Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 1985 (nrs. 33-36)
(1985)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 132]
| |
Alessandro Portelli
| |
[pagina 133]
| |
slaafse houding aan de dag legt waar het ‘in het buitenland gedane ontdekkingen’ betreft) en nog behoedzpmer tegenover diegenen die de suggestie doen eens naar buiten te gaan, heeft zich gehaast de oral history te disqualificeren zonder ook maar een poging te doen om te begrijpen wat het is en hoe het dient te worden gebruikt. De methode die men hiertoe heeft gebezigd is dat men oral history pretenties heeft toegeschreven die deze niet heeft, teneinde de gemoederen onder de historici te kalmeren door deze pretenties te logenstraffen. La Reppublica, het meest intellectueel en internationaal georiënteerde onder de Italiaanse dagbladen haast zich bij voorbeeld ‘Beschrijvingen “van onderop” en de kunstmatige paketten “oral history”, waarin de zaken worden verondersteld vanzelf te bewegen en te spreken’ van de hand te wijzen, zonder ook maar de moeite te nemen op te merken dat er in de oral history geen zaken maar mensen worden verondersteld te bewegen en te spreken.Ga naar eind1. Er schijnt een soort angst te heersen dat wanneer de sluizen van de mondelinge bronnen eenmaal worden opengezet, het schrijven (en daarmee de rationaliteit) als het ware door een spontane, oncontroleerbare massa vloeibaar, irrationeel materiaal van de aardbodem zou kunnen worden gevaagd. Deze houding maakt ons echter blind voor het feit dat ons ontzag voor de bezigheid van het schrijven onze perceptie van taal en communicatie zodanig heeft verwrongen dat we mondelinge uitingen of de aard van het schrijven zelf niet meer begrijpen.Ga naar eind2. Geschreven en mondelinge bronnen sluiten elkaar trouwens niet uit. Ze hebben zowel gemeenschappelijke trekken als autonome en specifieke functies die slechts een van beide kategorieën kan vervullen (of die de ene groep bronnen beter kan vervullen dan de andere); ze vereisen daarom verschillende en specifieke instrumenten ter interpretatie. Het onderschatten of overschatten van het belang van mondelinge bronnen leidt er echter toe dat de specifieke eigenschappen ervan over het hoofd worden gezien, dat ze hetzij uitsluitend als hulpmiddelen worden beschouwd bij de raadpleging van traditionele geschreven bronnen of worden gepresenteerd als een illusoire panacee. In het hierna volgende zal ik een poging wagen te omschrijven in welke opzichten oral history intrinsiek anders is. | |
[pagina 134]
| |
Mondelinge bronnen zijn mondelinge bronnen. Wetenschappers erkennen met graagte dat het eigenlijke document de geluidsband is; vrijwel allen werken ze echter met uitgeschreven banden, en de banden worden alleen in uitgeschreven vorm gepubliceerd. (Een uitzondering in Italië wordt gevormd door het Instituto Ernesto De Martino, een links onderzoeksinstituut in Milaan, dat, zonder dat iemand van het culturele establishment dit heeft gesignaleerd, al minstens twaalf jaar ‘geluidsarchieven op grammofoonplaten publiceert.)Ga naar eind3. Zo nu en dan worden er - zoals het geval schijnt te zijn bij het Columbia University Oral History Program - zelfs geluidsbanden vernietigd: een symbolisch geval van de vernietiging van het gesproken woord. De uitgetikte geluidsband vervormt objecten die men hoort tot objecten die men ziet, hetgeen onvermijdelijk waardevermindering en manipulatie met zich meebrengt. Hoe groot het verschil in doelmatigheid tussen de geluidsband en de uitgetikte tekst voor het onderwijs is kan bij voorbeeld uitsluitend aan de hand van directe ervaringen worden vastgesteld. Belangrijker is het feit dat de verwachting dat de uitgetikte tekst de band kan vervangen, waar het wetenschappelijk onderzoek betreft, ongeveer hetzelfde inhoudt als het bedrijven van kunstkritiek aan de hand van reproducties, of van literaire kritiek aan de hand van vertalingen. (Dit is de reden waarom ik het onnodig acht al te veel aandacht te besteden aan het zoeken naar nieuwe en nauwkeuriger methoden ten behoeve van het in geschrifte weergeven van geluidsbanden. De meest letterlijke vertaling is vrijwel nooit de beste; een werkelijk getrouwe vertaling brengt atijd een zekere mate van vrijmoedigheid met zich mee, en hetzelfde zou kunnen gelden voor de schriftelijke weergave van mondelinge bronnen.) Het veronachtzamen van het mondelinge karakter van mondelinge bronnen heeft directe gevolgen voor de theorie van de interpretatie. Het eerste aspect waarop men gewoonlijk de nadruk legt wordt gevormd door de oorsprong van mondelinge bronnen - ze verschaffen ons informatie over ongeletterde volkeren of maatschappelijke groeperingen wier geschiedenis in de geschreven teksten ontbreekt of vertekend is. Een volgend aspect heeft betrekking op de inhoud: het dagelijks leven en de materiële cultuur van deze volkeren of groeperingen. Dit zijn echter geen specifieke kenmerken van mondelinge bronnen. | |
[pagina 135]
| |
Wanneer we een factor willen vinden waardoor dergelijke bronnen zich onderscheiden moeten we het zoeken in de vorm. We hoeven op deze plaats niet nog eens te zeggen dat de activiteit van het schrijven de taal tot een aantal segmentale trekken reduceert - letters, lettergrepen, woorden, zinnen. Taal bestaat echter uit nog een stel trekken, die niet in één segment kunnen worden ondergebracht maar wel betekenisdragers zijn. Er is bij voorbeeld aangetoond dat verschillen in toonhoogte, verschillen in volume en ritme in volkstaal een groot aantal klasseconnotaties kunnen herbergen die niet in geschrifte te reproduceren zijn (tenzij, ontoereikend en slechts gedeeltelijk, in de vorm van muziekschrift).Ga naar eind5. Dezelfde uitspraak kan zeer tegengestelde betekenissen hebben; dit al naar gelang de door de spreker gehanteerde intonatie die niet in de uitgetikte tekst kan worden onderkend maar alleen kan worden beschreven, en dan nog bij benadering. Teneinde de uitgeschreven tekst leesbaar te maken wordt er een interpunctie in aangebracht, een altijd min of meer willekeurige toevoeging van degene die de tekst uittikt. Interpunctie geeft pauzes aan die volgens grammaticale regels over de tekst worden verdeeld: ieder leesteken heeft een conventionele plaats, betekenis en lengte. Deze komen echter nauwelijks overeen met het ritme en de pauzes die het sprekende subject hanteert en leggen de gesproken taal in laatste instantie grammaticale en logische beperkingen en regels op waaraan deze zich niet noodzakelijkerwijs hoeft te houden. De precieze lengte en plaats van een pauze heeft een belangrijke functie in het begrijpen van de betekenis van gesproken taal; reguliere grammaticale pauzes organiseren de tekst in het algemeen gesproken in een verhelderend en verwijzend patroon, terwijl pauzes die in lengte en plaats afwijkend zijn de emotionele inhoud accentueren; zeer zware ritmische pauzes (die dikwijls een bijna metrisch karakter hebben), roepen de stijl van de epische vertellingen op.Ga naar eind6. De meeste interviews bewegen zich heen en weer van het ene type ritme naar het andere en brengen zodoende de wisselingen in de houding van de verteller of vertelster ten aanzien van zijn of haar materiaal tot uiting. Het spreekt vanzelf dat men dit uitsluitend kan waarnemen door te luisteren en niet door te lezen. Iets dergelijks kan worden opgemerkt met betrekking tot de snelheid van spreken en de veranderingen die hierin tijdens het interview op- | |
[pagina 136]
| |
treden. Van basisregels met betrekking tot interpretatie is geen sprake: vertraging kan zowel grotere nadruk als moeizaam formuleren betekenen en sneller spreken kan wijzen op de wens snel over bepaalde punten heen te praten, maar ook op een grotere vertrouwdheid met het onderwerp of het gemakkelijker hanteren ervan. In al deze gevallen dient de analyse van veranderingen in snelheid gecombineerd te worden met een analyse van het ritme. In gesproken taal zijn veranderingen echter de norm, terwijl bij lezen de ‘veronderstelde’ norm regelmaat is en de variaties door de lezer, en niet door de tekst, worden aangebracht. Dit is geen kwestie van filologische zuiverheid. Trekken die niet tot segmenten kunnen worden gereduceerd zijn de plaatsen (niet de enige maar wel zeer belangrijke) waar voor het verhaal wezenlijke functies zijn ondergebracht: de emotionele functie, het optreden van de verteller in het verhaal, de wijze waarop het verhaal de verteller raakt. Dit alles behelst attitudes die de spreker niet anders zou kunnen (of willen) uiten, of elementen die hij of zij niet volledig beheerst. Door deze trekken weg te laten, vervlakken we de emotionele inhoud van het gesprokene tot de veronderstelde gelijkmoedigheid en objectiviteit van het geschreven document. Dit geldt nog sterker als er sprake is van informanten uit maatschappelijk lagere bevolkingsgroepen: dezen mogen dan over een kleinere woordenschat beschikken, hun taal wordt in het algemeen gekenmerkt door een rijker arsenaal aan toonverschillen, volumeverschillen en intonatie dan die van informanten uit de middenklasseGa naar eind7. die geleerd hebben in hun spreektaal de saaiheid van de geschreven taal te imiteren.
Mondelinge bronnen zijn verhalende bronnen. Degene die zich bezig houdt met de analyse van het materiaal van oral history dient zich dus enkele van de algemene categorieën eigen te maken die in de literatuurtheorie zijn ontwikkeld. (Ik heb het hier natuurlijk in de eerste plaats over de getuigenissen die in open interviews worden afgelegd en niet zozeer over het meer formeel georganiseerde materiaal als liedjes of spreekwoorden - in welke gevallen het vormprobleem echter van nog wezenlijker betekenis is.) Sommige verhalen bevatten bij voorbeeld aanzienlijke verschuivingen in de snelheid van vertellen: dat wil zeggen aanzienlijke variaties in de verhouding tussen de duur van de beschre- | |
[pagina 137]
| |
ven gebeurtenissen en de duur van de weergave ervan.Ga naar eind8. Een informant kan in een paar woorden een gebeurtenis beschrijven die lange tijd in beslag heeft genomen, of kan langdurig uitweiden over korte episodes. Deze schommelingen zijn significant, hoewel we geen algemene norm voor interpretatie kunnen aanleggen: een verteller kan over een ogenschijnlijk onschuldige episode uitweiden om de aandacht van meer gevoelige punten af te leiden of om juist de aandacht op de betreffende episode te vestigen. In alle gevallen is er sprake van een verband tussen de snelheid in het verhaal en de betekenis die de verteller voor ogen staat. Hetzelfde geldt voor enkele andere van de kategorieën die door Gerard Genette zijn uitgewerktGa naar eind9., zoals ‘afstand’ of ‘perspectief’, die de standpuntbepaling van de verteller ten opzichte van het verhaal vastleggen. Mondelinge bronnen uit de niet-heersende klassen zijn verbonden met de traditie van de volksvertelling. In deze traditie worden verschillen tussen de vertelgenres anders opgevat dan in de geschreven traditie van de klassen die onderricht hebben genoten.Ga naar eind10. Aangezien het schrijven de meeste functies op het gebied van het vastleggen van verklaringen, van officiële getuigenissen en het onderwijsproces heeft geabsorbeerd, acht de mondelinge vertelling in een geletterde maatschappij het minder nodig een rigoureus onderscheid aan te brengen tussen de ‘feitelijke’ en de ‘kunstzinnige’ vertelling, tussen ‘gebeurtenissen’ enerzijds en gevoelens en fantasie anderzijds. Of een verslag als ‘waar’ wordt beschouwd is even relevant voor de legendevorming als voor de persoonlijke ervaring en het historisch geheugen en aangezien er geen mondelinge vormen bestaan die specifiek zijn bestemd voor het overleveren van historische informatie,Ga naar eind11. raken de historische, de ‘dichterlijke’ vertelling en de legende dikwijls onontwarbaar met elkaar verstrengeld. Het resultaat zijn vertellingen waarin de grens tussen hetgeen buiten en hetgeen binnen de verteller plaatsvindt, tussen wat hem of haar en wat de groep aangaat, zeer vaag wordt, en waarin de persoonlijke ‘waarheid’ samen kan gaan vallen met de collectieve ‘fantasie’ Elk van deze factoren kan aan de hand van formele en stilistische factoren worden blootgelegd. Het vaker of minder vaak voorkomen van geformaliseerd materiaal (spreekwoorden, formuletaal, stereotie- | |
[pagina 138]
| |
pen) kan getuigen van de al dan niet sterkere aanwezigheid van het collectief in het verhaal van de individuele verteller. De verschuivingen tussen ‘correcte’ standaardtaal en dialect vormen dikwijls een indicatie van de mate waarin de verteller het materiaal van het verhaal onder controle heeft. Een typische, steeds weer terugkomende structuur is bij voorbeeld die waarin voor het verhaal als geheel standaardtaal wordt gebezigd terwijl er op zijpaden of in geïsoleerde episoden dialect ontspruit: dit kan een blijk zijn van een meer persoonlijke betrokkenheid van de verteller (zoals het geval is wanneer het dialect samenvalt met een meer formuleachtig of gestandaardiseerd verslag) of van het optreden van het collectieve geheugen. Aan de andere kant kan in een in dialect gesteld verhaal standaardtaal opduiken als het om termen of thema's gaat die nauw verweven zijn met de publieke sfeer, zoals in het geval van de ‘politiek’. Dit kan zowel betekenen dat men min of meer bewust een ‘vervreemdingseffect’ nastreeft, als dat men getuige is van een proces van ‘verovering’ van een meer ‘beschaafde’ expressievorm die begint met deelname aan de politiek. Omgekeerd kan de dialectisering van technische termen uit het politieke spraakgebruik een belangrijke indicatie vormen van de vitaliteit van de traditionele cultuur en van de wijze waarop de spreker tracht de uitingsmogelijkheden van zijn traditie te vergroten.
Het eerste aspect waarin oral history afwijkt is derhalve dat het ons minder over de gebeurtenissen zelf vertelt dan over de betekenis ervan. Dit betekent niet dat oral history niet van belang is waar het feiten betreft. In interviews worden dikwijls onbekende feiten of onbekende aspecten van bekende feiten blootgelegd, en ze werpen altijd een nieuw licht op niet onderzochte kanten van het dagelijks leven van de klassen die niet over de maatschappelijke hegemonie beschikken. Vanuit dit gezichtspunt geredeneerd is het enige probleem dat mondelinge bronnen met zich meebrengen het probleem van de geloofwaardigheid ervan (een probleem waarop ik later nog zal terugkomen). Het unieke en kostbare element waarmee mondelinge bronnen de historicus confronteren en dat geen enkele andere bron in gelijke mate bezit (afgezien van literatuur) is gelegen in de subjectiviteit van de spreker: als het onderzoek breed genoeg wordt opgezet en helder genoeg is | |
[pagina 139]
| |
geformuleerd is het resultaat een dwarsdoorsnede van de subjectieve kenmerken van een maatschappelijke groep of klasse. Mondelinge bronnen vertellen ons niet alleen wat de mensen hebben gedaan maar ook wat ze wilden doen, wat ze dachten te doen, en wat ze nu denken dat ze toen deden. Mondelinge bronnen voegen dan misschien niet veel toe aan onze kennis over, bij voorbeeld, de materiële kosten die een gegeven staking voor de betrokken arbeiders met zich mee heeft gebracht maar ze vertellen ons wel veel over de psychologische kosten. Om een literaire categorie van de Russische formalisten te lenen: we zouden kunnen zeggen dat mondelinge bronnen (en bovenal mondeling bronnen uit niet-hegemonistische klassen) leiden tot een zeer nuttige integratie van andere bronnen voor zover het de fabula - het verhaal - dat wil zeggen de logische en oorzakelijke opeenvolging van gebeurtenissen, betreft; wat ze echter uniek en noodzakelijk maakt is de plot - de wijze waarop de verteller het materiaal rangschikt teneinde het verhaal te vertellen.Ga naar eind12. De organisatie van de vertelling (die onderhevig is aan regels die in de meeste gevallen collectief zijn uitgewerkt) onthult over de relatie die de vertellers met hun eigen geschiedenis onderhouden. Subjectiviteit gaat de geschiedschrijving evenzeer aan als de meer zichtbare ‘feiten’. Wat de informant gelooft is inderdaad evenzeer een historisch feit (dat wil zeggen het feit dat hij of zij het gelooft) als wat er ‘echt’ is gebeurd. Meer dan de helft van de geïnterviewde arbeiders in het industriestadje Terni localiseren in hun verhalen over de naloorlogse stakingen de dood van een arbeider als gevolg van politieoptreden bij voorbeeld in 1953 in plaats van in 1949, het jaar dat deze gebeurtenis werkelijk plaatsvond; ze plaatsen de gebeurtenis ook steeds in verschillende contexten (variërend van een vredesdemonstratie tot de stadsguerilla die volgde op massale ontslagen bij de plaatselijke staalfabriek). Dit alles brengt natuurlijk geen twijfel teweeg met betrekking tot de werkelijke chronologie maar het dwingt ons wel onze interpretatie van de gebeurtenissen te herschikken willen we de collectieve processen van symbolisering en mythificering onderkennen die opgeld doen in de arbeidersklasse van Terni - die deze jaren eerder ziet als één periode van ononderbroken strijd die haar uiting vindt in een verenigend symbool (de dode kameraad) dan als een opeenvolging van | |
[pagina 140]
| |
afzonderlijke gebeurtenissen. Of een volgend voorbeeld: een bejaarde, gewezen leider van de Communistische Partij in Terni vertelt, ziek en vermoeid, als betreft het een historische waarheid, een dagdroom waarin hij zichzelf op een haar na de naoorlogse politiek van van de Communistische Partij ziet wijzigen - de politiek die gericht was op het vormen van een ‘progressieve democratie’ in samenwerking met de burgerlijke krachten in plaats van het nastreven van het socialisme op basis van het anti-fascistische verzet. Natuurlijk heeft hij een dergelijke rol nooit gespeeld, maar zijn dagdroom symboliseert wel het verzet waarop de zogenoemde ‘Salerno-politiek’ in de partij stuitte. Wat we door deze getuigenis gaan voelen zijn de psychologische kosten die deze politiek voor een groot aantal arbeidersactivisten met zich meebracht, hoe ze er oorzaak van was dat hun behoefte aan en verlangen naar revolutie in het collectieve onderbewustzijn werden begraven.Ga naar eind13. Wanneer we tot de bevinding komen dat het zelfde verhaal door iemand anders in een ander deel van het land ook wordt verteld, begrijpen we dat het droombeeld van de oude kameraad in Terni geen toevalligheid is. Het is dan eerder een deel van een ontluikend legendencomplex waarin datgene wat door minstens een deel van de arbeidersklasse is gewenst ons als waar gebeurd wordt voorgeschoteld. Het ‘seniele geraaskal’ van een zieke oude arbeider kan dan evenveel over zijn klasse en partij onthullen als de uitgebreide en lucide gedenkschriften van enkele meer gerespecteerde en officiële leiders.Ga naar eind14.
De geloofwaardigheid van mondelinge bronnen is een ander soort geloofwaardigheid. De voorbeelden die ik in het bovenstaande heb gegeven tonen aan dat het belang van mondelinge getuigenissen dikwijls niet gelegen is in een getrouwe weergave van de feiten, maar eerder in de afwijking ervan, waar fantasie, symboliek en wensdromen hun intrede doen. Om deze reden bestaan er geen ‘foutieve’ mondelinge bronnen. Als we eenmaal de feitelijke geloofwaardigheid ervan hebben gecontroleerd met behulp van alle gevestigde criteria van historisch-filologische kritiek zoals die op elk document worden toegepast, is de afwijkendheid van de oral history gelegen in het feit dat ‘onware’ uitspraken psychologisch gesproken nog steeds ‘waar’ zijn en dat deze voorheen ‘fout’ genoemde uitspraken soms meer onthullen dan feitelijk nauwkeurige verslagen. | |
[pagina 141]
| |
Natuurlijk betekent dit niet dat we akkoord kunnen gaan met het dominante vooroordeel dat feitelijke geloofwaardigheid het monopolie van geschreven bronnen is. Het officiële politierapport met betrekking tot de hierboven aangehaalde dood van de arbeider uit Terni begint met de volgende onthullende woorden: ‘Volgens opgetekende mondelinge informatie...’ Dit is een typische openingsformule (in technische zin) van dergelijke officiële documenten en een blijk van het feit hoeveel schriftelijke bronnen niet meer dan een ongecontroleerde weergave van verloren gegane mondelinge bronnen zijn. Een groot deel van de schriftelijke documenten die automatisch door historici het stempel ‘geloofwaardig’ krijgen opgedrukt, zijn het resultaat van overeenkomstige processen die door niets worden gestuurd dat ook maar in de verte gelijkenis met wetenschappelijke criteria vertoont en meestal worden gekenmerkt door ernstige klassevooringenomenheid. Deze manipulatie is bij voorbeeld inherent aan de schriftelijke weergave van processen (in ieder geval in de in Italië geldende juridische procedure, waar geen wettelijke waarde wordt toegekend aan de bandrecorder, of zelfs niet aan steno): wat wordt geregistreerd zijn niet de woorden van de getuigen, maar een in juridisch jargon omgezette versie van hun getuigenis, die de griffier letterlijk door de rechter wordt gedicteerd. (De angst van het gerechtelijk apparaat voor de bandrecorder wordt alleen geëvenaard door een overeenkomstig vooroordeel dat onder vele historici heerst.) De vertekening die het gevolg is van een dergelijk procédé staat buiten kijf, in het bijzonder wanneer de sprekende personen geen deel uitmaken van de klasse die de maatschappelijke hegemonie uitoefent en zich uiten in een taal die in tweeledig opzicht ver afstaat van die welke in de rechtzaal wordt gebezigd. En niettemin aanvaarden veel historici die hun neus optrekken voor mondelinge bronnen, deze wettelijke geaccepteerde verslagen zonder met hun ogen te knipperen. In mindere mate (dank zij de geringere klasseafstand en het frequente gebruik van steno) gaat dit op voor parlementaire verslagen, dagbladinterviews, en notulen van vergaderingen en congressen, die samen de belangrijkste bronnen voor veel traditionele geschiedschrijving, inclusief die van de arbeidersbeweging, vormen. Een vreemd bijprodukt van dit vooroordeel is de hardnekkige bewering dat mondelinge bronnen te ver van de gebeurtenissen af staan en | |
[pagina 142]
| |
daarom onderhevig zijn aan vertekeningen als gevolg van het gebrekkig werken van het geheugen. Per definitie is de enige daad die in tijd gemeten samenvalt met schrijven echter het schrijven zelf. Er zit altijd een al dan niet langere tijdsperiode tussen de gebeurtenis en het document waarin de gebeurtenis wordt beschreven, al is het alleen al de tijdsspanne die nodig is voor de handeling van het schrijven zelf (tenzij er naturlijk sprake is van contracten, laatste wilsbeschikkingen, verdragen enz., in welke gevallen het schrijven de gebeurtenis vormt). Historici hebben trouwens dikwijls gebruik gemaakt van geschreven bronnen die lange tijd nadat de gebeurtenis had plaatsgevonden, zijn opgetekend. En als de afwezigheid van afstand een vereiste is, zou dit ook voor fysieke afstand moeten gelden - dat wil zeggen dat alleen een directe deelnemer aan de gebeurtenis als betrouwbare informatiebron dient te worden beschouwd, en dan nog alleen op het moment dat de gebeurtenis plaatsvindt. Dit materiaal kan echter alleen worden opgenomen met een bandrecorder, zoals dat gebeurde met interviews die tijdens de krakersrellen in Rome in de jaren '70 werden opgenomen en waarin de woorden van de krakers en die van de politie werden opgenomen op het moment van de huisuitzettingen.Ga naar eind15. De opmerking dat het merendeel van de mondelinge getuigenissen betrekking heeft op gebeurtenissen die zich in een al dan niet ver verwijderd verleden hebben afgespeeld, is echter waar. Niettemin is niet duidelijk waarom het verslag van een arbeider van een bedrijfsbezetting of de weergave van een partizaan van een episode van het antifascistische verzet minder geloofwaardig zou zijn dan de verslagen van eminente politieke leiders met betrekking tot de naoorlogse periode of zelfs van de fascistische tijd, terwijl deze laatste kategorie op de Italiaanse boekenmarkt toch veel succes oogst. Dit is niet zozeer het gevolg van een direct klassevooroordeel alswel van de ‘sacrosanctheid’ van het geschreven woord. Een uitnemende Amerikaanse historicus liet zich bij voorbeeld ironisch uit over het nut van het verzamelen van de gesproken herinneringen van Earl Browder in de jaren '50; hij gaf echter ook toe dat als Browder (die in de jaren '30 en '40 algemeen secretaris van de Amerikaanse communistische partij was geweest) over de zelfde periode memoires had geschreven, hij deze als betrouwbaar had moeten beschouwen tot het tegendeel was aangetoond. Toch zou de tijd- | |
[pagina 143]
| |
spanne tussen de gebeurtenissen en het moment van vertellen dezelfde zijn geweest. Een geschreven tekst verhult zijn afhankelijkheid van de factor tijd doordat hij zich als onveranderlijk voordoet (zoals het Latijnse spreekwoord wil: scripta manent - het geschrevene blijft) en ons zodoende de illusie geeft dat, aangezien er in de toekomst geen wijzigingen in de tekst kunnen worden aangebracht er ook in het verleden of in de prehistorie geen wijzigingen in kunnen zijn aangebracht. Wat op papier is gezet is echter eerst ervaren of gezien en is, nog voor het op papier wordt gezet, onderhevig aan vertekeningen. Om deze reden dienen de reserves ten aanzien van mondeling materiaal ook ten aanzien van schriftelijk materiaal te worden gekoesterd. De oorspronkelijk mondelinge interviews met politieke leiders en intellectuelen die in steeds toenemende mate door de Italiaanse boekindustrie worden uitgegeven, worden normaal gesproken voor de drukfase gecontroleerd en van noten en documenten voorzien. De mondelinge vertellers uit de niet-hegemonistische klassen nemen hun toevlucht tot overeenkomstige hulpmiddelen. Aan de ene kant maken ze deel uit van een traditie die, vanwege het feit dat ze geen toegang heeft tot het geschreven woord, gedwongen is geweest speciale technieken ter stimulering van het geheugen te ontwikkelen die bij mensen die meer belang aan lezen en schrijven hechten, allang zijn geatrofieerd.Ga naar eind16. (Het is bij voorbeeld mogelijk dat ze nog steeds gebruik maken van formuletaal en metrum, dat ze mensen aanduiden en karakteriseren door middel van bijnamen en verwantschap, dat ze gebeurtenissen dateren aan de hand van de agrarische cycli, en dat ze de gewoonte van het doorvertellen van en luisteren naar verhalen vasthouden.) Ongeletterde informanten spreken dikwijls vanuit een collectieve traditie die gedetailleerde informatie doorgeeft met betrekking tot de tijd voor de geboorte van de verteller, maar die, al naar gelang de bron, wat beschrijvingen betreft opmerkelijk compact blijft.Ga naar eind17. Deze verhalen vormen een deel van een collectieve traditie die het geheugen van de groep met betrekking tot haar geschiedenis door de generaties heen in stand houdt. Aan de andere kant moeten we er niet van uitgaan dat onze bronnen totaal onbekend zijn met geschreven teksten. Wellicht is het geval van de oude leider van de landarbeidersbond in Genzano, die, behalve dat hij zich zijn eigen ervaringen zeer goed herinnerde, op eigen initiatief | |
[pagina 144]
| |
onderzoek had gedaan in plaatselijke archieven, atypisch. De meerderheid van de informanten kan echter lezen, leest kranten, heeft boeken gelezen, luistert regelmatig naar de radio en kijkt naar de televisie (beide laatste maken deel uit van dezelfde wereld die het geschreven woord produceert). Ze hebben geluisterd naar toespraken van mensen die lezen - politici, vakbondsleiders, priesters. Ze houden dagboeken bij, bewaren brieven, oude kranten en documenten. Al sinds enkele eeuwen vormen, in weerwil van massale ongeletterdheid, schriftelijke en mondelinge cultuur geen strikt gescheiden werelden. Terwijl een groot deel van het in geschreven vorm neergeslagen geheugen slechts een dun fineerlaagje op een onderlaag van mondelinge tradities vormt, zijn zelfs ongeletterde mensen doordrenkt van schriftelijke cultuur. In de niet-hegemonistische klassen in een land als Italië treft men gewoonlijk mensen aan met een cultuur die ergens halverwege ligt, een vaag overgangsstadium van mondelinge naar schriftelijke cultuur en soms in de omgekeerde richting. Het feit blijft echter staan dat de verteller van vandaag niet dezelfde persoon is als degene die deelnam aan de gebeurtenissen in het verre verleden waarover hij vertelt. En niet alleen leeftijd maakt iets uit. Er kunnen veranderingen hebben plaatsgevonden in zowel het persoonlijke, subjectieve bewustzijn als in zijn maatschappelijke standing en economische omstandigheden die kunnen resulteren in wijzigingen en in laatste instantie de beoordeling van de gebeurtenissen en de ‘kleur’ van het verhaal kunnen beïnvloeden. Ettelijke mensen worden bij voorbeeld zwijgzaam als ze vormen van strijd moeten beschrijven die in de buurt van sabotage komen. Dit betekent niet dat ze zich die niet meer herinneren, maar dat er een wijziging in hun mening of in de lijn van hun partij heeft plaatsgevonden als gevolg waarvan ze acties die ze in het verleden als gewettigd en zelfs als normaal en noodzakelijk beschouwden, nu als onaanvaardbaar zien en letterlijk uit de overlevering verwijderen. In deze gevallen zou de kostbaarste informatie wel eens schuil kunnen gaan in hetgeen de informanten verbergen (en in het feit dat ze het verbergen), en niet zozeer in het verhaal dat ze wèl vertellen. Informanten zijn gewoonlijk echter zeer wel in staat hun opvattingen in het verleden te reconstrueren, zelfs wanneer deze niet meer overeenstemmen met hun huidige. Dit is het geval met de fabrieksarbeiders in | |
[pagina 145]
| |
Terni, die toegeven dat gewelddadige persoonlijke represailles tegen de functionarissen die verantwoordelijk waren voor de massaontslagen van 1953, misschien contraproduktief zijn geweest, maar toch zeer helder weten te reconstrueren waarom ze destijds nuttig en verstandig leken te zijn. Het is ook het geval met een van de belangrijkste mondelinge getuigenissen van onze tijd, The Autobiography of Malcolm X. In dit boek beschrijft de verteller hoe zijn geest functioneerde voor hij een nieuw bewustzijn verkreeg, en beoordeelt vervolgens zijn eigen, vroegere persoonlijkheid aan de hand van zijn huidige politiek en godsdienstige bewustzijn. Als het interview vakkundig wordt gehouden en de doelstellingen ervan de informant duidelijk zijn, is het voor de informant geen onmogelijke opgave een onderscheid tussen zijn vroegere en huidige persoonlijkheid aan te brengen, en zijn vroegere persoonlijkheid te objectiveren als een andere dan de huidige, dan degene die in het nu functioneert. In deze gevallen (Malcolm X is weer een typisch geval) is ironie de belangrijkste gebruikte verteltechniek: er is sprake van een dooreenvloeien en overlapping van twee verschillende ethische (of politieke) en narratieve normen en de spanning tussen beide vormt het verhaal.Ga naar eind18. Soms krijgen we echter te maken met vertellers wier bewustzijn op het hoogtepunt van hun persoonlijke ervaringen naar het schijnt is stil blijven staan - sommige verzetsstrijders bij voorbeeld, of veel veteranen uit de Eerste Wereldoorlog, misschien enkele student-activisten uit 1968. Dikwijls zijn ze volledig geabsorbeerd door de totaliteit van de historische gebeurtenissen waarvan ze deel hebben uitgemaakt en nemen hun verslagen het ritme en de bewoordingen van een epos aan. Derhalve impliceert een ironische of een epische stijl een verschillend historisch perspectief dat we in aanmerking moeten nemen bij onze beoordeling van een getuigenis.
Mondelinge bronnen zijn niet objectief. Dit geldt natuurlijk voor iedere bron, hoewel de sacrosanctheid van het geschreven woord ons er wel eens toe brengt dit te vergeten. De inherente niet-objectiviteit van mondelinge bronnen vloeit echter voort uit specifieke, intrinsieke kenmerken, waarvan het meest belangrijke is dat ze kunstmatig, variabel en partijdig zijn. | |
[pagina 146]
| |
In zijn inleiding bij The Autobiography of Malcolm X laat Alex Haley zien dat de verschuiving in Malcolms vertelwijze geen spontane gebeurtenis was maar door de interviewer, die het gesprek afbracht van het exclusief openbare, officiële beeld dat Malcolm van zichzelf en de Nation of Islam trachtte te geven, werd gestimuleerd.Ga naar eind19. Dit illustreert hoe mondelinge bronnen altijd het resultaat zijn van een relatie, van een gemeenschappelijk project waar zowel de informant als de onderzoeker een rol in spelen, samen. (Dit is een van de redenen waarom ik van mening ben dat de historicus de meeste interviews zelf moet houden, en niet door professionele interviewers moet laten afnemen - en waarom men mondeling onderzoek het best groepsgewijs kan doen.) Geschreven documenten liggen vast; ze bestaan, of we ons hier nu van bewust zijn of niet. Mondelinge getuigenissen zijn niet meer dan een potentiële bron, tot de onderzoeker ze in het leven roept. De voorwaarde voor het bestaan van de schriftelijke bron is de emissie; voor mondelinge bronnen is dat hun transmissie. Deze verschillen komen overeen met die welke door Jakobson en Bogatyrev als geldend tussen de creatieve processen ‘folklore’ en literatuur’ worden beschreven.Ga naar eind20. Wat de mondelinge bron te vertellen heeft hangt grotendeels af van wat de interviewer erin steekt in de vorm van vragen, stimulansen, dialoog, persoonlijk vertrouwen of afstandelijkheid. De onderzoeker besluit dat er een interview zal zijn. Interviewers zijn vaak de oorzaak van specifieke vertekeningen: de informanten vertellen hun wat, naar ze geloven, de interviewer wil horen (het is interessant te zien wat naar de mening van de informant wordt verlangd en verwacht, dat wil zeggen wat voor soort mens de historicus naar zijn mening is). Aan de andere kant worden in strak gestructureerde interviews elementen uitgesloten waarvan het bestaan en de relevantie de onderzoeker tot dan toe onbekend waren en waarvan hij opneming in de vragenlijst niet heeft overwogen; om deze reden bevestigen dergelijke interviews in het algemeen het interpretatiekader dat de historicus voorheen hanteerde. De eerste vereiste is derhalve dat de onderzoeker de informant ‘accepteert’ en prioriteit geeft aan datgene wat hij of zij wenst te vertellen en niet aan datgene wat de onderzoeker wil horen. (Vragen die onbeantwoord blijven kunnen voor een later interview worden bewaard.) Communicatie is altijd tweerichtingsverkeer, de geïnterviewde bestu- | |
[pagina 147]
| |
deert de interviewer evenzeer - hoewel soms zwijgend - als de interviewer de geïnterviewde. De historicus doet er het beste aan dit feit onder ogen te zien en ermee te werken in plaats van het omwille van een onmogelijke (en misschien onwenselijke) neutraliteit te trachten te elimineren. Het resultaat is zodoende het product van zowel de informant als van de onderzoeker; om deze reden treedt er (zoals vaak gebeurt) een subtiele vertekening op als interviews in boekvorm zo worden gerangschikt dat de stem van de interviewer er uit verdwijnt: in de gedrukte weergave worden de antwoorden van de informant gegeven, maar niet de vragen die worden beantwoord en zo wordt de indruk gewekt dat een gegeven spreker altijd hetzelfde zal zeggen, wat de omstandigheden ook mogen zijn - met andere woorden: de indruk dat een sprekende persoon evenzeer vastligt als een geschreven document. Als de stem van de onderzoeker wordt weggelaten raakt de stem van de informant vertekend. In feite zal een mondelinge getuigenis nooit tweemaal hetzelfde zijn. Dit is een kenmerk van alle mondelinge communicatie: zelfs de meest doorknede volkszanger zal hetzelfde lied niet tweemaal op precies dezelfde wijze uitvoeren. Dit geldt nog sterker voor relatief ongestructureerde vormen als autobiografische uitspraken of uitspraken van historische aard tijdens een interview. Het is daarom dikwijls de moeite waard dezelfde informant meer dan eenmaal te interviewen. De relatie tussen onderzoeker en informant verandert naarmate ze elkaar beter leren kennen en meer gaan vertrouwen. Ook opvattingen veranderen: wat eerst ‘revolutionaire waakzaamheid’ wordt genoemd (het verbergen van bepaalde zaken voor een uit een andere klasse afkomstige interviewer die op ongecontroleerde wijze van zijn kennis gebruik kan gaan maken) wordt later vaak afgezwakt; en de tegengestelde houding, een gevolg van het feit dat de geïnterviewde een lagere klassepositie inneemt (de informant vertelt uitsluitend datgene waarvan hij denkt dat het relevant is vanuit het gezichtspunt van de interviewer en niet wat dat is vanuit zijn of haar eigen gezichtspunt) kan plaatsmaken voor onafhankelijker gedrag. Het feit dat het zinvol kan zijn om interviews te herhalen brengt ons op het probleem van de inherente onvolledigheid van mondelinge bronnen. Het is onmogelijk het volledige historische geheugen van een | |
[pagina 148]
| |
informant te plunderen; de gegevens die uit de interviews worden gepeurd zullen dus altijd het resultaat zijn van een selectie die wordt veroorzaakt door de relatie tussen interviewer en geïnterviewde. Historisch onderzoek met gebruikmaking van mondelinge bronnen heeft dus altijd het onvoltooide karakter van werk in uitvoering. Hierdoor wijkt het af van historisch onderzoek zoals we het gewoonlijk zien, aangezien het ideale doel van dit laatste immers is alle bestaande bronnen, documenten, archieven en relevante literatuur door te lezen. Wil de onderzoeker alle mogelijke mondelinge bronnen met betrekking tot de stakingen in Terni van 1949 tot 1953 raadplegen, dan dient hij minstens 100.000 mensen te interviewen. Iedere steekproef zou slechts zo nauwkeurig zijn als de gebruikte methoden voor het nemen van die steekproef en zou ons, aan de andere kant, nooit de garantie kunnen bieden dat we geen ‘kwaliteits’-informanten weglaten wier getuigenis alleen meer waard zou zijn dan tien statistisch geselecteerde. De onvoltooidheid, de partijdigheid van mondelinge bronnen werkt echter door in alle andere bronnen. Gegeven het feit dat geen onderzoek als volledig kan worden beschouwd tenzij er mondelinge bronnen in zijn opgenomen, (waar deze beschikbaar zijn, natuurlijk) draagt de oral history haar eigen partijdige, incomplete eigenschappen over op ieder historisch onderzoek. Oral history is niet het terrein waar de arbeidersklasse haar eigen zegje doet. De tegengestelde uitspraak is natuurlijk niet zonder grond; het verhaal van een staking in de bewoordingen en geput uit het geheugen van arbeiders in plaats van uit de mond van de politie en de door de directies beheerste pers helpt ons natuurlijk (zij het niet automatisch) een vertekening te corrigeren die impliciet in de traditionele bronnen schuilgaat. Mondelinge bronnen vormen derhalve een noodzakelijke (zij het niet voldoende) voorwaarde voor het schrijven van de geschiedenis van de niet-hegemonistische klassen, terwijl ze minder noodzakelijk zijn voor de geschiedschrijving van de heersende klasse, die de heerschappij over de activiteit van het schrijven uitoefent en om deze reden het grootste deel van haar collectieve geheugen aan het papier heeft toevertrouwd. Niettemin blijft de controle op het historisch vertoog stevig in de handen van de historicus: het is de historicus immers die de mensen | |
[pagina 149]
| |
selecteert die zullen spreken, die de vragen stelt en zodoende bijdraagt tot de vormgeving van de getuigenis, die de getuigenis zijn definitieve gepubliceerde vorm geeft (al is dat alleen in termen van montage en weergave). Ook als we accepteren dat de arbeidersklasse via de oral history spreekt is het duidelijk dat deze klasse niet in abstracto spreekt, maar tot en met de historicus (en, voor zover het materiaal wordt gepubliceerd, via de historicus.) De zaken kunnen inderdaad eerder omgekeerd liggen: de historicus die via de getuigenis van de arbeiders spreekt, die als een buiksprekerspop een verhaal afsteken dat niet het hunne is. De historicus verdwijnt dus niet in de objectiviteit van de bronnen, verre van dat: hij blijft in ieder geval belangrijk als deelnemer aan de dialoog, dikwijls als de ‘regisseur’ van het interview, als ‘organisator’ van de getuigenis - en organisatie is, zoals het oude radicale gezegde wil, geen technische aangelegenheid maar een politieke. De historicus vindt de bronnen niet, maar ‘maakt’ ze, in ieder geval gedeeltelijk; hoewel er misschien gebruik wordt gemaakt van de woorden van anderen, het is nog steeds het betoog van de historicus. De historicus wordt op deze wijze geen spreekbuis van de arbeidersklasse, maar heeft een ruime persoonlijke inbreng.Ga naar eind21. Terwijl het geschreven document gewoonlijk wordt aangeroepen om aan te tonen dat een bepaald verslag een betrouwbare beschrijving van feitelijke gebeurtenissen behelst, betrekken mondelinge bronnen dikwijls het gehele verslag in hun subjectiviteit. Naast het in de eerste persoon gestelde verhaal van de informant staat de eerste persoon van de historicus, zonder wie er geen bron zou bestaan. In feite zijn zowel de woorden van de informant als die van de historicus in verhaalvorm gegoten, hetgeen hen dichter bij elkaar brengt dan met de meeste andere bronnen uit de eerste hand het geval is. Informanten zijn historici, althans in zekere zin; en de historicus is in zekere zin deel van de bron. De traditionele geschiedschrijver (of, minder vaak, geschiedschrijfster) presenteert zich in de rol van wat in de literaire theorie de ‘alwetende verteller’ zou worden genoemd; hij geeft in de derde persoon verslag van gebeurtenissen waaraan hij niet zelf heeft deelgenomen en die hij volledig en van bovenaf, onpartijdig en afstandelijk, beheerst, waarbij hij zelf nooit in het verhaal optreedt behalve om, op de wijze van sommige negentiende-eeuwse romanciers, vanaf de zijlijn commentaar | |
[pagina 150]
| |
te leveren op de ontwikkeling van de gebeurtenissen. Oral history verandert de wijze van geschiedschrijving op goeddeels dezelfde manier als de moderne roman tot een verandering in de fictieliteratuur leidde; de belangrijkste verandering is dat de verteller het verhaal in wordt gehaald en er deel van gaat uitmaken. Er is hier niet alleen sprake van een grammaticale verschuiving van de derde naar de eerste persoon, maar van een totaal nieuwe vertelhouding: de verteller is nu een van de karakters en het vertellen van het verhaal maakt nu deel uit van het verhaal dat wordt verteld. Dit wijst impliciet op een veel diepgaandere betrokkenheid dan traditioneel gesproken met de verteller als buitenstaander het geval was. Radicale geschiedschrijving is geen kwestie van ideologie, van subjectief partij kiezen door de historicus of van de keuze van zijn bronnen. Radicale geschiedschrijving wordt eerder gekenmerkt door de aanwezigheid van de historicus in het verhaal dat wordt verteld, door de veronderstelde verantwoordelijkheid die hem of haar in het verslag wordt toegeschreven en waaruit blijkt dat geschiedschrijving een autonome verteldaad is. Politieke keuzen worden minder zichtbaar en minder duidelijk geuit, maar krijgen een fundamenteler karakter. De mythe dat de historicus als subject zou kunnen verdwijnen onder de overstelpende hoeveelheid bronnen die de arbeidersklasse rijk is, maakte deel uit van de visie op politiek activisme die wilde dat subjectieve rollen volledig ten onder zouden gaan in de allesomvattende rol van de politieke activist, dat de activist zou worden opgenomen in een abstracte arbeidersklasse. Dit resulteerde in een ironische overeenkomst met de traditionele opvatting, volgens welke de historicus niet subjectief betrokken mocht zijn met hetgeen hij of zij schreef. Natuurlijk leek oral history voor dit doel op maat gesneden omdat historici die met mondelinge bronnen werken eerder anderen laten spreken dan zelf spreken. Doch wat in feite gebeurt is het tegendeel: de historicus wordt steeds minder intermediair tussen de arbeidersklasse en de lezer en steeds meer een hoofdrolspeler. Als anderen spreken is het nog altijd de historicus die hen aan het woord laat en de ‘zaal’ wordt, of dit nu wordt erkend of niet, door de historicus beheerst. Wanneer de functie van de verteller wordt belicht, wordt in de geschiedschrijving, evenals in de literatuur, deze functie gefragmenteerd. | |
[pagina 151]
| |
In een roman als Lord Jim van Joseph Conrad kan de persoon/verteller Marlow uitsluitend vertellen wat hij zelf heeft gezien en gehoord; om ‘het hele verhaal’ te vertellen moet hij verschillende andere ‘informanten’ in zijn verhaal introduceren. Hetzelfde overkomt de historicus die met mondelinge bronnen werkt: nauwelijks heeft hij zijn opwachting in het verhaal gemaakt en met zoveel woorden verklaard dat hij de baas is, of hij moet juist op die grond toestaan dat de bronnen met hun eigen verhalen op het toneel verschijnen. Zo wordt oral history vanuit een veelheid van ‘omschreven gezichtspunten’ verteld: de onpartijdigheid die door de traditionele historici wordt geclaimd wordt vervangen door de partijdigheid van de verteller (waarbij het woord partijdigheid voor zowel partij kiezen als voor onvoltooidheid staat.) De partijdigheid van oral history is van zowel politieke als verteltechnische aard: het verhaal kan nooit verteld worden zonder dat er partij wordt gekozen aangezien de ‘partijen’ in het verhaal optreden. Natuurlijk vormen historicus en informanten niet dezelfde ‘partij’, wat de persoonlijke geschiedenis van de historicus ook moge zijn. De confrontatie tussen deze beide verschillende partijdigheden - confrontatie als conflict en confrontatie als het zoeken naar eenheid - is niet het minst interessante element van een op mondelinge bronnen gebaseerde geschiedschrijving. |
|