gen aan ons gezichtsveld werd onttrokken’ (L. Evans in Christian Science Monitor). De schrijver van deze woorden deelt - hoe graag hij dat ook zou willen - de mening van Evans niet.
En wat gebeurde er nu? Iets veel simpelers dan wat men zou mogen verwachten. Voor Summers, Evans, voor mijzelf en enkele honderden critici, verspreid over universitaire periodieken, en voor nog enige duizenden eihoofden in het hele land waren Svidrigajlov, Vronski, Sonja Marmeladov of Vautrin, Anne van het Groene Huis, Rastignac overbekende dierbare personages die soms zelfs levendiger waren dan vele reële kennissen. Voor een breed publiek zijn het slechts loze klanken, namen zonder inhoud, vandaar dat het koppelen van Svidrigajlov aan Natasja iemand als Summers, Evans of mijzelf een gruwel zou zijn geweest, maar voor het grote publiek was het precies hetzelfde als de verhouding tussen meneer X en mevrouw Y. Daar zij voor een breed publiek niet de waarde van gevestigde symbolen (hetzij van edele gevoelens, hetzij van losbandig kwaad) hadden, nodigden dergelijke personages niet uit tot pervers, noch tot enig ander vermaak. Ze waren gewoonweg volmaakt neutraal. Ze interesseerden niemand. De uitgevers nu, cynisch als ze waren, hadden met een dergelijke reactie geen rekening gehouden, want in wezen zijn zij niet op de hoogte met de situatie op de literatuurmarkt. Als iemand aan een bepaald boek een buitengewone waarde toekent zal hij het gebruik van dat boek als een stromat om je schoenen aan af te vegen niet alleen beschouwen als vandalisme, maar ook als een ritueel uit de Zwarte Mis - precies wat Summers bedoelde, want dat was toch wat hij schreef.
Maar de onverschilligheid ten aanzien van dergelijke cultuurwaarden was in onze wereld aanmerkelijk verder gevorderd dan de organisatoren van dit evenement hadden vermoed. Niemand wilde zich nog amuseren met Do yourself a book, niet omdat hij of zij zich op edele gronden verre hield van het bekladden van kostbaarheden, maar gewoon omdat hij of zij tussen het boek van een vierderangs broodschrijver en het episch werk van Tolstoj geen enkel verschil zag. Zowel het een als het ander liet hem of haar Siberisch koud. Als er al onder het publiek ‘de wil tot vertrappen’ sluimerde, dan ‘was er - in de ogen van dat publiek - niets interessants te vertrappen’.
Of de Heren Uitgevers deze bijzondere les hebben begrepen? In ze-