Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 1982 (nrs. 21-24)
(1982)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 265]
| ||||||||||||||||
Het gevecht tegen de moedertaal van Louis WolfsonMichiel Pierssens: De toren van babbel
| ||||||||||||||||
[pagina 266]
| ||||||||||||||||
beeld). Dat dit niet gebeurd is, is slechts te danken aan de toevallige omstandigheid dat wij Comment j'ai écrit certains de mes livres kunnen lezen. Toch zou het moeten gebeuren, omdat wat Roussel zelf interesseerde niet zozeer zijn ‘procédé’ was als wel de teksten die daaruit konden ontstaan; in die teksten zag hij zijn wens bevestigd, niets anders te zijn dan een ‘schrijver van de verbeelding’. De teksten van Roussel zijn ook kulturele objekten die worden aangeboden aan een bepaalde symboliese konsumptiewijze waarvoor de ‘waanzin’ helemaal niet interessant is omdat men die niet eens ziet. Heel anders is het gesteld met hetgeen Wolfson of Brisset ons aanbieden. De formele grenzen van de gevestigde typologieën gaan hun niets aan en bezitten voor hen geen enkele dwingende geldigheid en geen enkele macht om hen onder een of andere noemer te brengen. Wanneer zij zich tot lezers richten, volstaan zij niet met de genormaliseerde kodering van de ontvanger zoals binnen de literaire en wetenschappelijke konventies gebruikelijk is. Degene die zij aanspreken is niet het subjekt van een gestandaardiseerde tekenpraktijk; zij vragen hem niet om de geste van een dialektiek te voltooien die zij ingezet zouden hebben met enkel de bedoeling dat hun lezer er het waarmerk van realiteit aan hecht waardoor de zin ervan bevestigd zou worden. Zij richten zich op een subjekt zoals zij, subjekt van het teken van het verlangen, en niet vertegenwoordigd door het teken. Hun strijd gaat om een waarheid die de hele waarheid aan het licht moet brengen - zelfs als men bedenkt dat het subjekt tot wie zij een pathetiese oproep richten niemand anders is dan zij zelf: Wolfson als iemand die niet goed weet wie hij is, Brisset opgelost in het licht van het Zijn. Daar wordt in alle hevigheid de afstand zichtbaar die een koortsachtige aktiviteit, waarvan de dringende noodzaak evenwel niet onomstotelijk vaststaat, scheidt van een delirium dat onbedwingbaar is geworden, omdat het verlangen volledig bloot is komen liggen, uitsluitend met zichzelf bezig, er op uit zich te handhaven door nog alleen uit naam van zichzelf te spreken. De grens die op die manier overschreden wordt is dezelfde als die de ‘monoglossie’ onderscheidt van de panglossie. Het is er Wolfson immers om te doen, zoals Gilles Deleuze het in zijn presentatie van Le Schizo et les langues uitdrukt, ‘alle vreemde talen te verenigen in een continu idioom’. De imperatief die aan Wolfsons on- | ||||||||||||||||
[pagina 267]
| ||||||||||||||||
derneming ten grondslag ligt, de noodzaak en het noodlot ervan, bestaat hierin dat hij goedmaakt wat Babel heeft stukgemaakt, letterlijk: de eenheid van het menselijk idioom, boven de strukturen die van iedere taal een geïsoleerd systeem maken. Voor Wolfson is een taal slechts een register van woorden, reeksen fonemen, waarin het foneem de kommunikatiezeef vormt tussen de ene taal en de andere, hoe kunstmatig dat soms ook moge zijn. De woordenlijsten zijn voor Wolfson daarom in zekere zin alleen maar een hulpmiddel om zijn taak te vergemakkelijken wanneer hij van de ene taal naar de andere wil overgaan - of liever gezegd, van een taal naar alle andere. Want dat ‘idioom’, waarvan hij de woordenlijst wil samenstellen als een unieke lijst waar hij doorheen zal kunnen gaan zonder dat de typerende kleverigheid van de betekenaar hem onderweg langer dan één ogenblik ophoudt, dat idioom blijkt in feite te bestaan uit alle talen op één na: het Engels. Binnen die linguïstiese vrijhandelzône bestaat er een gevaarlijke zône, een gat dat hij moet zien te ontwijken. Een zaak van leven of dood. Alle inspanningen van Wolfson zijn er op gericht om telkens weer een beweging te hervinden die hem in een centrifugale baan brengt; hij probeert zichzelf als het ware te lanceren en in een baan te krijgen die zo ver mogelijk verwijderd is van het Engels - zijn moedertaal, taal van zijn moeder die hem vernietigt. Maar voortdurend wordt hij door de zwaartekracht die de kern van zijn bestaan uitmaakt, een soort onpersoonlijke wil die de zijne teniet doet, teruggezogen naar dat onverdraaglijke centrum waar hij sterft. Alle technieken die Wolfson aanwendt houden voornamelijk in, dat hij de talen in twee groepen verdeelt zodat er tussen de twee groepen een grens komt te lopen, een hachelijk terrein waar hij zich kan bewegen. Maar zijn reis is niet een reis door de talen in het algemeen; de moeilijkheid is voor hem niet dat hij zomaar van de ene taal naar de andere overgaat, maar altijd van het Engels naar de een of andere taal uit de groep vreemde talen, waarvoor maar één eis geldt, namelijk dat het snel gebeurt. Ook ziet Wolfson zich genoodzaakt, als een smokkelaar of een stroper, om altijd open doorgangen te markeren, bergpassen waarvan hij op aan kan wanneer hij van de andere kant naar vertrouwd terrein wil gaan. Uiteindelijk probeert hij tegelijkertijd een woordenlijst samen te stellen en van buiten te leren zodat hij elk moment zeker kan zijn van bekende uitwegen. Het is dus duidelijk dat het | ||||||||||||||||
[pagina 268]
| ||||||||||||||||
werk van Wolfson geen werk is van historiese strekking zoals dat van de cratylisten en etymologen van de 18e eeuw; voor hem duidt Babel niet de grens aan tussen iets ervoor en iets erna, maar integendeel de iele grens tussen een hier en een elders, tussen het gevaar en de zekerheid, tussen het leven en de dood. Alle tijd koncentreert zich voor hem in dat moment van ontsnapping, in de minieme vertraging die hem onophoudelijk bedreigt, en die volstrekt het tegendeel is van de ontwikkelde historiese tijd. Een sekonde is voor het Engels al genoeg om hem in te halen, tot in zijn oren, zijn lichaam door te dringen, en hem te martelen en te verscheuren. Weliswaar is de snelheid een eerste vereiste om het verdedigingsmechanisme dat Wolfson in stelling brengt volledig zeker te laten werken, maar er is een bepaald aantal intrinsieke formele voorwaarden dat de toepassing ervan vertraagt. Die voorwaarden zijn in feite echte regels waaraan hij zich strikt dient te houden wil hij het spoor niet bijster raken. De eerste regel houdt de verplichting in om, wanneer hij een zeef zoekt, de klankeigenschappen van de betekenaars van de engelse woorden die hij moet omvormen zoveel mogelijk te handhaven. De vervangende klanken moeten zo dicht mogelijk bij het oorspronkelijk blijven. Maar dat is nog niet alles; hij zou desnoods genoegen kunnen nemen, zoals Roussel in zekere zin, met in een duits, russies, hebreeuws of frans woord dezelfde klanken terug te vinden, al is het dan in een andere volgorde en al komen ze meerdere keren in hetzelfde woord voor. Dat is niet zo: heel de fonematiese sekwentie moet, als het oorspronkelijke woord in het trefwoord wordt getransponeerd, intakt worden teruggevonden. Net als bij Saussure mag er niets overblijven, geen onderdeel mag verloren gaan, geen enkele betekenaar mag van de ene kant van de grens naar de andere kant afdwalen. Als er ook maar één nietgepaarde betekenaar overblijft, zou al het lijden waaraan hij probeert te ontkomen zich er onherroepelijk meester van maken, zonder dat zijn kwetsuur naar verhouding kleiner zou worden. De wet van de woordkoppels moet volstrekt isomorfe series blootleggen die zo dicht mogelijk op elkaar moeten aansluiten. Ertussen mag alleen ruimte openblijven voor datgene wat Deleuze elders het objekt x noemt, de ‘duistere resonator’: de plaats van het subjekt zelf in zijn hoedanigheid van lacune die het mogelijk maakt dat de talen op elkaar aansluiten. Deze twee | ||||||||||||||||
[pagina 269]
| ||||||||||||||||
regels worden tenslotte aangevuld door een derde die het lijden van Wolfson ten top voert doordat de middelen die hij gebruikt om eraan te ontsnappen nog ingewikkelder worden gemaakt - deze regel vormt de drijfveer van wat hij zelf zijn ‘manie’ noemt: niet alleen moet hij de struktuur van de betekenaar integraal handhaven, bovendien is voor zijn systeem vereist dat ook het betekende zonder rest of overschot van de ene kant van de grens van Babel naar de andere kant komt: de maximale handhaving van de betekenaar en van het betekende betekent uiteindelijk niets anders dan dat Wolfson zichzelf belast met een double bind (in de terminologie van Bateson) waarmee hij de basisstruktuur van zijn psychose reproduceert. De strijd die hij moet leveren in de fraktie van een sekonde die hem de tijd geeft die nodig is om een engels woord in zijn lichaam in te sluiten, neemt de dimensie aan van een onmogelijk epos: een bij voorbaat verloren gevecht tegen het werk van de entropie die inherent is aan iedere vertaaloperatie, aan iedere transkodering. Wolfson legt zich een konditie op die van meet af aan, nog voordat hij ook maar iets heeft gedaan, inhoudt dat hij geen schijn van kans heeft om zich aan die konditie te houden. Het lijden is onvermijdelijk; hooguit kan hij haar verzachten, maar dat betekent wel dat hij permanent onder druk staat, omdat hij op zijn hoede moet blijven, en dat hij eindeloos bezig is om zijn woordenboek van onbelaste plaatsen in stelling te brengen. Als martelaar van het vertalen offert Wolfson zijn verstand en zijn lichaam op voor de wederopbouw van Babel.
(La Tour de Babil, pp. 88-93) | ||||||||||||||||
Gilles Deleuze: Schizologie
| ||||||||||||||||
[pagina 270]
| ||||||||||||||||
kan zien in een anonieme gedaante, analoog aan die van de ‘jonge soldaat’. Het gaat hier ook om een wetenschappelijke onderneming waarbij de student geen andere identiteit meer heeft dan die van een fonetische of molekulaire verbinding. Tenslotte gaat het de schrijver er minder om te vertellen wat hij voelt en denkt dan precies te zeggen wat hij doet. En dat is ook een van de meer originele kanten van dit boek, dat het een verslag van aktiviteiten of bezigheden is en niet, zoals gebruikelijk, een uiteenzetting van een waan of een uitdrukking van affekten. De auteur is Amerikaan, maar het boek is geschreven in het Frans, om redenen die weldra duidelijk zullen worden. Want wat de student doet, is vertalen volgens bepaalde regels. Zijn wetenschappelijk procédé ziet er als volgt uit: voor een woord uit de moedertaal moet een woord met een gelijke betekenis uit een vreemde taal gevonden worden, maar dat woord moet ook overeenkomstige klanken of overeenkomstige fonemen hebben (bij voorkeur uit het Frans, het Duits, het Russisch of het Hebreeuws, de vier belangrijkste talen die de schrijver heeft bestudeerd). Een of andere moederzin zal zodoende geanalyseerd worden in zijn fonetische elementen en bewegingen, om dan zo snel mogelijk omgezet te worden in een zin in een vreemde taal of in verschillende vreemde talen tegelijk, een zin die niet alleen op het origineel lijkt kwa betekenis, maar ook kwa klank. Zo snel mogelijk... Maar aangezien de transformatie meerdere tussenstadia in werking kan stellen, zal zij des te vruchtbaarder zijn als zij algemene fonetische regels in het spel betrekt, regels die van toepassing zijn op andere transformaties, zodat daarmee een zo groot mogelijke linguïstische ruimte bestreken wordt (ook al moet hij dat bekopen met fouten in de syntaxis of inhoudelijke onnauwkeurigheden). Het spreekt vanzelf dat het konkrete probleem in de medeklinkers gelegen is, omdat die het beendergestel van het woord vormen, terwijl de klinkers de ‘plastische massa's’ uitmaken die nagenoeg ongedifferentieerd zijn.
Het algemene procédé gaat zo. Bijvoorbeeld de zin Don't trip over the wire! (Struikel niet over de draad!) wordt Tu'nicht (Duits) trébucher (Frans) über (Duits) èth hé (Hebreeuws) zwirn (Duits). De vertaling stelt hier de algemene fonetische transformaties in werking van d naar t (do-tu), van p naar b (trip-treb), van v naar b (over-über, zoals in have | ||||||||||||||||
[pagina 271]
| ||||||||||||||||
- Engels- en haben - Duits-, wat bevestigd wordt door het Spaans waarin de v als een b wordt uitgesproken). De vertaling kan hier ook inversieregels in werking stellen: bijvoorbeeld, omdat het Engelse woord ‘wire’ nog niet voldoende wordt weergegeven door het Duitse ‘Zwirn’, haalt men het Russische provoloka aan, dat ‘wir’ omkeert tot ‘riv’, of liever: tot ‘rov’. Maar om een kompleter beeld te krijgen van de buitengewoon delikate problemen die bij een transformatie gemoeid zijn, moeten we het woord believe (geloven) nader bezien, een woord dat des te gevaarlijker is, omdat het veel in het Engels voorkomt. 1. Het voorvoegsel be-geeft geen problemen, dat gaat direkt over in het Duits; het ware probleem zit 'm in de klinkers l en v van ‘lieve’; 2. deze klinkers bevinden zich ook in een ander Engels woord ‘leave’ (dat tegelijkertijd ‘(ver)laten’ en ‘verlof’ betekent); 3. maar ‘leave’ in ‘laisser’ of ‘lassen’ of zelfs ‘verlassen’ omzetten, is niet bevredigend, omdat de Engelse v overblijft als een stemhebbende, labio-dentale sisklank; 4. langs een geheel andere weg schrijft een transformatie-regel voor, dat de l voorafgegaan moet worden door een g (luck-glück, like-gleich). Vandaar wordt believe beglauben, met een tweede transformatie van v naar b; wat het mogelijk maakt om terug te komen op ‘leave’, door het te vertalen met ‘verlaub’ (verlof); 6. wat nog steeds het linguïstisch verschil laat bestaan tussen de twee betekenissen van ‘leave’, (ver)laten en verlof, en dat verschil wordt maar gedeeltelijk overbrugd door de invoering van een nieuwe Engelse term let en het Duitse lassen. Om al deze moeilijkheden te overwinnen, moet het algemene procédé naar twee kanten toe worden verbeterd. Van de ene kant in een uitgebreid procédé, gebaseerd op ‘het geniale idee om de woorden vrijer met elkaar te verbinden’: de omzetting van een Engels woord, bijvoorbeeld early (vroeg), zal gezocht kunnen worden in Franse woorden of uitdrukkingen die verbonden zijn met tôt (vroeg) en die de medeklinkers R of L bevatten (suR-Le-champ, de bonne heuRe, matinaLement, diLigemment, devoRer L'espace). Ofwel tired (moe) zal tegelijkertijd worden omgezet in het Frans faTigué, exTenué, CouRbaTure, RenDu, in het Duitse maTT, KapuTT, eRschöpfT, eRmüdeT... enzovoorts. Van de andere kant wordt het algemene procédé verbeterd in een ontwikkeld procédé: in dat geval gaat het er niet om, bepaalde fonetische elementen van een Engels woord te analyseren of te abstraheren, maar | ||||||||||||||||
[pagina 272]
| ||||||||||||||||
wordt het woord geleed en in stukken verdeeld door de fonetische brokstukken te vermenigvuldigen zoveel als nodig is. Een van de woorden die men geregeld op levensmiddelendozen tegenkomt is ‘vegetable oil’, dat weinig problemen geeft, maar ook ‘vegetable shortening’ (plantevet), dat niet volgens de gewone methode te reduceren is: de moeilijkheid zit 'm in de SH, R, T en de N. Men zal het woord monsterlijk en grotesk moeten maken, het drie keer laten klinken, de beginklank verdrievoudigen (shshshortening) om de eerste SH te blokkeren met N (het Hebreeuwse ‘shemenn’), de tweede Sh met een equivalent van T (het Duitse ‘schmalz’), het derde SH met R (het Russische ‘zjir’).
Het procédé van de talenstudent vertoont in z'n geheel genomen opvallende overeenkomsten met het beroemde (al even schizofrene) procédé van de dichter Raymond Roussel. Deze opereerde binnen zijn moedertaal, het Frans; hij zette ook een gegeven zin om in een andere zin met overeenkomstige klanken en fonemen, maar met een geheel andere betekenis (Les lettres du blanc sur les bandes du vieux billard/de letters van krijt op de randen van het oude biljart, en Les lettres du blanc sur les bandes du vieux pillard/de brieven van de blanke over de benden van de oude plunderaar). Bij Roussel leverde een eerste uitwerking het uitgebreide procédé op, waarbij woorden die verbonden waren met de eerste serie, zich vasthechtten aan een andere betekenis die verbonden kon worden met de tweede serie (queue de billard/biljartkeu, en robe à traîne du pillard/sleepjurk van de plunderaar). Een tweede uitwerking leidde naar het ontwikkelde procédé, waarin de oorspronkelijke zin zèlf ontbonden werd (‘J'ai du bon tabac...’ = ‘jade tube onde aubade...’)
Toch treedt al snel een fundamenteel verschil op: het boek van Wolfson behoort niet tot een literair of artistiek genre en pretendeert daar ook niet toe te behoren. Wat het procédé van Roussel tot het werktuig voor een kunstwerk maakt, is dat het betekenisverschil tussen de oorspronkelijke zin en zijn omvorming overbrugd wordt door schitterende, uitdijende verhalen. Deze verhalen verdringen het vertrekpunt steeds meer, bedekken het en verbergen het tenslotte geheel en al. Hetzelfde geldt voor de fantastische machines die in het werk van Roussel een soortgelijke rol hebben als die van de omgevormde woorden; ze dragen | ||||||||||||||||
[pagina 273]
| ||||||||||||||||
en reproduceren louter gebeurtenissen, symbolen die een waarde op zichzelf hebben, losgemaakt van de toevalligheden of verrichtingen die hen tot voorwendsel hebben gediend (bijvoorbeeld de gebeurtenis die gekonstrueerd wordt door ‘het beroep van de dageraden’, dat als voorwendsel heeft: het vak waarin men vroeg op moet). Het verschil, de pathologische spleet is zodoende gedicht zelfs als de symbolische gebeurtenis die haar dicht op haar beurt blijk geeft van een verplaatste ‘spleet’ of ‘scheur’, die als zodanig echter kreatief is geworden. Zo is het niet bij Wolfson: tussen het woord dat omgevormd moet worden en de omvormingswoorden blijft altijd een verschil bestaan dat als ziekmakend ervaren wordt. Wanneer hij het lidwoord the vertaald met de twee Hebreeuwse termen èth en hé, geeft hij daar zelf als kommentaar op: het moederwoord is ‘gespleten door het brein dat evenzeer gespleten is’, het brein van de talenstudent. Ook in het eerdere voorbeeld blijft het verschil bestaan tussen lieve en leave, vervolgens tussen de twee betekenissen van leave. De linguïstische transformaties laten dus geen enkele zuiver ideële gebeurtenis ontstaan dat van esthetische aard zou zijn, maar blijven volledig ondergeschikt aan de toevallige vormen waarin de konkrete moederzin werd uitgesproken en waarin de imaginaire transformatie werd uitgevoerd. Dit is de reden waarom in het boek van Wolfson aan het procédé een gedetailleerd verslag van de externe omstandigheden, toevalligheden en verrichtingen wordt toegevoegd: zo beslaat bijvoorbeeld de transformatie van believe veertig pagina's van het manuskript, afgewisseld door de veelvuldige verschijning van dat woord in openbare gelegenheden, door een ontmoeting met de vader in een zelfbedieningsrestaurant, door de herinnering aan een van zijn gespierde vrienden en aan zijn zuster, door een terugkeer naar de vader die de ene keer like in het Engels gebruikt, de andere keer het Duitse gleichen, door een van zijn buren die opnieuw ‘Believe’ zegt, welk woord uiteindelijk getransformeerd zal worden volgens het model dat geleverd wordt door like-gleichen. Opmerkelijk is dat Wolfson - hoewel hij het Frans met moeite hanteert - spontaan de ingewikkelde grammatikale vorm vindt die in staat is om het (nominale) verband uit te drukken tussen de konkrete beschreven toevalligheden en de uitgevoerde linguïstische transformaties: de voorwaardelijke wijs, en bij voorkeur de voorwaardelijke wijs verleden tijd die hier beslist geen | ||||||||||||||||
[pagina 274]
| ||||||||||||||||
fantasma aanduidt, maar zowel in de wijze van het werkwoord als in de tijdvorm een voortzetting is van de schizofrene ‘derde persoon’ (‘De geesteszieke student linguïstiek zou een e van het Engelse tree genomen hebben en die in gedachten tussen de t en de r hebben geplaatst, als hij er niet aan gedacht zou hebben dat als men een klinker achter een t-klank plaatst, de t een d wordt...’ - ‘ondertussen was de moeder van de geesteszieke student hem gevolgd en was naast hem komen lopen, waar zij af en toe iets zei dat best nuttig was...’)
(... Deze hele onderneming van de student betekent iets, ze symboliseert iets, dit keer in de vage gangbare betekenis van het woord symbool. Het gaat inderdaad om de vernietiging van de moedertaal, een opzettelijke vernietiging. De linguïstiek als rituele moord op en zoenoffer van de moedertaal. Maar afgezien daarvan: de schrijver verdraagt het niet, kán het niet verdragen zijn moeder te horen spreken. Ieder woord dat zij uitspreekt kwetst hem, dringt in hem door en weergalmt in zijn hoofd...) De verdedigingsmiddelen zijn kompleks, want hij moet zich op alle mogelijke manieren tegelijk verdedigen tegen de stem van de moeder: zodra zijn moeder in zijn buurt komt, ‘memoriseert’ hij in zijn hoofd een zin in een vreemde taal; hij heeft een boek in een vreemde tal voor zich liggen; hij maakt grommende geluiden en knarst met zijn tanden; hij heeft een draagbare radio bij zich; hij houdt twee vingers gereed om in z'n oren te stoppen; of één vinger, als hij in het andere oor de oortelefoon van de radio heeft zitten, zodat de vrije hand het boek in de vreemde taal kan vasthouden en doorbladeren. Want er is nog een nieuw aspekt dat zich verbindt met de schizofrene derde persoonsvorm en voorwaardelijke wijs, en dat is deze disjunktie, deze neiging om alle disjunktieve mogelijkheden te etaleren, om een volledig arsenaal van alle mogelijke kombinaties te hebben zodat alle vormen van wat er gebeurt slechts een onbetekenende plaatsverandering met zich meebrengen, een miniskule permutatie in de onderdelen van de komplete reeks van middelen (Beckett geeft vaak een wonderbaarlijk beeld van die schizofrene disjunktie, van die litanie van disjunkties). En de moeder van haar kant neemt ook het initiatief in de strijd: ofwel om bestwil van haar stoute, demente zoon, zoals hij zegt, ofwel om een of andere duis- | ||||||||||||||||
[pagina 275]
| ||||||||||||||||
tere reden, is ze de ene keer druk bezig in de kamer ernaast, zet ze de radio op een Engelse zender keihard aan en komt ze luidruchtig de kamer van de zieke binnen, de deur kan trouwens niet op slot; andere keren loopt ze op kousevoeten, opent ze stilletjes de deur en roept heel snel een zin in het Engels. Uiteraard dient de student op straat en in openbare gelegenheden zijn hele arsenaal aan verdedigingshoudingen gereed te houden, omdat hij er zeker van kan zijn dat hij daar Engels hoort en hij zelfs het risiko loopt om te worden aangesproken. De pleinvrees wordt bij hem sterk bepaald door taalangst en echolalie.
De moeder stelt hem nog op een andere agressieve manier op de proef. Hetzij met goede bedoelingen, hetzij om hem van zijn studies af te houden, hetzij om hem te kunnen verrassen, rammelt ze met konservenblikken in de keuken of houdt ze die hem onder zijn neus en gaat dan weg, waarbij het gevaar bestaat dat ze na verloop van tijd opeens terugkomt. Terwijl ze weg is komt het voor dat de student zich overgeeft aan een vreet-orgie: hij trekt de blikken open, trapt erop en werkt alles, ongeacht wat erin zit, naar binnen. Het gevaar is meerledig, omdat de blikken etiketten in het Engels hebben die hij zichzelf niet toestaat te lezen (of alleen vluchtig, op zoek naar gemakkelijk om te zetten opschriften als ‘vegetable oil’), omdat hij niet mag weten of die blikken voedsel bevatten dat hij lekker vindt, want eten maakt hem zwaar en houdt hem van zijn talenstudie. Ten slotte is zo'n vreet-orgie gevaarlijk, omdat stukken voedsel - zelfs in de ideale toestand dat ze steriel in konservenblikken zijn verpakt - larven, wormpjes en eitjes bevatten, die nog schadelijker zijn geworden door de luchtvervuiling; ‘trichine, taenia, lumbricus, oxyuur, ancylostoma, leverworm, glasaaltje’. Zijn schuld is niet minder groot wanneer hij heeft gegeten dan wanneer hij zijn moeder Engels heeft horen praten. Het is dezelfde schuld. Om deze nieuwe vorm van het gevaar het hoofd te bieden, doet hij alle moeite om een vantevoren geleerde zin in een vreemde taal te ‘memoriseren’; of nog beter, in gedachten stelt hij een bepaald aantal kalorieën vast en houdt die met alle geweld vast, ofwel scheikundige formules die overeenkomen met het gewenste, vergeestelijkte en gereinigde voedsel, bijvoorbeeld: ‘De lange atoomketens van onverzadigde koolwaterstoffen’ van plantaardige olie. Hij kombineert de kracht van scheikundige | ||||||||||||||||
[pagina 276]
| ||||||||||||||||
strukturen met die van vreemde woorden, óf door een woordherhaling te laten corresponderen met de opname van kalorieën (‘Hij herhaalde dezelfde vier of vijf woorden twintig of dertig keer, terwijl hij gretig een hoeveelheid kalorieën innam die in honderdtallen gelijk was aan het tweede paar nummers, of in duizendtallen gelijk aan het eerste paar nummers’), óf door de fonetische elementen die in vreemde woorden voorkomen, gelijk te stellen aan scheikundige transformatie-formules (bijvoorbeeld: de klinkerparen in het Duits en meer in het algemeen de taal-elementen die automatisch veranderen ‘als een instabiele scheikundige verbinding of een radioaktieve stof met een uiterst korte vervaltijd’).
Er is dus een diepgaande ekwivalentie, enerzijds tussen de ondraaglijke moederwoorden en de giftige of vervuilde etenswaren, anderzijds tussen de transformatie-woorden in een vreemde taal en de instabiele atoomformules of -verbindingen (in de laatste twee gevallen verschijnt de machine óf als een woordenboek in twee vreemde talen, óf als een natuurkundig-scheikundig transformatie-apparaat, óf zelfs als een automatische distributeur van aseptisch voedsel). Het meest algemene probleem, dat de basis voor deze gelijkwaardigheden vormt, wordt uiteengezet aan het eind van het boek: Leven en Weten. Etenswaren en moederwoorden zijn het leven, vreemde woorden en atoomformules zijn het weten. Hoe het leven te rechtvaardigen, het leven dat lijden en geschreeuw is? Hoe het leven te rechtvaardigen, die gemene, zieke materie, het leven dat leeft van zijn eigen lijden en zijn eigen geschreeuw? De enige rechtvaardiging van het leven is het Weten, dat het enige Schone en Ware is. Men moet alle vreemde talen verenigen in een kontinu idioom, als kennis van de taal of filologie, tegen de moedertaal die de schreeuw van het leven is; men moet de atoomformules verenigen in één totaalformule of in één periodiek systeem, als kennis van het lichaam of fysiologie, tegen het geleefde lichaam, zijn larven en eitjes, die het leven tot een lijden maken. Slechts een ‘intellektuele aktie’ is mooi en waar en kan het leven rechtvaardigen. Maar hoe zal het weten die rechtvaardigende kontinuïteit en totaliteit kunnen hebben, het weten dat gevormd is uit alle buitenlandse talen en alle instabiele formules, waarin nog steeds een verschil blijft bestaan dat het schone bedreigt | ||||||||||||||||
[pagina 277]
| ||||||||||||||||
en waaruit slechts een groteske totaliteit te voorschijn komt die het Ware omkeert? Is het ooit mogelijk om ‘zich op een kontinue manier een voorstelling te maken van de onderlinge posities van de diverse atomen binnen het geheel van een vrij gekompliceerde biochemische verbinding... en is het ooit mogelijk om in één klap, ogenblikkelijk en tegelijk op een kontinue manier, de logika te laten zien en de bewijzen voor het waarheidsgehalte van het periodiek systeem’? Misschien moet men bescheidener zijn: van alle buitenlandse talen een middel maken om terug te keren naar de onschadelijk gemaakte moedertaal, van het periodiek systeem een middel maken om terug te keren naar het lichaam en zijn gereinigde voedingsmiddelen. Niet langer een tegenstelling aanbrengen tussen Leven en Weten in een dubbele figuur die op twee manieren naar de dood verwijst, maar langzaam en op pijnlijke wijze, door de woorden en formules heen, iets losmaken dat het leven verenigt met het weten. ‘En toch is er de hoop dat uiteindelijk... de geesteszieke jongeman eens in staat zal zijn om die taal, dat befaamde Engelse idioom, normaal te gebruiken’.
(... Er is dus een feitelijke vergelijking gegeven
Wat de tellers met elkaar gemeen hebben is, dat ze ‘deelobjekten’ zijn, en wel in hoge mate bedreigende, luidruchtige, giftige en kwaadaardige deelobjekten die niet afkomstig zijn van een geheel maar losse brokstukken natuur zijn; ze kunnen verschillende dingen op verschillende niveaus ‘betekenen’: borst, voedsel, uitwerpselen, kinderen, penis. Deze deelobjekten verzetten zich tegen elke transformatie, totalisering of symbolisatie. Wat ze representeren dringen ze het karakter van partieel objekt op. Wezenlijk voor het deelobjekt is een verschil waardoor elk brokstuk van het andere afwijkt en zich in zichzelf verdeelt. Waarnaar ze verwijzen (het lichaam van de moeder) is niet een totaliteit, maar bestaat zelf uit brokstukken (het lichaam heeft zelf de rol van konservenblik en bewaarplaats...). Volgens de talenstudent spreekt zijn moeder hem altijd in het Engels aan met een triomfantelijke toon in haar stem: ze mest hem vet met | ||||||||||||||||
[pagina 278]
| ||||||||||||||||
etenswaren en penetreert hem met Engelse woorden. Zij beweert dat ze het oor van haar zoon doet trillen in overeenstemming met haar eigen stembanden: ‘haar stem is heel hoog en doordringend en misschien ook nog triomfantelijk’; ‘de triomfantelijke toon die ze zou hebben, wanneer ze dacht dat ze haar schizofrene zoon met Engelse woorden penetreerde’; ‘zij leek geheel vervuld van een makaber genoegen vanwege de mooie gelegenheid om op een of andere manier de woorden die uit haar mond kwamen, in de oren van haar zoon te injekteren, haar enige kind, of, zoals ze dat zelf soms had gezegd, haar enige bezit; ze leek zeer gelukkig als ze de trommelvliezen van dat enige bezit deed trillen en vervolgens de gehoorbeentjes van het middenoor van voornoemd bezit, haar zoon, bijna volledig in overeenstemming met haar eigen stembanden, want hij er ook van mocht vinden’. De relatie van de moeder met haar twee echtgenoten, waarvan de een een vluchtig bestaan leidt en de ander een ‘geniepig’ bestaan, geven haar de rol van fallische vrouw. Blind aan één oog heeft ze weliswaar een oog minder, maar dat oog minder is eerder een deelobjekt méér, een penis meer, vertegenwoordigd door het kunstoog dat ze er elke avond uithaalt. De talenstudent beschrijft zèlf de penis als vrouwelijk orgaan: ‘Eerder dan de vagina leek hem het echte vrouwelijke geslachtsorgaan een vettige rubberen buis die ervoor diende om door de hand van een vrouw in het laatste segment van de darm, van zijn darm, te worden ingebracht’. Zijn voorliefde voor thermometers, irrigators en wassingen, zijn hele anale erotiek gevoegd bij zijn fobie voor wormen en larven, horen thuis in het zelfde beeld: het afgrijselijke genoegen om als vrouw bezeten te worden door de moeder met de vele penissen, de eenogige Medusa, en kinderen van haar te krijgen. (Hier heeft men een typische schizofrene omkering die verwijst naar de deelobjekten, onafhankelijk van de homoseksuele thema's die daarentegen noodzakelijkerwijs in de paranoia optreden; eveneens moet men de dwangmatige ceremoniën of rites van de schizofrenie onderscheiden van de dwangneurose, voorzover de eerste betrekking hebben op asymbolische deelobjekten).
(... De moederwoorden worden volgens de logika van het deelobjekt onderscheiden als verbale brokstukken en de etenswaren als organische brokstukken, beide nauw met elkaar verbonden. De talenstudent | ||||||||||||||||
[pagina 279]
| ||||||||||||||||
probeert die brokstukken te integreren in een totaliteit door middel van transformaties (omzetting in woorden uit vreemde talen). Die vreemde woorden refereren niet zomaar naar scheikundige formules of atoomstrukturen, zo min als ze betekenen wat die formules verbergen (de fallus, het herstel en de restitutie). Maar de twee stromen, de organische stroom van de vreemde woorden en de periodieke stroom van de formules, worden met geweld in elkaar geschoven. Aan de wet van het deelobjekt ‘brokstukken op brokstukken’ beantwoordt het principe van het totaalobjekt ‘stromen in stromen’. Dat principe van transformatie en totaliteit kan alleen bij de vader worden gezocht. Over zijn stiefvader, een kok, zegt de student: zijn banen als kok in gaarkeukens ‘waren op een bepaalde manier net als de overlevingskansen van een gegeven deeltje van een radioaktief element met een vervaltijd van 45 dagen, dat wil zeggen, dat het nogal onwaarschijnlijk zou zijn dat zijn betrekking langer dan negen maanden zou duren, net als het deeltje minder kans dan één op 65 zou hebben om aan het eind van dezelfde periode nog te bestaan’. En deze beschuldiging geldt nog meer voor de vader, die een zwervend bestaan leidt, in verscheidene gemeubileerde kamers, en die zijn zoon slechts in openbare gelegenheden ontmoet, waarbij zij beiden weer zo snel mogelijk weg willen. Beide vaders leiden zo een vluchtig bestaan dat ze in feite afwezig zijn, waardoor verhinderd wordt dat er een legitieme vaderlijke totaliteit tot stand wordt gebracht...)
Het ziet er echter naar uit dat de student zich op het eind ‘gewent’ aan zijn ouders en dat zijn ouders hem enigszins tegemoet komen. ‘Mogelijkerwijs zou de student minstens een paar van zijn ongunstige konklusies met betrekking tot zijn ouders moeten wijzigen’, want de moeder stemt er steeds meer in toe om Jiddisch met hem te praten, de vader eveneens, en de stiefvader Frans. En het boek eindigt met een somber maar hoopvol gezang, waarin zich de mogelijkheid aftekent dat hij het Engels zal kunnen verdragen, het leven zal kunnen verdragen en de verloren vrijheid zal hervinden. Maar waaruit bestaat die ware onthulling op het einde die duidelijk niet valt terug te voeren op wederzijdse acceptatie van de zoon en de ouders? Op de brandende laatste pagina's van het boek spreidt Wolfson de zekerheid tentoon die op een gegeven | ||||||||||||||||
[pagina 280]
| ||||||||||||||||
moment over hem komt, ‘de waarheid der waarheden’. Van de ene kant kan het weten zich niet tegen het leven verzetten; want zelfs wanneer het weten de meest dode scheikundige formule van de levenloze materie tot onderwerp neemt, dan nog horen de atomen van die formule bij de atomen die deel gaan uitmaken van de samenstelling van het organische leven - en wat is het leven anders dan hun avontuur? Het weten kan het leven niet langer rechtvaardigen, want het mist daarvoor de nodige kontinuïteit en totaliteit. Van de andere kant staat het leven evenmin tegenover het weten, want wat is het weten zonder het avontuur van het leven in de hersenen van grote mensen (de hersenen die trouwens op een gekrulde irrigator lijken)? En het leven hoeft niet gerechtvaardigd te worden door het weten, want de grootste pijnen worden al gerechtvaardigd door degenen die de pijnen voelen en die daaruit op schitterende wijze lering trekken voor martelaarschap, intelligentie en liefdadigheid. Wat de kleinste pijnen betreft, die we onszelf aandoen ‘om’ voor onszelf te bewijzen dat het leven draaglijk is, dat zijn die pijnen die ons op een gegeven moment leren dat het leven zich onttrekt aan iedere rechtvaardiging. Zo stuit de student, vertrouwd als hij is met masochistische gedragingen (brandwonden van sigaretten, vrijwillige verstikkingspogingen, ijskoude douches), op de ‘ontdekking’, en dat gebeurt precies op het moment dat hij zichzelf een vrij lichte pijn aandeed die heel goed te verdragen was: tegelijkertijd werd hem onthuld dat het leven volstrekt niet te rechtvaardigen is en dat des te minder omdat het leven niet gerechtvaardigd hoeft te worden! We zouden beslist ongelijk hebben als we in dit alles de rudimenten zouden zien van een slechte filosofie. En hoeveel idiote gedachten, hoeveel deliriums en psychotisch gestamel heeft ieder van ons nodig om erachter te komen dat het leven niet gerechtvaardigd hoeft te worden? En velen van ons komen niet eens zover. Wat de student in zijn ontdekking begrijpt, is dat er aan beide zijden van zijn fundamentele vergelijking slechts de dood is, aan de kant van de moeder en aan de kant van de vader, aan de kant van het weten en aan de kant van het leven. En hij begrijpt dat men die twee kanten tegenover elkaar zet of elkaar laat rechtvaardigen en ze zelfs, zo goed en kwaad als het gaat, probeert te verenigen. De dood als pathologie van het verschil of als misvorming van het geheel. Maar dát heeft hij slechts kunnen begrijpen als het re- | ||||||||||||||||
[pagina 281]
| ||||||||||||||||
sultaat van een diepgaander avontuur in zijn ‘gestoorde bewustzijn’, van een dieper begrip waaruit ook het meest draaglijke en menselijke aspekt voortkomt dat door zijn ouders is aangenomen: ‘waarheid der waarheden...’
Dat avontuur is het avontuur van de woorden. De hele taal sleept een geschiedenis vol liefde en seks met zich mee. Maar er zijn verschillende manieren om haar te benaderen. Op het laagste niveau bevinden zich de menselijke varkens, dat wil zeggen: de ‘bon vivants’, die lol beleven aan obscene verhalen, schuine moppen, woordgrappen... enzovoort: toch kan men stellen dat zij iets weten van de seksuele geschiedenis van de taal en dat ze ‘procédé's’ in werking zetten die eigenlijk linguïstisch zijn, maar dat doen ze slechts in algemene zin en ze houden op met lachen zodra ze in de stilte van de woorden op hun eigen kastratie stuiten, hun eigen omkering. Ze maken ijverig gebruik van de taal om de seksualiteit en wat daarbij hoort aan te duiden. Het is bekend dat iets komisch dat gewoonlijk sterk werkt, uit zijn voegen barst wanneer ‘de geest’ onbewust is. En dat een verspreking alle krachten van de Natuur in het spel brengt zodat er een vrolijke chaos ontstaat, en dat een geestigheid alleen draaglijk is wanneer hij het onbewuste nabootst. En dat men vreemd genoeg pas persoonlijk betrokken raakt wanneer men het niet met opzet doet. Dan pas begint de humor, de geest in ons, niet de geest die wij maken maar die ons maakt, waaraan we onzelf opofferen. Daarmee is het verband tussen taal en seksualiteit niet langer aanduiding, maar is het betekenisgeving geworden en als zodanig ontplooit het zich in het hele gebied van de neurose (het betekenisgevend verband is immers zelf zeer kompleks en heeft verschillende lagen: van een simpele psycho-pathologie van het dagelijks leven tot de psychoanalyse van neurosen). Maar daarenboven nog de psychose en de psychotische ironie: alle woorden vertellen een liefdesgeschiedenis, maar deze liefdesgeschiedenis wordt niet meer aangeduid of betekend door de woorden. Ze zit gevangen in de woorden, onbenoembaar, onbetekenbaar. En dát nu is het avontuur van de psychotische taal. Het fundamentele kenmerk van deze taal is niet, dat de woorden behandeld worden alsof ze dingen zijn. Maar het kenmerk houdt enerzijds in dat de dingen over de woorden worden geschoven (volgens de regel brok- | ||||||||||||||||
[pagina 282]
| ||||||||||||||||
stukken op brokstukken van het deelobjekt of het uiteengespatte woord) en anderzijds dat het weten in de woorden wordt ingeblazen (volgens de regel stromen in stromen van het totaalobjekt of het onontleedbare woord). Het weten wordt niet meer betekend, maar in het woord ingeblazen; het ding wordt niet meer aangeduid, maar over het woord geschoven, in het woord ingeblikt. De seksualiteit, of liever gezegd Eros, is dat weten als inblazing, dat ding in ingeblikte toestand. Je kunt ook zeggen dat de psychose en haar taal onscheidbaar zijn van het ‘linguïstisch procédé’, van een linguïstisch procédé. Het probleem van het procédé heeft in de psychose het probleem van de betekenisgeving en de verdringing vervangen. Zoals Theseus, vindt alleen diegene zijn weg terug die z'n weg vindt in het procédé. Daarin spelen zich de ziekte en de genezing af. De psychoticus geneest niet doordat hij tot inzicht komt, maar doordat hij in de woorden de liefdesgeschiedenis beleeft die zij overlappen en inblazen, bijzondere Eros. Er wordt niet iets aangeduid, noch een weten betekent, maar de psychoticus leeft ingeblazen en ingeblikt in het procédé zelf. Dan verenigt en verdeelt het procédé de gestalten van de dood niet langer en bevrijdt het procédé de Eros, de seksuele geschiedenis die het in zijn regels verborgen hield. Het is ook noodzakelijk dat de psychotikus zelf ontdekt door welk persoonlijk procédé hij precies ten tonele wordt gevoerd, en hij moet de ongelukkige geschiedenis van een liefde herontdekken die zijn procédé binnensmonds vertelt en inhoudt, een geschiedenis die nog méér verborgen is dan wanneer zij verdrongen was. Want ze is in de woorden geschoven en ingeblazen, zodat men haar moet terugvinden als in een raadsel, en niet vertalen als een betekende. Het boek van Wolfson is een van de grootste experimenten op dit gebied. Het is in die zin dat alles in de psychose via de taal loopt, zonder dat iets ooit te maken heeft met de betekenisgeving en de benoeming van de woorden. Ga naar voetnoot* |
|