J. Bernlef
Palm reading
Mei 1982. Laatst gefotografeerde toestand van een willekeurig stuk wand. Foto's van voorafgaande jaren zorgen ervoor dat ik op het half verschilferde stuk hout een mannenhoofd ontwaar. Zoals mijn kinderherinnering het patroon op het behang naast mijn bed vervormde tot de kop van Old Shatterhand of van de dreigend kijkende bovenmeester. Maar het is niet de geleidelijke verdwijning van het hoofd die mij boeit - reclame voor een waarzegster die in dat donkere gat waar ik nu in staar eens de handlijnen van kermisgangers volgde - het is het wisselend spel van latten en van planken.
Wat gaat schuil achter deze intuïtieve architectuur, dit resultaat van jarenlang getimmer en gespijker?
Die twee kleurige paneeltjes, even opduikend en weer verdwenen. Aangewaaid door een Novemberstorm? Losgeslagen van een andere tent? En iemand die ook zelf niet precies begreep waarom en ze onder het donkere gesloten front timmerde om de zaak wat op te vrolijken? Een geste en als een gebaar in het voorbijgaan weer verdwenen.
En dan de latten. Twee in getal, steeds van positie wisselend. Tot de onderste het begeeft en de bovenplank, als in een poging om de ander nog te redden, vast te houden, zich schuin naar beneden stort over de ringen en kwasten van de ongeverfde deur waarop nu alleen zijn schaduw als een lichte diagonaal is achtergebleven.
Terwijl rechts definitief het doek is gevallen over het hoofd, over latten, planken en hun schaduw, heeft de wand links zich dramatisch geopend.
Het is alsof ik na een ontploffing door een weggeblazen zijmuur een kamer binnenkijk waar net nog op die stoel daar helemaal achterin een vrouw zat te breien (of tuurde zij in haar glazen bol? Nee, dan had ze daarin de ramp wel aan zien komen).
Of is dit een decor en kruipt uit die ton straks een mens, zwart en