| |
| |
| |
Guido Ceronetti
De stilte van het lichaam
Vertaling: Wilfred Oranje
Zambaco Pacha (Voyage chez les lépreux) vertelt het volgende verhaal: ‘Een heel knap meisje van goeden huize wordt stapelverliefd op een man, lijdend aan lepra in het beginstadium; ze slaagt erin hem te huwen, op Samoa zijn huwelijken met leprozen of tussen leprozen immers niet verboden. Deze vrouw leeft acht jaar met haar man die, uit jaloezie of egoïsme, zich met alle denkbare middelen erop toelegt de ziekte op haar over te dragen; hij wilde niet dat zij hem zou overleven. Hij kuste haar voortdurend op de mond, stak zijn tong minuten lang in haar mond voor een tongkus, hoewel zijn gehemelte al onder de zweren zat... Meer dan eens entte hij haar met de lepra in. Het heeft niets uitgehaald. De vrouw leeft nog steeds, gezond en wel.’ Acht jaren van lepreuze liefkozingen (de leproos is zeer zinnelijk van aard) met maar één doel - gezamenlijk sterven in één enkele levende ontbinding- - en dit doel dan niet bereiken, overwonnen door de weigering van een micro-organisme om zich te laten besmetten! Zij die zich in de spiegel bekijkt, spiedend naar tekenen van besmetting, en met ontzetting ontdekt dat haar huid ongedeerd is! Ze overwon al haar walging om maar besmet te raken, en dan blijkt haar offer geheel vergeefs te zijn geweest, alleen haar leproos wordt verteerd. Terecht doodt ze zich niet, omdat ze aan dezelfde kwaal wilde sterven. Ze hield meer van de lepra dan van de leproos.
* * *
De mens is gecompliceerder dan de vlieg, die alle excrementen verslindt die hij op zijn weg tegenkomt. De koprofage mens zoekt ze in het lichaam, wil ze van het lichaam ontvangen, als levend deel van dat lichaam, dat op de tast in zijn donkerste alchemistische intimiteit begeerd wordt. (Een uit het oog langs de groeven van het gelaat omlaagvallende traan wordt opgevangen door de mond van de minnaar, wat niet zou gebeuren als hij haar op een keukentafel aantrof.) De zonde heet verafgoding - geen geringe zonde - en de waanzin is van analyti- | |
| |
sche aard: men ziet een deeltje aan voor iets kolossaals, verslindt een deel van het lichaam, ontbindt het geheel, kwetst de ziel die uitkrijt: Ik, alles! Maar monden, in staat een heel lichaam op te slokken, bestaan niet, en de onmogelijkheid om de totaliteit, het onuitsprekelijke Unum te verorberen wakkert in ons de liefdesrazernij aan voor organen, delen, secreties en excreties, maakt van de erotiek een eeuwige vloek. Geen minnaar is zonder voorkeuren: het verschil tussen de liefhebber van ogen en de liefhebber van excrementen, van tranen of van urine, raakt de kern niet; het is de voorkeur die in diverse graden de erotische waanzin aanduidt; de wijsgeer doet van ieder bezit afstand om te kunnen dromen van de ideële ongeschondenheid van het beminde wezen.
* * *
Verlaine brengt schitterend onder woorden dat hij in de vrouw gezocht heeft naar ‘un peu d'ombre et d'odeur’. Schaduw en geur, de zachtste, de fijnste aanblazingen van de Eros, onontbeerlijk toevluchtsoord om aan de pijn te ontkomen, behelzen reeds een verloochening van de totaliteit, onthullen een lichaam dat van scheidslijnen doortrokken is. Doch de ware menselijke maat is hier, een gouden glans voor een beetje ‘d'ombre et d'odeur’. Wie gaat nog verder? De seksuele lustmoordenaar gaat verder: voor hem is de totaliteit gelegen in de vernietiging. De filosoof die afziet van de holten, die immers delen zijn, om niet het beeld te hoeven bezoedelen van een wezen dat absoluut is, gaat verder; als hij echter menselijk is en met een vrouw in bed ligt, richt hij zich op de delen en zoekt op haar lichaam naar de sporen van deling.
* * *
De vrouw die weigert zich te laten delen, moet iedere lichamelijke liefde weigeren: zonder onaanraakbaarheid geen ondeelbaarheid.
* * *
Voorbeeld van erotische ontleding: ‘...lorsqu'il embrassait un petit enfant, au visage rouge, il aurait voulu lui enlever ses joues avec un rasoir’ (Lautréamont, Maldoror 1). Een scheermesje gedijt in de hand, wordt ook door de tederste gelieven onzichtbaar op en neer bewogen
| |
| |
(het abradere van Lucretius), maar terstond snelt de engel toe die ook de arm van Abraham heeft tegengehouden, en verandert het in een soepele liefkozing. In de stilte van de kamer is een zachte klik hoorbaar.
* * *
Het woord erotomanie is bedacht door Esquirol, die er een definitie van geeft in zijn verhandeling Des maladies mentales (Parijs, 1838): ‘De erotomanie verschilt wezenlijk van de nymfomanie en de satyriasis. Bij de laatste twee vindt het kwaad zijn oorsprong in de voortplantingsorganen, waarvan de prikkeling op de hersenen uitwerkt; bij de erotomanie zit de liefde in het hoofd. Nymfomanen en satyriasten zijn het slachtoffer van fysieke bandeloosheid; de erotomaan is de prooi van zijn verbeelding.’
* * *
(Ball: La folie érotique, Parijs, 1929). Een veteraan uit de oorlog van 1870, leraar Latijn op een privéschool, kuis (‘in het merendeel van de gevallen zijn erotomanen volstrekt kuis’), voelt zich uitsluitend aangetrokken tot vrouwenogen. De neusgaten zijn voor hem een kut. Als vrouw zou hij een meisje met immense ogen willen hebben... Hij schijnt een liefhebber van goddelijke gestalten en archetypen te zijn; de blinde wereld geeft hem het gekkengesticht als altaar. Een seminarist gelooft dat hij een schedelperforatie heeft, waardoorheen de anderen (zijn makkers in het internaat) hun sperma in zijn hersenen ejaculeren. Hij zegt dat, wanneer hij aan tafel zit, zijn neus, mond en ingewanden vol sperma zitten. Hij gelooft dat hij de prostitué van iedereen is. Van een ander is tijdens de coïtus de borst door een zeer wulpse vrouw verslonden: hij blijft leven, maar tussen zijn keel en zijn maag is een leegte, een groot gat dat door zijn kleren bedekt wordt. Ball vertelt anticlericale hatelijkheden, zoals dat sommige priesters zich aan lieden vergrijpen aan wie zij de laatste sacramenten hebben toegediend.
* * *
In een door zeer hoge schemerlampen verlicht vertrek. Uit een groepje
| |
| |
naakte vrouwen maakte zich er een, die hij al vele jaren kende, los. Ze bood hem een zweep met dubbel koord aan en nodigde hem uit haar te geselen. Terwijl hij haar ritmisch geselde, bedacht hij hoe heerlijk het was om te geselen, en haar volle bevrediging stijfde hem in deze gedachte. Toen ging zij languit op een tafel liggen en verzocht hem zich niet te laten onderbreken; hij kuste haar achterwerk, dat zo leeg was als een trommel. Toen hij later bij dageraad een noords huisje betrad, trof hij twee kleine meisjes in bed aan die hij innig omhelsde, vervolgens betrad hij de kamer van hun moeder, die hem niet onbekend voorkwam, en kuste haar in diepe slaap verzonken gezicht. In vurige begeerte en genot ging hij op haar liggen, de vrouw toonde zich tevreden hem terug te zien. Ziedaar in één nacht de twee gezichten van Eros: wreedheid en tedere liefdesroof, helse raptus en hemelse overgave.
* * *
Onder de daken een grote kamer met veel bedden. Ik doe het nachtlampje aan, wil staande aan het tafeltje schrijven, en dan in een van die bedden een vrouw die graag wil slapen. ‘O, ben jij het?’ (Maar ik ken haar nauwelijks.) Ik streel haar blonde haar, dan een kus, een beetje koel, uit wederzijdse hoffelijkheid. Ik trek de deken van haar af en zie een kut, ingericht als een tuin, met arabesken van schaamhaar, geschilderde (gele) bloemen en een gouden speld waarmee haar kut in horizontale richting is dichtgenaaid. Na haar gekust te hebben blijft op mijn lippen een laagje zwart achter. Ik loop naar een spiegeltje, mijn handen zijn als door een handschoen met het zwarte laagje bedekt, ik moet de handschoen wegsnijden, terwijl mijn mond zich vult met een walgelijke, almaar schuimende zwarte smurrie die ik in dikke klodders wegschraap. Eindelijk is mijn mond vrij, ik slaak een zucht van verlichting, maar ben bang voor het binnengedrongen gif. (In het tweede deel een syfilofobische droom.)
* * *
‘En als je hart naar zulke dingen (de anatomie) uitgaat, zal je maag je hart wellicht in de weg staan’ zei Leonardo, maar bij hem won het hart het van de maag. De dood van mensen en het einde van Staten schijnen hem onverschillig te hebben gelaten, doch niet de gevangenschap van een vogeltje; voor hem zongen de vogels het psalmwoord:
| |
| |
je hebt ons uit het net van de vogelaar bevrijd. De uiteindelijke Zondvloed, met zijn golven die alle menselijke verschrikkingen bedekken, is zijn finale boodschap. Zijn drang tot zelfvernietiging, die ook blijkt uit zijn semikryptische manier van schrijven, het schrijven van een pseudo-linkshandige, onleesbaar vanwege de doorhalingen, bedoeld om de gedachte te doen verdwijnen. ‘Hij leek aldoor te beven zodra hij begon te schilderen’ (Lomazzo). ‘Il mirabile e celeste’ van Vasari is ook een aards man, de onmetelijke speleoloog, de man van vliegende draken en angstaanjagende Medusa's, de profeet die het einde van de wereld in wezen als het einde van de mens en zijn gruwelijke voortplantingsorganen zag. Denken aan Leonardo schenkt ons de vreugdevolle zekerheid dat er een Incarnatie is geweest, maar doet ons ook huiveren voor haar onbekendheid; hij is de askeet en vernietiger Shiva, in zijn unieke Italiaanse uitingsvorm. Het Turijnse portret in rode oker zou van een diepe depressie getuigen, net zoals dat het geval is bij grote thymopathische syndromen (Dalma, Tendenze tanatiche in Leonardo), maar gaat het niet veeleer om een oneindige zwakheid van het innerlijk oog nadat het met zoveel geduld het eindige beloerd en bespied had? Voelde hij zich schuldig dat hij de armzalige mens, onwaardig om de geheimen van het leven te doorgronden, te veel had onthuld? Het okerrode portret van Turijn is een indrukwekkende Deus Absconditus, de rook van twee smeulende brandstapels: van het inzicht dat de smartelijkste volmaaktheid heeft bereikt, en van de nabijheid van de platonische terugkeer, die het verlies van het zijn als prijs heeft omdat de naar terugkeer verlangende ziel ‘haar eigen vernietiging begeert’.
* * *
Onverzoenlijke jaloezie vindt men bij vermannelijkte vrouwen - of vrouwen die door de menopauze zo zijn geworden - en niet bij zeer vrouwelijk aangelegde vrouwen. Hevig verlangen naar seksuele overheersing typisch voor het vermannelijkte organisme en de vermannelijkte psychologie. (Marañon, Climaterio de la mujer y del hombre.)
* * *
Marañon brengt de mythe van de jeugd een geduchte slag toe: de seksuele functie bij de man is pas werkelijk gerijpt als hij vijfendertig is
| |
| |
(de leeftijd van de held in Senilità), het gevoelsleven bereikt zelfs later nog zijn culminatiepunt: ‘La verdadera plenitud del corazón del hombre, para el amor y para toda suerte de sentimientos delicados o apasionados, no se adquiere sino entre los cuarenta y los cincuenta años’. Omdat ze zo bijgelovig zijn het tegendeel te geloven, beginnen de mannen op hun twintigste of dertigste aan de liefde en zaaien dan met volle hand teleurstelling en ellende.
* * *
(Nogmaals Marañon.) Achter de hartstocht van climacterische mannen voor meisjes zou een homoseksuele neiging schuil gaan (ambiguïteit, androgynie van geslachtsonrijpe of net geslachtsrijp geworden meisjes). Op analoge wijze zou de climacterische man die hartstocht opvat voor jongens (volgens Schopenhauer manifesteert de homoseksualiteit zich pas echt op rijpe leeftijd) een heteroseksuele neiging kunnen hebben, vanwege de nogal vrouwelijke trekken van jongens: in feite zou hij blijven wat hij al was, zonder dat hij zich speciaal tot het mannelijk geslacht aangetrokken voelt. Plato kan het beter verklaren: de rijpe man is meer vergeestelijkt, hij voelt zich sterker aangetrokken tot de uranische Venus, hij zoekt naar meisjes met vage, want onstoffelijker, meer van het aardse bevrijde contouren; zijn geveinsde homoseksualiteit zou slechts een onvleselijk, niet op verwekking gericht liefdesverlangen zijn, een verlangen naar dialogische vervoering, met pedagogische doeleinden (uiterst kwalijke doeleinden wanneer het mannen met verwarde ideeën en tamelijk onedele inborst betreft), want het onsterfelijke heimwee van de man, zijn ware vaderland is Uranus; naar mate zijn blik leger is, zijn hart meer openstaat voor de liefde, zal hij, nadat de mitzvà van het verwekken is volbracht, in de lichamen nog slechts de herinnering, het teken van het transcendente zoeken.
* * *
Wederzijdse dankbaarheid bewijst dat de geslachtsdaad gelukt is en een zegenende uitwerking heeft gehad. Doch tracht de oprechtheid van deze dankbaarheid niet te doorgronden. Houd halt bij de buitenkant van glimlach en woorden.
* * *
| |
| |
Omtrent de liefdeshonger in de wereld zijn wij gebrekkig geïnformeerd. Waarschijnlijk is hij geringer dan men zou denken. Dagelijks doen zich gelegenheden voor om de honger te stillen, maar wij onderbreken onze vasten met tegenzin of merken dat wij nooit werkelijk honger hebben geleden.
* * *
Fuchs omschrijft de extase van de heilige Theresa in de Santa Maria della Vittoria in Rome als ‘een van de onzedelijkste erotische werken in de Europese kunst’, een gebrekkig gefundeerde hyperbool. De Onuitgedrukte Tederheid van Theresa voor Jezus is in dat marmer gewoon verkeerd uitgedrukt. Baudelaire wist dat de tederheid in diepste zin wel was uitgedrukt; Bernini, die haar schijnbaar in een mystiek object uitdrukt, vertrouwt haar toe aan een ‘schorpioen van wereldse lust’, met een Eros-cherubijn die haar, verslagene, aangrijnst. Het is een barok zonder Spanje en zonder Theresa, je ruikt de nabijheid van pausen, ver weg van haar ware cherubijnse extase tussen de muren van de Encarnación van Avila. Het verhaal dat zij door stralen doorboord werd, had iets van uitglijden in een vettige keuken en je been breken, van een markt die tegen de avond wordt afgebroken, van dromen dat je uit bed valt, van het uitwisselen van groeten tussen twee vensters waartussen wasgoed te drogen hangt. Niets natuurlijkers voor een Teresa de Ahumada dan doorboord te worden door stralen terwijl ze denkt, schrijft of bidt in haar klooster. Was de Encarnación, althans de gedeelten die het meest aan Theresa herinneren, inmiddels geen museum, dan zouden wij bij binnenkomst haar vervoeringen met een zelfde oor opvangen als de stemmen van vrouwen en kippen, als de geluiden van voetstappen in een landhuis. Een gezicht dat een zieke maag en eeuwige gejaagdheid verraadt, doch wel een breed gezicht, niet uitgehold, niet door lijden getekend. Theresa leek volstrekt niet op de smachtende vrouw van Bernini. De beeldengroep is niet onzedelijk omdat ze erotisch, maar omdat ze vals is, omdat ze bepaalde spirituele kaarten vervalst. Als men er een andere naam aan geeft en haar de Non van Loudun of Extase noemt, een algemene extase van een ziekelijke non, dan verliest ze al haar onzedelijkheid.
* * *
| |
| |
Elk betoog over de liefde dat niet voor een klein, verfijnd gehoor is bestemd, is verloren en vergeefse moeite. Als men de kring tot te veel mensen uitbreidt, weet men niet meer waarover men het heeft. Om tegenwoordig de massa's te kunnen toespreken over de liefde kiezen de erotografen als veilig oriëntatiepunt de aan hun eigen pik ontleende gebaren en dampen, in de overtuiging dat zij over algemene gedragingen en voor iedereen herkenbare tekens praten. Maar als men algemeen begrip voor deze ogenschijnlijk zo elementaire en universele taal wil kweken, heeft men een universele pornologische opvoeding nodig, een massale bekering tot schaamstreek en anale zone, welke het gehele leven tot doelwit van opwinding en orgasme maakt. Voor vrijwel iedereen is Sade een onbegrijpelijke schrijver, en misschien zal hij het altijd blijven. Maar intussen trachten de pornobladen in hun rubriek ingezonden stukken een codex op te stellen (als je zo'n grote pik hebt, moet je een behaarde vriendin nemen; ruk je masker van individualist af: eronder zit een koortsachtige kontzoeker; je moet je door je zuster laten masturberen; baad je gerust in menstruatiebloed), en de statistische orgasmen, de antwoorden van de dertienduizend geïnterviewden op de vragen van twee gediplomeerde onderzoeksters zijn de uitdrukking van het verlangen naar een catechismus, een toeristengids, hoofdstukken in een jaarboek, maar je krijgt de indruk dat men steeds verder doordringt in een zich eindeloos uitstrekkend niemandsland, bezaaid met prikkeldraad, gebombardeerd en platgebrand. Tussen de lijken in een tot zwijgen gebrachte loopgraaf zal men een paar met modder en bloed bedekte brokstukken van het standbeeld van Aphrodite vinden. De opmars van de niet door het hart verlichte rede sorteert overal, op alle levensgebieden, dezelfde effecten.
* * *
Het verbod om je dochter tot geliefde te hebben wordt goedgemaakt doordat is toegestaan je geliefde tot dochter en ook tot vrouw te hebben. In zijn omkering is incest nòmos. Zelfs hier ontbreekt het niet aan een zekere morbiditeit.
* * *
Lesbische liefde als menselijkheid en verkwikking. Zola schept Satin (‘la divine Satin’ zegt Huysmans) om Nanà te vermenselijken wanneer
| |
| |
zij, in de greep van het delirium dat de monsterlijke mythen van de auteur voortbrengt, op het punt staat haar menselijk gezicht te verliezen. De mythologische wanstaltigheid van Nanà doet in het contact met Satin en haar ‘yeux bleus de vierge’ (de kleur blauw en maagdelijkheid: Maria-verering, water op een gloeiende ondergrond) een sprong naar achteren, naar de wijk van de Goutte d'Or, haar meest menselijke tijd, naar de verloren normaliteit.
* * *
De meeste vrouwen zijn verstoken van een erotisch kenteken, van die onzegbare kracht die hen geschikt maakt om de man aan te trekken (te redden, zeiden de sectarische Alexandrijnsen ten tijde van de gnostische filosofie) en om de liefde te veranderen in ziekte en pracht: donkere en kille schoten waarin het leven monotoon wordt doorgegeven. Dit kenteken is een aura die het gehele lichaam omgeeft, alleen zichtbaar voor een goed geoefend oog of wanneer de genade haar aan ons onthult. Men wordt met dit kenteken geboren, want er bestaan kleine meisjes die in staat zijn bij volkomen normale mannen ware hartstochten te wekken. Met dit kenteken sterft men ook, want de ouderdom verhult het zonder het uit te wissen, en het schittert nog op handen die beven en kil worden. Misschien is het een kenteken dat veroordeelt tot een wedergeboorte, maar de oude vrouw die heeft weten te minnen, ontwaart er een terugkeer in naar de lust.
* * *
Een exhibitionist dringt op de kermis in het Spookhuis binnen en nestelt zich in een klappertandend Skelet. Wanneer de met schoolmeisjes afgeladen treintjes komen aanrijden, doet een rossig licht hem plotseling in licht baden: een hersenschimmig spook, grijnzend, met ontblote en geëxciteerde genitaliën, een macabere en uitzonderlijke Priapus. De meisjes lachen, gillen en huilen. Alles staat stil. De exhibitionist is verdwenen; maar uit het skelet hangt zijn leeggelopen, slappe penis.
* * *
Descartes (Passions de l'âme, art. 97) zegt dat de liefde, indien niet
| |
| |
treurig of te heftig, heilzaam is voor de gezondheid: de pols klopt krachtig, in de borststreek voelt men een milde warmte en ‘de vertering van vlees in de maag voltrekt zich snel’ (terwijl de haat vlees doet uitbraken). Indien men gelukkig verliefd moet zijn opdat de maag vlees accepteert, wordt daarmee impliciet de onverteerbaarheid van vlees erkend. Omnia vindt amor.
* * *
De slaapkamers vullen zich met de schilfers van verzengde, afgevallen huid: het is de liefde die, dagelijks in ontbinding overgaand, ons mededeelt dat weldra de enige opperhuid tegen de opdoemende eenzaamheid de herinnering zal zijn. Maar bij hoevele paartjes blijven de vloeren niet schoon en kaal, omdat ze nooit een levende liefde hebben gekend waaruit op een dag iets afgestorvens op de grond zou kunnen vallen!
* * *
Cunilinctus. Het laatste woord over cunilinctus is nog niet gesproken: het wordt tijd. Men dient er een filantropische daad in te zien, een van de daden die nog het minst ondankbaarheid oogsten. (Fellatio woont achter het raam aan de overkant; hiervoor geldt in grote lijnen, niet helemaal, hetgeen over cunilinctus te berde valt te brengen.) Het Dictionarium Eroticum begint meteen met filologische onzin: ‘Foeditas...’ De Romeinen bedreven de daad op grote schaal en werden erom terecht gewezen door dichters en filosofen die zich op hun beurt niet ontzagen cunilinctus te bedrijven. De terechtwijzing nam de mannentoga, de van slaafse verrichtingen gevrijwaarde man in bescherming: dit raakt ons niet meer, wij dragen geen toga's meer (een kledingstuk vol verwijten en verboden), en het onderscheid tussen vrije en slaafse verrichtingen heeft plaats gemaakt voor een grote janboel waarin een ingewikkelder en paradoxaler moraal het slaaf-zijn als vrijheid kan verkiezen. (Christendom, ook hier: een meester, Jezus, wast de voeten van zijn discipelen en geeft daarmee het voorbeeld; een Messias sterft als een slaaf aan het kruis - cunilinctus wordt in de christelijke ethiek dus een vrij man waardig.) Toch lijdt het geen twijfel dat cunilinctus een slaafse oorsprong heeft; het is de liefdesdaad van eunuchen en haremwachters, de wanhopige uitweg van opgesloten vrou- | |
| |
wen. Het is grappig dat de harmonie der echtelijke betrekkingen tegenwoordig meer op cunilinctus dan op andere daden stoelt. ‘Mijnheer, niet mijn handen of voeten, maar halverwege, daar is de te kussen plek!’ (Brantôme, Les dames galantes). Vrouwen die cunilinctus afwijzen, belichamen een goddeloze anti-Karma, geven blijk van een gebrek aan religieuze zin in het erotische vlak. Het voornaamste gevaar van cunilinctus is dat men de persoon vergeet aan wie de daad voltrokken wordt,
zozeer wordt de devote cunilingus door de daad in de reine Shakti, het onsterfelijke teken van de Moeder, oftewel de onmetelijke wateren van Maya ondergedompeld. Verzonken in het symbool, opgeslokt door de wateren, verliest hij gezicht en naam uit het oog: wordt deze vergetelheid ontdekt - het werk van de Kosmische Energie (elke vrouw bezit een alziend oog midden in haar schelp) -, dan wordt het menselijk Ik van de geliefde blijvend gekwetst. De daad rekken vergroot dit gevaar. Iedere man zal het bij een langdurige cunilinctus zijn overkomen dat hij zich elders waande (zoals Narada wanneer die water voor Vishnù gaat halen), in een onbekend landschap, en zich afvroeg: ‘Waar ben ik? Waarom zit ik hier? Hoe lang zit ik hier al?’. Met gezicht en naam verliest men tevens het besef van plaats en tijd. Anders is het bij de fellatio: de fellatrix reist niet door het onbestemde en passieve, zij is verbonden met een actieve paal, de daad speelt zich af in een zeer kort tijdsbestek, haar dient de penis als kompas, als het vaste Noorden van het Ik (symbool, maar ook te zeer een wiel aan de wagen van de enkeling dan dat het een onderdompeling in de Maya mogelijk maakt); het gezicht is dichterbij en buigt zich liefdevol over de zuigende mond. Wie cunilinctus bedrijft, moet proberen nimmer het contact met het menselijke en individuele te verliezen, want hoe het goddelijke iemands pad ook kruist, het schept verwarring en duisternis. Men moet al het mogelijke doen - door af en toe een pauze in te lassen en met woorden, blikken en tedere strelingen de herinnering levend te houden - om nooit buiten de kleine persoonlijke gezichtskring te geraken. Zoek nimmer het isolement! Laat over aan haar die cunilinctus ondergaat, zeggen de meesters, om eigener beweging het ritme te dicteren en de geschiktste houdingen aan te nemen om de verborgen energie te absorberen. (De tong, draagster van het woord, is oneindig veel machtiger, schenkt
veel meer energie dan de penis.) Iemand als Sade kon dat niet begrijpen. Ontneemt men het filantropische karakter aan de inspanning om met vermoeiende strelingen een aanbiddelijke vervoering teweeg te brengen en wist men de mystieke
| |
| |
onderdompeling uit omwille van de monsterlijke zwelling van een geil egoïsme, dan wordt de daad een van de vele spiegels waarin ons bezoedelde beeld weerkaatst wordt. Een onverbiddelijke en esoterische transcendentie zal cunilinctus veroordelen, vanwege de buitensporige horigheid aan het menselijk schepsel, die door een transcendente en sprekende God als kwetsend wordt ervaren. Gedenk je Schepper... Gedenk mij en ik zal jullie gedenken... Op die momenten is het lastig dit in gedachte te houden. (Joden en moslims laten zich door de weerkaatsing van de onreinheid weerhouden, christenen door de strenge sguardo de cruce.) Het genezen van pestlijders in naam van God, tot men zelf aan de pest sterft, doet geen afbreuk aan de transcendentie; maar het bedrijven van cunilinctus in naam van God lijkt vreemd en in strijd met de religieuze belijdenis. Wat zal de sideratio, de sideris percussio geweest zijn, een sterreschicht, een tuchtiging der likkers, ondanks al hun verdiensten? Bij Martialis treffen wij het geweldige, het mateloze epigram op Nanneius ‘moechus ore’ aan (xi, 61), dat ons elke lust beneemt tot lingere cunnum:
‘nam dum tumenti mersus haeret in vulva
et vagientes intus audit infantes
partem gulosam solvit indecens morbus.’
De hypothese dat de indecens morbus een ‘chancre enduré’ is, lijdt schipbreuk op het dum: Nanneius wordt juist op dat moment getroffen (tenzij het gaat om een hyperbool). Maar de tong is teer, inspanningen en zuurgraad kunnen onverwachte allergische verschijnselen veroorzaken (meer bekend bij de Ouden dan bij ons), waaronder ook de sideratio. In tijdperken waarin le Mal des Ardents sterk verbreid was, plantte de orale intimiteit vaak binnen in onze arme monden de angstaanjagende symptomen van het treponeem. ‘Het slijmvlies van mond en tong, ragfijn en goed van bloedvaten voorzien, leent zich wonderbaarlijk goed tot het binnendringen van treponemen’ (Jérémie Vilensky, Chancre syphilitique de la langue, 1930). Speeksel is een snelle boodschapper, het lugubere muntstempel hecht zich met bijzondere voorkeur aan het voorste gedeelte van de tong, bovenop, aan de randen en op het puntje. (Cunilinctus is slechts een van de vele manieren waarop de besmetting wordt overgedragen: in de negentiende eeuw kwamen mondzweren veel voor onder glasblazers, daar zij vaak één gemeenschappelijke blaaspijp gebruikten.) Onder de uitmuntende
| |
| |
aquarellen die de Atlas der Syphilis und der venerischen Krankheiten van de befaamde Weense arts Franz Mracek (1898) verluchten, wekt vooral een Sklerosis labii inferioris oris (afb. 8) afgrijzen, maar een harter Schanker, typisch voor de tong, ontbreekt (ik heb er bij het doorbladeren, meen ik, geen gezien); de afbeeldingen iii en iv in het werk van Vilensky tonen echter (schitterend) een zweer midden op een uitgestoken tong, lijkend op een oogappel met in het midden een pupil, waarbij alles nog vreemder en liederlijker wordt door aan weerszijden een baldakijn van neergolvende snorrebaarden. Als het hierom ging, was er geen betere illustratie voor de indecens morbus van Nanneius denkbaar. De sideratio zou ook een plotselinge paralyse kunnen zijn, als straf voor het exces (men geloofde dat gelieven die op het punt stonden elkaars genitaliën te verslinden, eraan ten offer vielen). In de Priapea komt een hapax voor: de kut wordt esca genoemd, voedsel, spijs voor de cunilingus; en dat is ook zo. In hetzelfde werk, in Carmen lxxviii, wordt de aandacht op nog een andere vreemde sideratio gevestigd: een meisje fortis ante nec mendax, krijgt het aan haar landica (geheimzinnig woord voor clitoris), zo erg dat zij haast niet meer kan lopen. Een recente vertaler, Cesare Vivaldi, stelt zich deze gezwollen voor, hard als een fietsband, maar de tekst blijft vaag. Van een besmetting is geen sprake, omdat die het lopen niet belet; men kan denken aan de voorstelling van een goddelijke tuchtiging. Als alle daden is ook deze daad wit, zwart, zwart en wit, wit noch zwart; een bont prisma, lopend van echtelijke genegenheid en erotische filantropie tot zelfvernietigende geilheid; een cunilinctus
bij wijze van vluggertje is reeds verlangen naar de dood. Van alle daden uit de liefdescodex laat deze daad de grootste matheid en droefgeestigheid achter, enkel verkwikkend door de geschonken vreugde. Soms is men al droefgeestig vóór men klaar is; de witte gloed dooft allengs uit in koude verspilling van verlangen; wat rest, is de arm van een galeislaaf, geketend aan de roeispaan, een roeispaan die mechanisch schuurt over de onbewogen oceaan. Cunilinctus voert een onverschrokken strijd met Frigiditeit, die niettemin uitdijt en ons droef omfloerst; zo verrijst men uit de crypten van de onpersoonlijke God, zonder in het mysterie van een levende ziel de vonk van de vreugde te hebben kunnen slaan.
‘Laisse-moi, parmi l'herbe claire,
Boire les gouttes de rosée
Dont la fleur tendre est arrosée’ -
| |
| |
want zonder het drinken van deze gouttes de rosée (beter dan het grove esca van de oudheid) bestaat er geen volkomen kennis van het vrouwelijke; het is als een acroamatisch onderricht, gegeven in een vochtig halfduister. De vrouw in abstracto kan men leren kennen; bij de individuele ziel is het altijd een onbeholpen aftasten, een likken aan gesloten poorten, het omdraaien van sleutels die een vlucht lege vertrekken ontsluiten; een wonder als men daarin iets gewaar wordt. Wij behoeven ons de cunilinctus niet te ontzeggen om het weinige ons gegunde licht te sparen en met minder angst onze weg in de menselijke hel te vervolgen. Maar gedenk je Schepper in de dagen van je jeugd.
* * *
Het schijnt dat vrouwen het eerder aandurven in warenhuizen en supermarkten te stelen wanneer zij ongesteld zijn. Dit adelt en verklaart wellicht hun stelen: kennelijk is het de behoefte aan liefkozingen die hen drijft.
* * *
De seksuele liefde van gedegenereerden en misdadigers vormt de keerzijde van de kennis van anatomie en fysiologie: ze ontleedt, vierendeelt en verbrijzelt. Ze loopt op niets uit; ze is in wezen een dwaalweg. De psychologie gedraagt zich tegenover Psyche even misdadig, met opmerkelijke maniakale excessen, maar de ontdekking van haar in boeken opgehoopte lijken geeft geen aanleiding tot opsporingsonderzoeken. (Slechts een enkele grote kunstenaar is erin geslaagd sectie op Psyche te plegen en haar toch intact en in leven te laten; de wetenschappelijke psycholoog is volstrekt niet tot deze wonderen in staat.) De onbegrensde liefde echter ontleedt niet, ze bedekt de schoonheid en de pijn, alle ellende van het vlees, met de mantel van haar mededogen; met haar gevoel componeert ze het steeds nieuwe ontwerp van de absolute Eenheid, het punt dat het verst verwijderd is van de rationele delingen die ons altijd enigszins, zij het met nauwelijks zichtbare sporen op de kleren, vertrouwd maken met de praktijk van het moorden.
* * *
In alchemistische teksten staat geschreven: ‘Splijt met het ijzeren lem- | |
| |
met de borst van je moeder open en dring door tot de baarmoeder’. Jack the Ripper heeft het voorschrift naar de letter gevolgd: gedreven door een onwaardig alchemistische dwang om in de materia prima en de universele chaos te wroeten, heeft hij tot moeders vijf (of zeven?) ongelukkige, aan lager wal geraakte en hongerige vrouwen uitverkoren. Een adept was hij niet; een louter symbolische afdaling in het hart van de materie zou hem niet hebben aangetrokken. De parallellie blijft indrukwekkend: wat de spiritualisten in overdrachtelijke zin doen, onbloedig - ze doden niet, maar doorleven en absorberen de dood in hun eigen zijn -, dat heeft de geheimzinnige moordenaar uit 1888 voor iedereen zichtbaar, gruwelijk, daadwerkelijk ten uitvoer gebracht. Door de nigredo overweldigd heeft hij ten slotte in de zwarte wateren van een rivier vrede gezocht, een laatste afdaling in de chaos. Ook de Black Cat van Poe kan de metafysische ripperologie enkele beelden influisteren: Jack splijt de lichamen open om de Zwarte Kat in te metselen die hem obsedeert: de kat miauwt nog steeds.
|
|