| |
| |
| |
Ingomar von Kieseritzky
De gehonoreerde afasie
Vertaling: Wilfred Oranje
De prijs
Korte tijd nadat Zeno (van Elea) was gestorven danwel voordien of nadien (nadat, merkt Zenodotus op in zijn historiografieën, Heraclitus het lachen en Democritus het huilen had gestaakt), loofde een rijke (en ook wijze) man een prijs uit voor vrije en beroepswijsgeren; te weten om zich stelselmatig en opzettelijk te onthouden van denken, spreken, onderwijzen en oordelen. De prijs behield tien jaar lang steeds dezelfde dotering, maar werd in het elfde jaar verdubbeld.
De taxatie van de wijze man was juist geweest, want er bestond klaarblijkelijk niets moeilijkers dan zich terstond in woord en beeld, denken en spreken, opstelling en verwerping van hypothesen in volstrekte onthouding te tonen.
Niemand legde beslag op de prijs.
Alle gevallen van dit onthoudingsconcours kregen later bekendheid onder de naam ‘De gehonoreerde afasie’.
In het merendeel der gevallen bleek hoe gebrekkig het menselijk denken, de wil om zich uit te drukken, het elaboratieve is te onderdrukken, zelfs wanneer er een prijs is die de onderdrukking van deze processen beloont.
Juridische problemen rezen uitsluitend in de marge van dit concours; een beroepsdenker uit Cythera zei dat van deelnemen of niet deelnemen eigenlijk niet gesproken kon worden, omdat juist hij de prijs kreeg die niet deelnam; in zekere zin echter onthielden zich zowel degenen die deelnamen als degenen die deelnamen door zich te onthouden; derhalve behoorde een tweede prijs uitgeloofd te worden voor alle wijsgeren die door uiterlijke omstandigheden (ongelukken, verbranding van de tong, kanker enzovoort) plotseling genoodzaakt waren aan het con- | |
| |
cours deel te nemen zonder door ondervinding daarvan iets te maken. Een van deze wijsgeren verloor op een dag tijdens een onweer geheel en al zijn geheugen, zelfs het geringste spoor van een gedachte was uitgewist, zodat hij zich ook niet meer de voorwaarden van het concours kon herinneren. Onder dwang van de prijzenswaardige omstandigheden kon hij ook uit ondervinding niets meer maken.
De tweede denker, A., was zo verrukt van het idee, dat hij zich in de loop van het derde jaar na uitschrijving van het concours niet langer kon beheersen en een kleine verhandeling op schrift stelde, handelende over de moeilijke eis waardoor een denkend mens werd opgehouden wanneer hij onophoudelijk eraan moest denken niet te denken.
Het niet denken, merkt hij ergens op, is niet zozeer het probleem; de meeste mensen onthouden zich wat dat betreft uitstekend. Maar de registratie van geheime roerselen met al hun nuances, zonder markeringspunten, zonder herhaling (en zonder de lippen onwillekeurig te bewegen), zonder leerlingen, dat was het probleem; leerlingen waren immers niet belangrijk als mensen, maar uit hoofde van hun leerling zijn, waaraan de bezonnen pedagoog zich wrijft en waaruit hij gelouterd te voorschijn komt doordat hij het een en ander aan onbelangrijke ballast verliest en belangrijke vonken juist dankzij deze wrijving wint.
Een ander probleem, zei A., is dat van het tastbare uitblijven van gevolgen; hoe streng men ook voor zichzelf denkt in alle toepassingen van de in dit verband in acht genomen wetten, toch zal onverbiddelijk een zeker zuigend, hol gevoel in het hoofd opkomen na drie uur lang stom denken; ook het idee om in de varkensstal of tegen de kippen te spreken brengt slechts voor korte duur verlichting.
Door deze overwegingen ging de prijs uiteraard aan A. voorbij.
Een derde denker, Z., onthield zich dapper negen jaren achtereen, gedurende welke hij haren uit vachten plukte en hierin een niet te overtreffen behendigheid kreeg; maar in de lente van het tiende jaar kreeg hij het te kwaad.
Zijn onthouding had een punt bereikt waarop het ontelbaar zijn van haren het niet-denken niet meer genoeg was.
| |
| |
Z. overrompelde een schare leerlingen die zich argeloos aan het koesteren waren, en onderrichtte hen (luidkeels) over de blindheid van de praxis zonder denken (Ploecus) of de blindheid van het denken zonder praxis (Crito).
Een Kretenzer (redenaar en wijsgeer) beweerde dat het schuwen van gedachten op zich niet eens zo erg was, want men kon tersluiks zijn gevolgtrekkingen maken; enkel het toenemen van denkbeeldige scharen van leerlingen in zijn hoofd had hem tot vertwijfeling gebracht; tenslotte, zo wordt gezegd, was de Kretenzer niet meer écht opgewassen tegen de talrijke vreemde vraag- en antwoordstemmen in zijn hersenpan. Men heeft personen nodig, zei de wijsgeer, tot wie men zich in alle duidelijkheid richt tegen een betrouwbare achtergrond van domheid; want de waarheid spreekt, wil aan het licht komen enzovoort.
De beroepscynicus L. (een leerling van Antisthenes) verscheen met vier collega's als zijn getuigen en verklaarde openlijk dat hij nog zeker veertig anderen kon opscharrelen om te getuigen dat hij nog nooit, in het openbaar noch in besloten kring, gedacht, een gedachte gehad of zelfs maar geuit had. Wat men, zei de cynicus, denken pleegt te noemen, heb ik uit mijn systeem verwijderd; het werkt beter zo.
(Om onnaspeurlijke redenen legde de cynicus evenmin beslag op de prijs. Crito.)
Geval nummer 5 praatte plotseling in een onverstaanbare tongval - hij had zich volledig in een voor niemand anders verstaanbare privé-taal teruggetrokken, waarvan de vreemde grammatica evenwel exact geleek op die van de in de steek gelaten taal, zodat hij zichzelf even goed verstond als voordien.
Met behulp van deze gloednieuwe taal dacht en schreef de logicus de prachtigste en ongebruikelijkste dingen, aangezien hij zich zulks nu eindelijk kon veroorloven; in het achtste jaar werd hem de drang om zich alsnog verstaanbaar te maken te machtig. Het nieuwe systeem werd in het oude terug getranscribeerd en zo kon de prijs wederom niet worden uitgereikt.
| |
| |
Typho tenslotte, een denker met een profetische blik, bedacht een methode om zich het denken al in aanzet zo sterk tegen te maken dat men er natuurlijkerwijs (en niet door toeval of onmachtigheid) geen plezier aan kon beleven. Zodra (onder het lopen, bij het staan of liggen, over het zitten ontbreken de gegevens) een gedachte, dat wil zeggen een aangename gedachtekriebel in de hersenen zich begon te roeren, pakte Typho een mes en stak zich op van tevoren als pijnlijk bestempelde plaatsen, totdat de potentiële gedachte haar plaats afstond aan een alomvattend gevoel van pijn. Dit middel scheen twee jaar lang zijn werking te behouden, maar toen liet het verwaarloosde of weggedrongen denken zich zelfs door de diepste steken niet meer in bedwang houden. Typho liet een tang voor zich vervaardigen waarmee het mogelijk was een pijn te voorschijn te roepen die het denken intimideerde. Het dilemma ontstond toen het lichaam van Typho ongevoelig begon te worden. Bij algemene nachtelijke pijnen (een soort van globale fysieke pijn) liet het denken zich niet meer onderdrukken.
Vergeven van gedachten en wonden gaf eerst Typho, daarna zijn lichaam zich gewonnen.
Een hedonist, P. geheten, verbond op knappe wijze enkele beginselen van het Cyrenaïsche hedonisme met het idee van de gehonoreerde afasie. P. had de kwestie van de onthouding volkomen begrepen. Het was, zo schreef hij later, een onuitsprekelijk, nauwelijks te beschrijven geluksgevoel elke dag met een gedachte wakker te worden om deze meteen weer te vergeten. De atmosfeer in het hoofd stralend; wat een zorgeloze stemming. Elke gedachte was ten behoeve van haar eliminatie gedacht. Bleef er één hardnekkig hangen, dan drongen ontelbare andere, meer vergeetachtige gedachten zich ertussen. Voor het eerst kon ik de akten afzonderlijk met een zekere ontroering gadeslaan, zien komen en gaan, als was het niets, louter door hun ontoepasbaarheid weggemaakt. Bovendien werden ze door niemand beluisterd, ze moesten zonder hulp van buiten hun korte leven rekken, steeds tegen de achtergrond van het uitblijven van hun premissen en gevolgen; in sluimerslaap konden ze zich niet eens meer als middelen beschouwen; als in een vloeibaar medium gingen ze er domweg in op.
Deze man werd hiervan (nadat hij iemand anders blijvend had beïn- | |
| |
vloed) spijtig genoeg gek; aan het eind van zijn leven drong hij zich aan wildvreemde mensen op, sloeg zich op het hoofd en vroeg met stemverheffing: nou, hoort u ze niet lopen, opkomen en vergaan? kunt u mijn ontroering volgen die dit voortdurende verwekken en niet verwekken begeleidt? ik ben een gelukkig mens.
| |
De systeem-cassette
De systeem-cassette bood - op tussen de driehonderd en driehonderdvijftig tafeltjes van hout en was, geordend in twee rijen - plaats aan precies 2 × 54 grondbegrippen, een zogenaamd tweedegraads preliminair register (het eerstegraads register zat in het hoofd van Ploecus), lopend van Antipho tot Zaak - (Zeno, Zeus en Ziel volgden nog) - en in totaal 188 tafeltjes met secundaire begrippen in verschillende signaalkleuren, maar die waren overbodig of bestemd voor slachtoffers van het cassette-systeem, want Ploecus had alles volledig in zijn hoofd opgeslagen.
Symbolen die verwezen naar de sporen van de gehonoreerde afasie (gevallen en gevolgen), ontbraken. Ploecus schuwde symbolen en onthield zich geheel en al van beelden. De vele uitgewiste plekken bezaten geen symbolische waarde; ze duidden slechts op de vernietiging van sporen van verouderde begrippen, die ofwel verbetering behoefden ofwel door nieuwe vervangen dienden te worden.
Het was een absoluut veilig systeem waarin niets verloren kon gaan, noch in de cassette noch in het hoofd. Alle rangschikkende elementen met hun verwijzingen naar voortzettingen in een opistographon, lopend van alfa tot omega, hadden een corresponderend cijfer, zowel in de twee rijen van de cassette als in het hoofd van Ploecus. Stel dat Ploecus destijds aan dat mislukte concours had deelgenomen, dan had hij, in overeenstemming met de ligging der beide hersensferen, ofwel de cassette moeten vernietigen ofwel alles vergeten; maar om alles te vergeten (inclusief de zeer recentelijk ingestelde deontische klassen) zou het niet nodig zijn geweest de sporen in het hoofd door middel van de corresponderende sporen in de cassette te elimineren; beide geheugen- | |
| |
oorden existeerden op hoogst eigenaardige wijze onafhankelijk van elkaar, hoewel ze elkaar leken te bevatten.
Deze cassette doorstond een zandstorm in de nabijheid van Thebe, een schipbreuk voor de kust van Egypte, de woedende uitval van een dromedaris die in de sierlijke vorm van de houten cassette een belediging zag, de tanden van Sophia, de pis van honden en alle pogingen van Ploecus om inhoud en omvang van de cassette stelselmatig te reduceren.
Er waren mislukte, valse, verkeerd nagerekende, miskleurige en doldwaze (dat wil zeggen afwijkende of stompzinnige) oplossingen van afasie-gevallen, overwinningen en nederlagen.
Een raadselachtige tetrade, namelijk Ploecus’ leraar en favoriete denker Dryso, existeerde in vier stadia, verdeeld over een Predryso, een Dryso, een Postdryso en tenslotte een Antidryso. Achteraf bezien valt het bepaald niet mee te zeggen welke Dryso zich onthield, als hij zich al onthield, want zijn arbeid bestond (uit luiheid of uit wijsheid) in totaliteit slechts uit deze ene stelling: men moet handelen. Het was niet geheel duidelijk hoe Dryso (of een van de vier) dit bedoelde. Aangezien Ploecus het handelen als zodanig gelijk stelde aan het spreken en denken, kon de stelling op elke gewenste wijze worden opgevat, daarbij inbegrepen het strikte vermijden, want ook de verschillende vormen van vermijden vielen onder handelen. Van een onthouding in de strikte zin van het concours kon natuurlijk ook in het geval van Dryso geen sprake zijn, hoe weinig omvangrijk diens arbeid ook was; de gevolgen van een willekeurige uitleg waren per slot van rekening, als men er goed over nadacht, zwaarwegend genoeg.
| |
Pasipho of de gevolgen
De Egyptische wiskundigen dachten allang niet meer na over inclinatiehoeken, evenredigheid en cotangenten;
onder de rozehouten imitaties van de gnomon (een terloopse uitvinding van Meto toen deze nadacht over tijd en duur) draaiden generaties van scarabeeën hun mestpillen;
| |
| |
Melius stierf (bij vergissing) na het inslikken van een sprinkhaan (suffocatio) en liet meer dan 456 geschriften na (Adiafora tot Zielsverwantschap); tijdens de overbrenging van het stoffelijk overschot verging zonder bijzondere oorzaak het schip; een bekende beroepsemigrant versmolt op een dag in de woestijn van Thebe, zonder waarneembare inspanning, met een beetje lucht, eigen gassen, zon en zand;
boven Heliopolis en Athene verschenen te zelfder tijd (afgezien van de natuurlijke verschuiving door verplaatsing) alle polyëders (zogeheten platonische lichamen) tegelijkertijd - een tetraëder, een kubus, een octaëder, een dodecaëder en een icosaëder, alle in bescheiden kleuren, op geringe gezichtshoogte en van geringe omvang;
toen Diogenes negentien was, werd Ploecus in Megara geboren, als vierde zoon van in totaal twaalf kinderen, van wie er zeven voor het bereiken van hun twintigste levensjaar stierven;
aan de noordelijke zijde van de Grote Piramide verbleekte de lood-wittekening van een pythagoreïsch pentagram;
in de voorwaarden van het concours om de zogenaamde gehonoreerde afasie is geen verandering gekomen, maar niemand onderwerpt zich.
Het is verwonderlijk, zo schrijft Pompylo, schrijver van een monografie over Pasipho, hoe uiteenlopend de gevolgen zijn van een vaag idee (gehonoreerde afasie), dat uitsluitend te beschrijven is in gescheiden en op zichzelf staande gevallen, aleatoir is in alle consequente zwijg- en onthoudingszones, maar nooit in al zijn consequenties geconcentreerd is op een punt van bij eventuele onthoudingsepigonen te verifiëren herhaling.
Aan deze taak, met al de complicaties van een voorlopige (later definitieve) systematisering, wijdde zich een zogenaamde vrije wijsgeer, Pasipho geheten en geboortig uit Heraclion op Kreta.
Deze merkwaardige man bestond louter uit melanges en mixturen, op basis waarvan hij zijn standpunten bepaalde; zijn hele leven leed hij aan hooikoorts, chronische borstvliesontsteking, reuma en astma (evenwicht door flitsende afwisseling, zo noemde hij het paar) en daarbij nog als nasleep van een traditioneel Nijlbad aan zuigvormen die hem uit zijn slaap hielden en prikkelbaar maakten. Pasipho neigde tot
| |
| |
woedeuitbarstingen, afgewisseld door opwellingen van berouw, oftewel huilen en tandenknarsen.
In die tijd had Pasipho enkele zeer aantrekkelijke ideeën en programmapunten, zodat vanuit alle hemelstreken en denkrichtingen wijsgeren, denkers en anderen op hem afkwamen. Pasipho gaf bekwame aanzetten in de richting van een theorie van het finalisme, liet zich ook niet onbetuigd met betrekking tot de vroege universele systemen en kreeg op deze wijze, namelijk door vermenging en een onverbloemd eclecticisme, gedaan dat niemand zijn bedoelingen raadde. Wie toen de drijfveren, doelstellingen en middelen van Pasipho had onderzocht, zou tot de slotsom zijn gekomen dat de orde der wereld en de wereld der orde alleszins sluitend was, dat zijn drijfveren, doelstellingen en middelen helder, bondig en bekwaam geformuleerd waren, dat zijn opvattingen zonder pretenties waren en dat de toon van zijn uitlatingen van een filantropische, de gemeenschap en de vooruitgang goedgunstige gezindheid getuigde en bepaald werd door een mild humaniseringsoptimisme.
Geteisterd door trematoden, opwellingen van berouw en een teveel aan aandriften stichtte Pasipho de eerste en tevens laatste pasiphonische school.
Op zestienjarige leeftijd deed Pompylo, een welgevormde, blonde en blauwogige jongeman met een hang tot verklaren, zijn intrede in deze school.
Wij stellen vier klassen in, zei Pasipho, waarvan de tweede en derde in subtiele verbinding met elkaar staan.
De eerste klasse is die van de zogenaamde ideale denker, dat wil zeggen van een type wijsgeer dat nog niet bestaat, nog nooit bestaan heeft en vermoedelijk ook nooit zal bestaan, omdat hij over eigenschappen dient te beschikken die strijdig zijn met zijn existentie. Wat, vroeg Pasipho, zou een denker van de toekomst moeten kunnen of moeten behoren te doen, niet in de zin van een bedoeling, maar met betrekking tot de dagelijkse praxis? Een denker mag onder geen voorwaarden vervallen in gehakkel en daarmee in het domein van het rede- | |
| |
kavelen belanden; de denker mag zich niet in lyrismen uitdrukken, dat is zijn zaak niet. De denker maakt evenmin verzen, omdat die hem niets aangaan. De denker schuwt systemen, ondubbelzinnigheid, voorspellingen en altruïsme; maar hij stimuleert onder alle omstandigheden het wantrouwen in geestesactiviteiten. De denker dient ad hoc-oordelen uit te spreken over hetgeen hij als subject ervaren kan. Voor eerbare kleine taken is dit toereikend, mits hij maar behoedzaam met het transcendentale omspringt; als hij maar niets zinnigs denkt, niets passends ter bevrediging van interessen; de denker vermijdt bij het spreken of verklaren het obscure, omdat niets laag en niets verheven is, het een zomin als het ander.
Deze eerste klasse is, zei Pasipho, de eenvoudigste klasse, terwijl Pornpylo constateert dat juist de eerste klasse de beginner de allergrootste problemen bereidt in de wirwar van voorschriften, geboden, adviezen (men is gehouden te) en natuurlijke determinanten.
Men kon volgens Pasipho uitgaan van drie typen van denken (nummer twee en drie overlapten elkaar gedeeltelijk, terwijl nummer drie en vier vrijwel samenvielen op een enkele onbeduidende nuance na): de denker onder ideale omstandigheden, nummer twee was de apathicus, nummer drie de zogenaamde zich onthoudende denker en nummer vier de zogenaamde progressieve verstommer; andere dan deze vier klassen bestonden niet. Gemeenschappelijk aan alle vier de klassen waren slechts de volgende disciplines: chiromantie, mantiek, kruipen, lopen, staan, schrijden, logica, retorica, zielkunde, handenarbeid, tovenarij, onderricht in de toneelkunst, het juiste gesticuleren en het ware degesticuleren; bovendien dienden de leerlingen van alle klassen de sterfdata van de grote wijsgeren van weleer in halfwakende toestand prevelend uit het hoofd te kunnen opzeggen.
De meeste aspiranten voor een van de vier klassen gaven, nadat zij het netelige programma van de ideale denkers hadden bestudeerd, de voorkeur aan de andere klassen en van deze in het bijzonder aan de klasse van de apathici.
De meesten dachten dat zij dienaangaande reeds over een natuurlijke aanleg beschikten; maar op dit punt vergisten zij zich over zichzelf en over de pasiphonische doelstellingen.
| |
| |
Een paar leerlingen wisselden uit vertwijfeling voortdurend van klasse en maakten de overstap van de eerste naar de vierde klasse, berouwvol van de vierde klasse terug naar de eerste (want het progressieve verstommen moet subtiel gedoseerd worden, aangezien reeds de geringste afwijking een regressie tot gevolg heeft) en van de eerste klasse bij wijze van proef naar de derde klasse; maar ook de derde klasse, die van de zich onthoudende denkers, was niet bovenmatig onderhoudend. De strikte toepassing van de regels van onthouding op al wat met het denken, verklaren en systematiseren te maken had, was voor bepaalde naturen moeilijker te verdragen dan het progressieve verstommen of, zoals van de apathici verlangd werd, het de adem inhouden in plaats van verder te denken.
Wij specialiseren ons niet, zei Pasipho dikwijls, want dat zou zoveel betekenen als de toekomst nu reeds dom maken; ik zeg jullie dat er op een dag filosofieën zullen zijn voor de meest onnozele verrichtingen; ik voorzie een filosofie van het gebaar, een filosofie der kunsten, van het ademen, van de handenarbeid, een filosofie van de moraal en een filosofie van de pedagogiek.
Wij als denkers van alle vier de klassen dienen evenwel te vermijden, te verhinderen en ons te onthouden, wij kennen slechts de categorieën en conflicten van onthouding, verhindering en vermijding; zo is de klasse van de apathici de meest onmenselijke van de vier, want hier zijn wij niet uitsluitend subjecten van objectbepalingen. Doordat we de bepaling omdraaien, zijn wij meer dan wijsgeren en minder dan mensen, want de apathici komen voor verdere selectie niet in aanmerking; zij zijn.
Maar dan toch alleen, zei Ezechias (ideale wijsgeer van de eerste klasse), omdat wij als apathici niet meer kiezen; zodra ik een keuze toelaat die mij weer integreert, wordt de apathicus opnieuw een gedragsintegraal van het gebruikelijke teveel.
Dat is waar, sprak Pasipho tot Ezechias, maar heb jij het in jouw klasse onder de aan jou gestelde voorwaarden soms niet naar je zin? Jij mag je in overeenstemming met de regels aan alle druk onttrekken, zonder de fundamentele humanisering prijs te geven.
| |
| |
Maar die, antwoordde de leerling Traphetus (uit de klasse van de zich onthoudende denkers), geschiedt toch in de meest nauwe samenhang met een zekere terughoudendheid die niets begunstigt.
Wij zijn hier niet, zei Pasipho, om iets een stap voorwaarts te brengen, vorderingen na te streven, te verbeteren of zelfs voorop te lopen in de toekomstige, reeds vastgelegde onzin; de zich onthoudende denker staat op één been, wisselt soms van standbeen, maar blijft op één plaats stilstaan terwijl hij zich langzaam om zijn as draait.
Wij moeten steeds, zeiden de verstommers, twee dingen tegelijk doen die elkaar tegenspreken; wij moeten bergafwaarts gaan en tevens berg opwaarts, en dat betekent zoiets als de quadratuur van de cirkel vinden.
Terug naar de eerste klasse, jullie, riep Pasipho woedend, want dan zouden jullie hebben geleerd hoe de cirkel wordt benaderd door een halfregelmatige achthoek, welke men verkrijgt door het vierkant dat de cirkel omschrijft in 9 kleine vierkanten op te delen en de hoeken af te snijden. Wat ik hiermee wil zeggen, zonder jullie te beïnvloeden, is hoe nuttig voor jullie de omwegen zijn; anders gaat het niet.
Hoe dienen wij ons in dit stadium, vroegen de leerlingen van klasse i tot en met iv, als lerende, reflecterende en schouwende subjecten te gedragen tegenover de objectieve buitenwereld, jegens leerlingen en vreemde wijsgeren, zonder door vermijding stappen terug te doen?
Wat de subjectieve buitenwereld of de wereld der verschijningsvormen betreft, luidde het klassieke antwoord van Pasipho, dienen wij ons niet anders te gedragen dan wij ook jegens onontwikkelde lieden zouden doen, dus jegens leerlingen, kinderen, jongeren, infantiele politici, halfgare pedagogen of menslievende denkers, te weten ingetogen flotterend met betrekking tot het op dat moment geldende standpunt. Na dit dubbelzinnige antwoord verwisselden een paar leerlingen de eerste voor de tweede klasse.
Weldra had elke klasse een meesterleerling; in de eerste klasse (onder de zelf gestelde ideale voorwaarden) hadden wij Ezechias; in de tweede
| |
| |
klasse was er een jongeman die Typho heette, aan wie Pasipho de mooiste toekomst als apathicus voorspelde, ofschoon zulks in strijd was met zijn eigen regels; in de derde klasse (van de zich onthoudende denkers) blonk Traphetus uit en in de klasse van de verstommers iemand uit Volus, Peplo geheten.
De anderen, mijn persoon inbegrepen, waren minder begaafd, weifelden meer of waren gewoon door constitutie beperkt. Wij wisselden gedurende deze jaren telkens van klasse; deden we in een bepaalde klasse een belangrijke stap voorwaarts, dan gingen we onmiddellijk over naar een andere klasse. De vele overstapjes, wisselingen en stappen terug brachten bij sommigen van ons perceptuele neerslachtigheid in combinatie met een koud hersenvlies teweeg; een paar leerlingen uit klasse ii (apathici) poogden op afspraak om met behulp van kunstgrepen de doelstelling van hun klasse te bereiken door in een staat van catalepsie te vervallen. In de retorica-klasse (i) werden gevallen bekend waarbij de leerlingen een stafylitis voorwendden; twee leerlingen uit klasse iv verloren punten omdat zij daadwerkelijk aan partiële spraakstoornissen leden, terwijl in de klasse van Traphetus zich een klinisch geval van afasie voordeed, dat door Pasipho met een nijlpaardenzweep tot bezinning werd gebracht.
Het was ontzettend zwaar.
(Komt het jullie, placht Pasipho te zeggen, als onmenselijk voor, dan hebben jullie al veel geleerd.)
Geen trucjes, zei Pasipho, geen geintjes of poespas, want jullie zijn leergierig, drukken je niet zo erbarmelijk uit als normale leerlingen, hunkeren niet naar verlossing, zijn niet beperkt, emotioneel afgestompt of door de wereld beneveld; alles is te leren.
Tijdens het vierde jaar na de stichting van de pasiphonische school drongen de trematoden door tot in Pasipho's onsterfelijke hersenen (Ezechias).
| |
| |
| |
Wederom het leven
Hoe de arme Pasipho is gestorven en waaraan precies, dat weet niemand; de tong gehoorzaamde hem niet meer, hij kreeg last van absences, zijn hoofd hing op zijn linkerschouder, af en toe zag men hem met ver uit de mond hangende tong in de zon zitten.
Na een negende opwelling van berouw, vergezeld van tranen, knarsetanden en geschreeuw, kroop Pasipho voor eeuwig in een ruim zittende zak, waarin hij dacht, een beetje honing at, dronk en stierf.
Pasipho liet niets na, geen laatste woord, geen geschriften, geen voorschriften of autocommentaren of isagogische verhandelingen over niet verwezenlijkte hoofdwerken, en verder evenmin iets.
Na zijn dood en het uittreden van Peplo, Traphetus, Typho en Ezechias verwilderden de zeden der leerlingen en de school kwijnde weg.
Alle door Pasipho zo nauwkeurig ontworpen oefeningen verkeerden in prietpraat, hysterie en waanzin; een brave denker uit Rodos, een geval van atypisch hottentottisme (een groep klinkers geschaard om een paar angstwekkende ploffers), werd de opvolger van Pasipho. Stotteraars, stamelaars, lispelaars en gevallen van agrammatisme gaven de toon aan.
Toen ik de school verliet, leed ik aan doofheid (door de vele onverhoedse oorvijgen als gevolg van verkeerde en juiste vragen of antwoorden), aan stuiptrekkingen van de ledematen, ik kon mijn water niet binnenhouden, deed in mijn broek wanneer het zo uitkwam, sprak met een blatende stem (oesophagisch stemregister) en verdroeg geen spijzen, terwijl ik voortdurend een verandering van woonplaats voorbereidde, plande, ten uitvoer bracht en opnieuw voorbereidde.
De school had mij volledig idioot gemaakt. Sterkere naturen hadden de pasiphonische ethiek zeker verdragen, maar dat moet je vanaf je geboorte al in je hebben. Door de niet aflatende afwisseling van alle dingen, van boven en onder, van perspectief en van voorwerpen van denken was mijn gezondheid ondergraven.
Fysiek en geestelijk gebroken en chronisch verkouden, trouwde ik. De omgang met mensen verliep tamelijk moeizaam. Mijn buitenge- | |
| |
wone middelmatigheid, in combinatie met discipline en concentratieoefeningen, hielp mij bij het leren; spoedig kon ik mij in volledige, zij het simpel gebouwde zinnen verstaanbaar maken; daarna leerde ik ook schrijven. Mijn vrouw had een door een arts officieel bevestigde steatopygie, zodat ik haar stelselmatig kon afranselen. Hierdoor overwon ik mijn zwakzinnigheid en schuchterheid. Toen ik vier kinderen had verwekt, ranselde ik hen af, opdat zij nimmer zouden vergeten hoe een gezin functioneert. Drie van hen werden zwakzinnig, maar met mij ging het steeds beter. Rechtop lopen en onbevangen spreken viel mij nog steeds moeilijk, maar het blaten verdween. Het denken zelf kostte mij nog altijd pijn en moeite; maar wanneer ik in de knel zat, ranselde ik of mijn steatopygische vrouw of de kinderen af. Toen deze laatsten leerden spreken, imiteerden zij mijn foutieve sen mijn favoriete zin Niet bepaald komisch, zodat die klonk als Niet bepaald kosmisch, of zij lieten de s achterwege.
Als voorbeeld van een geslaagde pasiphonische onthersening had ik mijn kinderen voor ogen, ik ben er evenwel niet zeker van of Pasipho het exact zo bedoeld kan hebben.
In de loop der tijd sprak en sloeg ik steeds minder, totdat ik geheel zweeg. Op het allengs verstommen, had Pasipho gezegd, mag men zich verlaten. Wat honoreerde in dit geval de afasie? Mij vergezelt dus nog altijd de geest van Pasipho, en wij zweven tezamen boven de samengestelde materie, de een onzichtbaar en de ander verminkt.
|
|