plaats is kitsch een klasseverschijnsel, is het een treurige, zij het vergeeflijke zwakheid van mensen die een slechtere opvoeding hebben gehad dan wij. Kinderboeken zijn in z'n algemeenheid van iedereen: prinsen en prinsessen lezen dezelfde kinderboeken als de arme kinderen in de volkswijken, de sprookjes van Andersen en Annie Schmidt en Winnie de Poeh zijn voor iedereen.
In de derde plaats: áls er al onderscheid gemaakt wordt tussen kinderboeken, dan gebeurt dat tussen goede en slechte boeken, want kinderboeken worden zeer sterk op (pedagogische) normen beoordeeld. Of kitsch iets met goed of slecht te maken heeft, is maar de vraag.
Aan de criteria waaraan goede kinderboeken moeten voldoen, heeft Anne de Vries net een dik proefschrift gewijd. Die criteria bestaan, en dus moet het makkelijk zijn om ook de slechte boeken aan te wijzen.
Maar zo makkelijk is dat toch niet, vooral niet wanneer goed of slecht niet als morele criteria worden opgevat, maar als criteria van smaak. Wat vind ík bijvoorbeeld slechte kinderboeken?
Nu verval ik in algemeenheden. Ik vind een kinderboek slecht als het slecht geschreven is, met houterige zinnen en onbegrijpelijke dialogen, als de personages duidelijk verzonnen zijn en vervelende onwaarschijnlijke dingen meemaken. Sommige onwaarschijnlijkheden zijn leuk, maar er zijn meer vervelende en oninteressante verzinsels in kinderboeken. Ik vind een boek vervelend en slecht als je heel erg goede en heel erg slechte kinderen en/of volwassenen tegenkomt in het verhaal, als je vanaf het begin op je klompen aanvoelt hoe het zal aflopen, als er geen één herkenbare emotie in voorkomt en iedereen een cliché-rol te spelen krijgt. Het gaat nu niet alleen over saaie boeken, ook onzinnige fantasieën, onbegrijpelij- | |
| |
ke avonturen of heel erg romantische liefdesgeschiedenissen vind ik vervelend, omdat die ook volgens een vast stramien worden geschreven. Maar ik moet toegeven dat ik wel kan begrijpen dat kinderen soms dol zijn op zulke boeken, omdat ze voorspelbaar zijn, en heerlijk om te lezen als je moe bent of je grenzeloos verveelt, of je je heel ongelukkig voelt.
Wat dat betreft lijken kinderen natuurlijk sprekend op volwassenen, die hun serieromannetjes en opwindende avonturenromans net zo goed lezen om ook eens iets anders mee te maken dan het saaie alledaagse bestaan.
Met een beetje goede wil zou je een slecht kinderboek heel vaak gewoon een kitsch-kinderboek kunnen noemen, waarop veel van de criteria die voor kitsch gehanteerd worden, zoals ‘pseudo-kunst’, ‘banaal’, ‘pretentieus’, ‘sjabloon’, ‘imitatie’, ‘onwaarachtig’, ‘glad’, ‘fabriekswerk’ toepasbaar zijn. De series bakvisboeken zijn glad, fabriekswerk, sjabloon en banaal, de eindeloze reeksen avonturenboeken zijn onderling inwisselbaar, pretentieus, imitatie, onwaarachtig, vol vals sentiment en namaakheroïek. En Pietje Bell en vooral al die andere stoute schooljongens uit die tijd zijn gladde imitaties, lopende bandwerk. Dat die kitschboeken nog een paar andere kwaliteiten hebben, waardoor ze vaak overleven, is óók waar, en daarover later.
Nu ‘kitsch’ voor het gemak gelijkgesteld is met ‘slecht’, is de zaak overzichtelijker geworden, want over slechte kinderboeken is al heel wat afgediscussieerd en gepamfletteerd in deze eeuw.
Nienke van Hichtum was een van de eersten die zich druk maakten over slechte kinderboeken, prikkellitteratuur zoals zij het noemde. Ze bedoelde daarmee met name de colportageromans die voor een paar cent per week werden uitgevent en waar veel volwassenen en kinderen dol op waren. Maar onderwijzers en andere opvoeders, vooral in Duitsland, waren bezorgd. Ze belegden congressen, schreven pamfletten en boeken tegen deze soort lectuur en bezonnen zich op tegenactie. In een artikel over deze ‘prikkellitteratuur’, beschreef Nienke van Hichtum in 1909 in De Ploeg, een tijdschrift van de Wereld Bibliotheek, hoe de pest van de colportagelectuur een Duits dorpje in z'n greep hield, hoe het Goede in de vorm van een onderwijzer met verantwoordelijkheidsbesef het Kwaad hardhandig bestreed, en hoe uiteindelijk al deze heldhaftige strijd op niets uitliep. Ze beschreef het zo: ‘Het is al 26 jaar geleden (in 1883) dat Heinrich Sohnrey in zijn met enthousiasme geschreven schetsje: “Wie ich die Buchenroder Dorfbibliothek gründete,” niet alleen wijst op het gevaar, dat er ligt in
| |
| |
de slechte goedkoope litteratuur, die reeds toen overal verspreid werd, maar ook op een middel, om er tenminste iets tegen te doen. Hijzelf trad vrij hardhandig en autoritair op, toen hij op een dag een exemplaar van den wellustigen gruwelroman “Rinaldo Rinaldini” in handen van een klein herdertje vond, dat zijn kudde er bij vergat. Op zijn vraag of het een mooi boek was, dat hij daar las, antwoordde de jongen, vol verrukking: “O, mijnheer, dat is een boek - o, zoo mooi - ik kan niet zeggen, hoe mooi!”
Maar toen - sloeg hij op eens de oogen neer, en kleurde. Kwam het van Sohnrey's ernstigen blik, of werd 't hem plotseling duidelijk, dat dit geen goed boek was?
Sohnrey vroeg verder: “Waar heb je dat boek vandaan?”
“Och, er is verleden week een vreemde man in 't dorp geweest, en die is doofstom geweest, en hij heeft voor alle menschen op een papiertje geschreven, wat voor mooie boeken hij allemaal te koop had, en dat hij van de opbrengst moest leven. Toen kregen de menschen medelijden met hem en ze hebben hem al zijn boeken afgekocht. En toen zei vader, dat hij ook een boek wou hebben om 's avonds in te lezen, en toen heeft hij “Rinaldo Rinaldini” gekocht. En nu hebben we voor een heelen tijd mooie boeken om te lezen, want we ruilen telkens onze boeken met de anderen.”
De rijpe man zag in de stralende oogen van het kind, en hij begreep het verlangen dat daaruit sprak, maar hij zag ook het groote gevaar, dat de dorpsjeugd van Buchenrode bedreigde, en besloot te doen wat hij kon, om het nog zooveel mogelijk af te wenden. In het dorp gekomen, liet hij zich zooveel van de gekochte boeken brengen als hij maar bijeen kon krijgen, en hij vond de volgende titels: “De bandietenbruid”, - “De schoone Karline” of “Wonderbare geheimen der liefde”, - “De liefdesavonturen van een rooverhoofdman”, enz.
In zijn jeugdigen hervormingsijver liet hij nu de kinderen, die hem de boeken gebracht hadden, een brandstapel oprichten van dorre takken. En - toen het vuurtje goed brandde, slingerde hij de boeken er in!
Dat was een schok! De kinderen stonden er bevend naar te kijken. Toen zond hij ze naar huis, om het feit aan hun ouders te vertellen.’
Op deze verhalende toon vertelt Nienke van Hichtum van de ellende en de verheffing van de mensen uit Buchenrode. De inwoners komen verhaal halen bij de brandstichter, die hen vervolgens uitlegt hoe onverantwoord ze omgaan met hun lectuur. De doofstomme man die hen al die rommel verkocht had, verdiende niet beter ‘dan met een molensteen om de hals
| |
| |
in het diepste der zee verdronken te worden’. Een sprookjesachtige straf voor een arme invalide man die in de harde maatschappij toch ook zijn brood moest verdienen, denk ik nu, maar een eeuw geleden lag dat kennelijk anders.
Uiteindelijk krijgt Sohnrey de dorpsbewoners zo ver dat ze geld ophalen om een bibliotheekje te stichten met goede lectuur, en toen de winter kwam, was de dorpsbibliotheek van Buchenrode in orde, en konden de mensen maar beginnen te lezen, schrijft Nienke van Hichtum.
Nog afgezien van de zinloosheid van deze verbrandingsactie (zesentwintig jaar later blijkt de toestand in Duitsland op het gebied van de colportage-romannetjes alleen maar slechter te zijn geworden), is ook de opwinding over die onzin-boekjes in onze ogen overdreven. Waarom maakten onderwijzers en andere opvoeders zich zo druk over die stuiversromannetjes? ‘Die colportage-litteratuur legt het erop toe het gemoedsleven van de duitsche jeugd te verwoesten en haar voor het genieten van goede boeken ongeschikt te maken,’ schrijven Duitse onderwijzers in een manifest. Bezwaar één dus: ze verpesten de smaak.
Bezwaar twee: ze vergiftigen het karakter van opgroeiende kinderen. Daarvan worden een paar fascinerende voorbeelden gegeven. ‘Onder den invloed van het lezen van indianen- en rooversgeschiedenissen hadden in Berlijn 26 schooljongens tusschen 10 en 14 jaar zich tot een “indianenstam” vereenigd, om, in plaats van de school te bezoeken, overal diefstallen te plegen. (...) Ook bij een 18-jarigen jongen, die een meisje uit aardigheid met een bij ongeluk geladen revolver dreigde en verwondde, vond men bij huiszoeking voor ongeveer 15 Mark Sherlock-Holmes-litteratuur. (...) De 15-jarige koksleerling Wilhelm Rütting schoot zijn kok, op wien hij boos was, dood; de voortdurende lectuur van misdadigers- en detektieve-romans en dergelijke voortbrengselen der prikkellectuur hadden zijn fantasie zoozeer vervuld met de voorstelling, dat hij naar den revolver moest grijpen, dat hij het ten slotte ook deed.
En de zeventienjarige strijkster Fanny Schneider te Wilhelmshaven maakte een einde aan haar leven door het openzetten van de gaskraan, doordat ze allerlei colportageromans gelezen had, die in haar het hartstochtelijke verlangen gewekt hadden, om, zooals ze zich tegen bekenden uitdrukte, ook eenmaal “zoo mooi” te sterven, als in die romans beschreven werd! In de rechter hand hield ze, toen haar lijk gevonden werd, een aflevering van een colportageroman.’
De lezers die tegenwerpen dat het om schandaalromans voor volwasse- | |
| |
nen gaat, krijgen onmiddellijk te horen dat ‘de elke week verschijnende dubbeltjes-deeltjes van Nick Carter, Buffalo Bill, de Wilsons en andere detectieve-geschiedenissen een magische werking op den geest van onze jeugd uitoefenen, en schijnbaar van een ander soort zijn dan die wellustige gruwelboeken, maar net zoveel prikkeling bieden’. En prikkeling is de term waarmee iets zeer ongunstigs wordt bedoeld: het verhit de fantasie van een kind onnatuurlijk, het vestigt zijn aandacht op de donkere keerzijde van het leven, op misdaad en blind toeval, zoals een beroemde Duitse pedagoog uit die tijd, Heinrich Wolgast, het omschrijft. Wolgast denkt overigens niet dat een ‘goed geaard kind door deze lectuur tot moord en diefstal zal worden verleid. Wel echter zal het zich inleven in de wereld der prikkellitteratuur, het fijnste zieleleven zal maar al te licht afstompen en verharden, en grovere zedelijke opvattingen zullen bij hem ontstaan’.
Het waren altijd de bijna ongeletterden die dit soort lectuur lazen, arme mensen die weinig geld te besteden hadden. Nienke van Hichtum wijst op de geestdodende arbeid in fabrieken en kantoren, de onoverzichtelijke zware schoolvakken in het middelbaar onderwijs, de geldzorgen en andere problemen waarmee zoveel mensen te maken hebben, die de mensen ontspanning doen zoeken in deze niet hooggrijpende boekjes. ‘Ik, als sociaaldemokrate, leid uit al die feiten af, dat ook hier de kapitalistische inrichting van onze maatschappij de hoofdoorzaak van alle ellende is,’ schrijft ze.
Dat Nienke van Hichtum en de haren zo erg tegen de kitsch-lectuur van kinderen tekeergingen, had alles te maken met de grote invloed die ze lectuur in het algemeen en in dit bijzondere geval die colportageboekjes toekenden. Want waarom zouden ze zich anders zo druk gemaakt hebben? In die zelfde tijd waren er ook pedagogen, Jan Ligthart bijvoorbeeld, die de kinderen die overdreven avonturen- en indianenboeken gunden. Waren die mensen niet bang voor de verderfelijke uitstraling van die boekjes? Of accepteerden ze de hang naar kitsch en clichés en sentimentaliteit en bloederigheid die in ieder mens, en dus ook in ieder kind aanwezig is?
Zo bezorgd als sommige volwassenen over de boekjes voor jongens waren, zo geïrriteerd reageerden ze op de kitsch voor meisjes: de liefdesromannetjes. Ook hier de vrees dat zulke boeken een blijvende slechte invloed uitoefenen, ook hier bezorgdheid.
En terwijl Nienke van Hichtum het kapitalisme de schuld geeft van de
| |
| |
behoefte aan slechte ontspannende lectuur, wijzen anderen op de leeghoofdigheid van de meisjes uit de betere standen, die hun dagen vullen met niksdoen, flirten, tennis en taartjes en daar vervolgens ook nog boeken over lezen. Ook hier is dus eigenlijk het kapitalisme schuld, alleen op een andere manier. Die meisjes zouden hun tijd beter kunnen besteden aan nuttig werk, de jongens zouden hun tijd beter kunnen besteden aan echte goede literatuur.
De discussie is eigenlijk nooit helemaal weg geweest. Weliswaar is niemand meer zo kwaad geworden, met zulke tamelijk idiote verwensingen als Nienke van Hichtum en haar Duitse medestanders ze in het begin van de eeuw op papier slingerden.
Maar van tijd tot tijd klonk het gemor en het ongeruste gebrom over sensatieboekjes voor jongens en weeë romantiek voor meisjes toch op. Ouders is vaak gewezen op hun plicht zich met de lectuur van hun kinderen te bemoeien, om ongewenste lectuur buiten de deur te houden. Dat gebeurde via lijsten van verantwoorde boeken, het gebeurde via het uitreiken van een goedkeuringsstempel, en in recensies werd zelden of nooit een pedagogisch oordeel weggelaten.
Annie Schmidt schrijft in opdracht van de cpnb in 1954 een boekje Van schuitje varen tot van Schendel waarin ze op laconieke toon ouders vertelt over het belang van goede boeken voor kinderen en ze een paar wenken geeft om hun kinderen met goede boeken in contact te brengen. Natuurlijk komen slechte boeken ter sprake, maar Annie Schmidt is er zeer schouderophalend over. Ze gelooft dat een aantal ongezonde boeken, wanneer ze per ongeluk verzeild raken in een goed milieu zoveel schade niet zullen aanrichten. Zelfs niet de beeldromans, die ons, opvoeders, als gruwzame spoken aan de horizon schijnen te bedreigen, schrijft ze. Ze maakt zich wel boos over slechte boeken, over lorrige stripblaadjes die kinderen tot stripkinderen maken en later tot stripmensen, terwijl er geen geld is voor een goed kinderblad, en geen geld voor cultuur en onderwijs en kinderen daardoor tot massamens, tot schabloonmens worden opgevoed. Ze gelooft niet dat een kind als het een slecht boek leest, een slecht mens zal worden, een kind houdt er niets aan over, maar ze vindt het jammer omdat dat kind iets onvervangbaars mist.
Het afleren van kitsch is een kwestie van opvoeding, is Annie Schmidts vaste overtuiging. Waarom zou je je ongerust maken als je dochter van veertien onzinnige romannetjes leest? Welnee, laat zo'n kind haar gang
| |
| |
gaan, lees zelf die boekjes en barst in lachen uit om die onmogelijk romantische, onzinnig geschreven boeken. Zo vergaat heel snel de hang naar kitsch en naar valse romantiek. ‘Precies zoals een aesthetisch onontwikkelde vrouw een namaak-gothisch dressoir prachtig vindt, omdat niemand haar ooit aesthetische richtlijnen gegeven heeft, zo is het ook met kinderen. Ze lezen critiekloos en hun smaak is nog niet ontwikkeld en iedere schrijver die door heeft aan welke emoties kinderen behoefte hebben kan een bevredigend kinderboek schrijven, slecht, lelijk en inhoudsloos, maar bevredigend. En uitgevers kunnen dat uitgeven, en zo werkt het commerciële hand in hand met goedkoop talent en onontwikkelde smaak van de jeugd.’
Verbieden heeft geen zin, zegt ze, je moet er iets tegenover stellen: je bemoeien met de lectuur van je kinderen, samen kiezen en kopen, voorlezen en vertellen en een bibliotheekje opbouwen waarmee je kinderen het fundament van hun cultuur geeft.
Dezelfde oplossing die de bezorgde ouders uit het begin van de eeuw ook bedacht hadden: biedt reeksen goedkope goede boeken aan, dat is het beste wapen tegen de goedkope reeksen slechte boeken.
Dat die volksbibliotheek in het Duitse plaatsje Buchenrode uiteindelijk de vloedgolf slechte lectuur niet heeft kunnen keren is kennelijk vergeten. Het geloof in de overtuigingskracht van het goede is onuitroeibaar.
Een verschil met vroeger is dat tegenwoordig de producent van kitsch zich weleens verongelijkt in de discussie mengt. Schrijfsters van serieromannetjes, zoals Leni Saris, laten de laatdunkendheid waarmee ze bejegend worden niet op zich zitten en vermelden hoe populair ze zijn, hoezeer ze kunstenares zijn en hoe beledigend al die misprijzingen wel niet zijn voor de tienduizenden gewone mensen die zoveel plezier en vertroosting ontlenen aan haar werk. En omdat het neerkijken op leden van andere klassen absoluut niet meer geaccepteerd wordt, komt het zelfs wel voor dat deze leesstof voor gewone mensen opgewaardeerd wordt tot bijnakunst. Maar het blijft kitsch.
Nu zijn er altijd verdedigers van kitsch geweest. Er zijn mensen die kitschprodukten tot kunst hebben verheven, er zijn mensen die kitsch van een dubbele bodem hebben voorzien waardoor serieliefdesromans en bloederige detectives niet zozeer kunst werden, maar wel - zij het wat lacherig - zeer geaccepteerd.
De verdedigers van kitsch in kinderboeken deden dat om nog een andere reden. Het gekke met kitsch is dat veel volwassenen met vertedering en
| |
| |
ontroering terugdenken aan de portie kitsch die ze in hun jeugd gehad hebben. In de boekjes Dat was nog eens lezen waarin de uitgeverijen Querido en de Arbeiderspers auteurs vroegen naar de boeken uit hun kinderjaren komen heel veel boeken naar boven, die indertijd door verstandige ouders te spannend en te prikkelend gevonden werden. Er worden meisjesboeken genoemd, en boeken waarin treurige weeskinderen het geluk wel of niet vonden, avonturenboeken die zeer ongeloofwaardig waren, boeken over heilige vrouwen, over eeuwige liefdes, over zeerovers en over verraad tussen schooljongens.
Kitsch zou ik die boeken niet zonder meer willen noemen, maar waren al die volwassen auteurs niet juist op kitsch-elementen gevallen? Op de eenzaamheid van een jongen, het stervende meisje, op de verre reizen naar exotische landen, op het onbegrepen kind dat naar zijn dode moeder verlangt, op de moedige scheepsvaarders uit de zeventiende eeuw die hun leven overhebben voor het vaderland? Juist het net iets té veel aanzetten van verdriet, van woede, van angst, van vreugde, het overdrijven van gevaren, van vreemde gebruiken bij wilde volkeren, het verheerlijken van een prachtig en zielig sterfbed, de kracht van een gelovig gebed, maakten die boeken tot jeugdherinneringen die met weemoed en vreugde opgehaald worden.
Dus toch invloed van kinderboeken. Jazeker, een lichte invloed, een vleug, en misschien vooral door die kitscherige elementen waaraan kinderen zich kennelijk konden optrekken naar een fantasiewereld waarin gevoelens en daden sterker naar voren kwamen en ook mochten komen dan in het gewone leven thuis en op school.
Maar die gevaarlijke invloed dan? Niet alleen in het begin van de eeuw haalden volwassenen met verlekkerde verontwaardiging al die misdadige kinderen met sensatieboekjes in de hand aan, ná de oorlog werden criminele jongeren veelvuldig met een Dick Bosboekje aangetroffen of met nog ergere slechte boekjes. Die slechte invloed was dus wel duidelijk voor zulke ouders.
Godfried Bomans heeft daar ooit eens een duidelijke uitspraak over gedaan, in Buitelingen in 1955: ‘Denk niet, dat ge ooit de jeugd verhinderen kunt die vettige prairie-verhalen, die beschimmelde detective-stories te kopen. Ge kunt haar evengoed verbieden adem te halen of te fluiten. (...) Nog nooit is er een jongen gesignaleerd, die zijn vriendinnetje op een spoorrail vastbond en met een mes doorstak, omdat hij dat ergens in een Indianenboek gelezen had. Een jongen die dat doet, is niet wijs. Een ande- | |
| |
re verklaring is er niet. Door de schuld te schuiven op een bepaald soort lectuur, begaan wij een fundamentele vergissing.’
Natuurlijk heeft hij daar gelijk in en eigenlijk wisten die pedagogen van vroeger dat ook wel. Die zeiden in een bijzin ook al dat kinderen met een goed karakter door dit soort boeken niet tot misdaad zouden worden verleid.
Ik wil nog verder gaan. Ik denk dat kitsch-elementen, overdreven sentimenten, gruwelijke avonturen, veel verdriet, angst, hartstochten, eeuwige trouw en nog eeuwiger liefdes bij een geletterde opvoeding horen. Zoals Ouwe Bram en Sturmfels mij gevoelig hebben gemaakt voor stralen van een ondergaande zon door een gekleurd raam of in een diep woud, zo kunnen kinderen van nu van Guus Kuijer leren dat soms de tranen uit je kop kunnen knallen, en van Hans Dorrestijn dat er ergens in de buurt griezelige restaurants zijn en wrede badmeesters. De werkelijkheid kan na lezing van zulke boeken en die gruwelgedichten alleen nog maar meevallen. Bovendien kan wantrouwen tegenover badmeesters heel gepast zijn en kan een knallende huilbui op z'n tijd enorm opluchten. Waarom zou je kinderen de luxe van overdreven sentimenten, van kitsch dus onthouden?
|
|