| |
| |
| |
Daniël Robberechts
Fragmenten T⊗T
V 57 00
Je kan ze geen echte mensen noemen. Ze spreken niet, ze luisteren niet, ze glimlachen niet, ze kijken je niet aan. De godganse dag doen ze niets anders dan rondhangen en in kringen lopen en gekke geluiden maken en lelijke gezichten trekken en met hun vingers aan hun lichaam pulken en aan hun kleren. Met hen valt er niets uit te richten, ze worden opgesloten. En niemand kan het een hele dag bij hen uithouden, een mens wordt er hoorndol van.
En toch zijn het net mensen? Met twee armen en twee handen, twee benen en twee voeten, een buik, een borst, een hoofd en een gezicht. De eerste kolonisten in Australië konden ook niet beseffen dat de naakte aborigines tot de mensheid behoorden.
Een van ons heeft gedacht dat wij ze misschien anders konden bejegenen. We zijn met ze in een verlaten streek gaan wonen waar ze niemand anders zouden storen en waar niets ze aan het schrikken bracht. Daar hebben we ons toegelegd op de trage arbeid van het overleven: zaaien en oogsten, weiden en melken, bakken en weven en wassen. Wij hebben ze niet aangekeken. We hebben ze niet aangesproken - mogelijk was taal voor hen louter terreur; en al onze woorden gaven ons uiteindelijk alleen maar de illusie dat er een verstandhouding was. Zij waren daar, ze draaiden maar wat rond, soms liepen ze ons achterna.
En met de maanden en de seizoenen en de jaren begon ons heel langzaam iets te dagen. Nooit werden ze zo aanhankelijk als een hond, nooit zo aaierig als een kat. Maar ze voegden zich wel naar het ritme van dit ruwe leven, en hun cirkelgangen sloten zich zeer geleidelijk
| |
| |
bij onze dagelijkse gangen aan.
Toen hebben we gezien. Wat hebben wij toen precies gezien? Zij waren net mensen, maar ze hadden het woord niet, ze waren aan het woord niet toe. Ze waren net mensen, levendgeboren, maar voorgoed gesnoerd in een pantser - van schrik? Net mensen, maar geklemd in een overzware druk die niets anders kon zijn dan het leven zelf. Alsof zij veel te vroeg, veel te rauw tot leven waren gekomen om ook maar ergens enige betrekking mee te hebben. Soms herkenden we ons in hen - ook wij trokken weleens gezichten, ook wij kreunden weleens, als nare gedachten in ons opkwamen, ook wij konden in het rond gaan lopen, uit radeloosheid. En soms - en dit bracht tranen in onze ogen - soms leek het wel of zij voorwereldlijke voorouders van ons waren: ongewild op deze aarde geworpen, veel te vroeg, vertwijfeld cirkelend om de vraag die ze nooit zouden kunnen formuleren: wat doe ik hier, wat moet ik hier?
| |
V 03 00
Ik herinnerde mij siertuinen in oude voorsteden, 's middags bij het begin van de herfst. Er waren rode beuken, acacia's, platanen, kersebomen, tamme kastanjes en zilverberken. Sering en blauweregen waren al lang uitgebloeid. Asters waren er nog, en rozen, en late hortensia's. Maar de kleuren kwamen nu van het gebladerte: dofgroen, strogeel, roestbruin, steenrood. Er waren allerlei geuren van hout, van bast en bolsters en van schimmels, geuren die te maken hadden met beits en terpentijn. Het was erg stil, ik hoorde nauwelijks meer dan het geschuifel van mijn schoenen in de dorre bladeren. De huizen leken verlaten. Maar dan was er altijd een merel die kwetterend uit een haag vlak naast me wegvloog naar een tak dieper de tuin in. Het leek of het altijd dezelfde merel was.
| |
| |
| |
1 97 00
In het leven van elke mens moet er een tijd komen dat hij voelt: van nu af zal het mij zeker niet meer beter vergaan. Al heeft hij niet zo'n goede tijd gehad: hij heeft zijn beste tijd gehad. De verlangens en de dromen die hij nog koestert zullen niet meer in vervulling gaan. De oude, onuitroeibare begeerte om eens en voorgoed volledig bemind en begeerd te worden, blijkt nu een kinderdroom die ook alleen maar voor een kind in vervulling had kunnen gaan. Het is niet uitgesloten dat hem nog een onverwacht geluk te beurt valt, en dat zal dan meegenomen zijn; maar hij zal nooit meer het gevoelen hebben dat het hem toekwam, dat hij er recht op had -hij zal veeleer vermoeden dat het om een vergissing gaat, een misverstand dat hij maar spoedig te baat moet nemen. Bij een verlies zal hij voortaan denken: ‘Nog iets wat men mij niet meer hoeft af te nemen.’ Hij zal ook niet meer op zoek gaan naar de vervulling van een bepaald verlangen, wetende dat bejag kan volstaan om het doel onbereikbaar te maken, of ongenietbaar. Hij zal meepakken wat er mee te pakken valt, hij zal zeker niet meer zo kieskeurig doen als vroeger. Maar hij zal zich ook nooit meer inbeelden dat hij ooit precies zal vinden wat hij eigenlijk verlangt.
| |
V 1 01 00
Misschien is het wel alleen in een tekst dat een droom tot werkelijkheid kan worden? Niet in die zin dat ik zou beschrijven wat ik graag zou zien gebeuren - in feite zet ik me juist voortdurend schrap tegen de neiging om als een werkelijkheid te beschrijven wat alleen in mijn wensdroom is gebeurd. Wanneer ik aan een ongeschreven tekst denk, dan bestaat die alleen maar als een wazige dagdroom: hooguit een paar trefwoorden, soms een stukje zin, een ritme, soms misschien een situatie, een gebeurtenis of een gedachtengang - en verder alleen maar veel
| |
| |
verlangen. Ik zet me aan het schrijven, en het wordt telkens een hele arbeid: ik moet de beste woorden vinden voor gedachten, gevoelens, waarnemingen, ervaringen die bijna helemaal woordeloos waren; ik moet zinnen vormen waarvan het ritme niet strijdig is met mijn droom; allerlei details die alleen voor mij vanzelfsprekend zijn moet ik concreet uitdrukken; wat niet tot mijn inzicht is doorgedrongen moet ik te voorschijn brengen, of de onzichtbaarheid ervan omschrijven. De tekst is uitgeschreven wanneer ik het gevoel heb dat ik niet beter kan, dat verder werken hem niet beter kan maken. Dan kan ik hem ook prijsgeven.
En is daarmee mijn droom verwezenlijkt? De tekst is natuurlijk iets anders dan mijn droom. Ik kan hem niet meer als een droom waarnemen. En om hem met mijn droom te vergelijken zou ik de tekst nu moeten waarnemen als een lezer die wel dezelfde droom heeft ervaren maar de tekst alleen van buiten af kent. Wat er gebeurd is komt hierop neer: die droom van me heb ik dan toch maar een materieel bestaan gegeven, en waarschijnlijk ben ik de enige die dat kon doen. Als ik een werkelijkheid beleef waar ik vooraf naar verlangd heb, dan blijkt die altijd achter te staan bij mijn verlangen. Hier gebeurt iets anders. Ik ben in mijn verlangen gekropen en ik heb er werk van gemaakt om het met woorden te transformeren, om het met schrifttekens een enige materiële vorm te geven op papier.
| |
| |
| |
IV 95 00
Je hebt mensen die een tuin onderhouden, zo onderhoudt Muriel haar eigen lichaam. Elke dag brengt ze twee of drie uren door in de badkamer en voor de toilettafel. Elke dag onderwerpt ze haar lichaam aan een onderzoek. Van de heel eigen toestand van haar lichaam hangt af hoe zij zich zal opmaken, die dag, en wat zij zal aandoen. Maar bijna elke dag moet ze ook ingrijpen en correcties aanbrengen: vetkussentjes moeten gemasseerd worden, haartjes verwijderd.
Eigenlijk doet ze het niet in de eerste plaats voor de anderen, het is haar een behoefte om er elke dag zo goed mogelijk uit te zien. Als ze eens een enkele keer de tijd mist om te toiletteren, voelt ze zich bijna zo schuw als bij haar eerste menstruaties, toen ze dacht dat het haar aan te zien was voor iedereen.
Natuurlijk begaat ze weleens een vergissing, het weer of het licht kan nog weleens anders werken dan zij gedacht heeft. Maar de grootste uitdaging vormt nu de verandering van haar lichaam zelf. Niet om die tegen te gaan, niet om anderen te doen geloven dat ze tien jaren jonger is dan 38 - ze kent genoeg vrouwen die zich belachelijk maken door er als jonge meisjes te willen uitzien. Maar om die veranderingen telkens precies waar te nemen zoals ze zijn, en ze naar haar hand te zetten. Elke dag vergt dat lichaam van haar een verschillende behandeling naargelang haar gezicht bleek is of blozend, haar haar stroef is of glad, naargelang ze zich gespannen voelt of ontspannen; en zo moet ze er elk jaar, elk seizoen, elke maand opnieuw in slagen haar lichaam
| |
| |
nieuw te zien, met de ogen van een vreemdeling: ‘Hoe zie ik er nu uit?’ Om het telkens tot zijn recht te laten komen zoals het is. Het veroudert onherroepelijk. Maar tegelijk kan zij het telkens iets juister waarnemen, iets beter kennen en al maar door beter helpen.
| |
VII 45 00
Zij hebben ons verwekt in begeerte, in drab hebben zij ons gebaard. Ze hebben ons gewassen en gewogen, gekleed en gevoed, verschoond, gewiegd en beschermd. Ze hebben ons benoemd, ze hebben ons aangesproken en geroepen. Een cel van woorden heeft zich gedeeld in onze hersenen, is aangegroeid tot een gezwel. Dat heeft gewoekerd, heeft zich uitgezaaid over geheel ons lichaam tot in onze ingewanden en onze vingers. Toen wij zelf hun spraak zijn gaan gebruiken, hebben zij verbijsterd hun eigen smurrie herkend, hun eigen drab, en geheel hun onuitroeibare begeerte.
| |
| |
| |
V 05 00
Zoals sommige vrouwen elke dag uren lang hun lichaam verzorgen, zo zorgt Queenie voor haar tuin. Zij kan er wel niet elke dag aan werken, maar er gaat geen dag voorbij of ze gaat er toch naar kijken. En telkens is er iets veranderd waarvan ze moet profiteren of waar ze tegen moet ingrijpen.
Patrick helpt haar bij het zware werk, maar zij zorgt zelf voor het planten, het wieden, het begieten met water of netelgier, zij zorgt zelf voor de erwterijzen en de bonestaken en zij is het die de tomatenplanten afdekt. Die moestuin vormt een flinke besparing - soms zijn verse groenten gewoon niet meer te betalen. En sla, prei of spinazie vers van de tuin smaakt zo heel anders dan die uit de winkel. En dan is er het plezier om een grote bos bloemen in huis te dragen.
Toch is er nog wat meer. Stukje bij beetje, jaar na jaar geeft zij dat lapje grond de vorm die haar het meest bevalt. Dat gaat niet vanzelf, de rode ribes zal ze deze winter moeten verplanten omdat hij te dicht bij het huis staat; verleden jaar hebben veldmuizen van de snijbieten en zelfs van de jonge pompoenen geknabbeld; en de prinsessen groeien veel beter aan de straatkant dan aan de achterzijde. En elk jaar verschilt telkens van het vorige, de lente van dit jaar leek veel meer op de zomer van het vorige dan op de vorige lente. Elk jaar moet zij heel wat bijleren. En dat doet ze juist ook: elk jaar opnieuw begint ze eraan, elk jaar krijgt ze met nieuwe moeilijkheden af te rekenen, en elk jaar is het resultaat iets beter dan het jaar tevoren. Haar genot is dat gevoel dat ze op haar eentje aan iets werkt en dat zij er wat van terechtbrengt en dat zij er elk jaar wijzer op wordt.
|
|