J. Bernlef
Newtons liefdesmachine
Het moet een vervaarlijke machine zijn geweest. Bedeesd, hand in hand, liepen de paren over de bontgeverfde stroken van het omringende plankier. Eén voor één werden ze opgesloten in de kooien die daarna zwaar vergrendeld werden. Een ogenblik zaten ze stil tegenover elkaar. Voor het hek stonden hun kinderen, hun vrienden en bekenden. Een soort afscheid, maar tijdelijk. Ze sjorden de veiligheidsriemen vast.
Wat betekent al dit ronddraaien en razen? Newton glimlacht. ‘Deze droom zit ons in het bloed,’ zegt hij. ‘Iedereen herinnert zich haar. Wij willen vliegen en tegelijk op de aarde blijven.’
Dan zet de machinerie zich in beweging. Het eerst verdwijnen de bekende gezichten tot vlekken achter het hekwerk. Daarna - wanneer de kooien rond hun eigen as beginnen te draaien - verliezen zij ook elkaar uit het oog. Ze laten elkaars handen los, klemmen hun vingers om de ijzeren stangen. Het gaat nu zo snel dat de mensen opgenomen lijken in het rondrazende mechanisme. Misschien is dat de reden dat zij deze beproeving - de kooien komen nu schommelend als zware gewichten langzaam tot stilstand - hebben willen doorstaan: op te gaan in een machine, een radertje worden.
Als de grendels opzij worden geschoven en zij onzeker het plankier betreden staan hun gezichten strak als maskers.
Newton glimlacht. Zij hebben iets in zichzelf ontdekt. Dat zij vervangbaar zijn als onderdelen. Deze waarheid is onverdragelijk en daarom omhelzen zij elkaar hartstochtelijk zo gauw zij de machine achter zich hebben gelaten.
Ik noem hem de liefdesmachine. De mensen die hij aantrekt en opsluit in kooien stoot zij van elkaar af, zo gauw zij op volle toeren draait.