| |
| |
| |
Dossier
samengesteld door J.F. Vogelaar
[1]
Zaterdag 7-7-33
Mijne heren,
Sta mij de onbeleefdheid toe U deze regels op dit papier te doen toekomen zonder vader Lucien die toonbaarder briefpapier heeft dan dit te beledigen vergeef me en heb medelijden met mij die ik acht in al die maanden dat ik hier ben gaat de tijd ongemerkt voorbij en zonder verandering voor mij arme onschuldig aan een laaghartige samenzwering die tegen mij gericht is mijn hoofd zit in een bankschroef geklemd en dat u de problemen beter kent dan ik hoewel deskundige. ik weet niet waar ik het zoeken moet niemand houdt mijn hand vast hoewel ik altijd een zwijgzaam maar eerlijk man ben geweest niettegenstaande de zondes die ik begaan heb en waar ik oprecht berouw over heb zonder te weten zoals een stuk wrakhout op het water drijft zegt u tegen mij, geneesheer directeur dat ik wachten moet (...) ik ben niet schuldig omdat mijn moreel is aangetast door die verschrikkelijke kwaal die U kent en in de ogen van de wereld ga ik door voor een koning of weet ik wat nog meer ik ben in de oorlog geweest Mijne heren en om U de waarheid te zeggen heb ik geen militaire dienst gedaan en ik kan niet eens salueren en behoorlijk een geweer aanleggen men maakte een soldaat in drie maanden tijds geschikt voor het slachthuis en de wijn deed de rest Mijne heren wat ik vandaag ben is een arme ongelukkige zieke martelaar die niet meer weet waar hij is met het tegenovergestelde dat mijn kameraden uitlokt in mijn ogen en dat ik zie en dat ik niet mag begrijpen Mijne heren arme stumperd zonder middelen en zonder steun uitgelachen door zijn kameraden in de fabriek en ik heb altijd over me heen laten lopen ik deed geen vlieg kwaad en ik nam alles van de goeie kant en vroeg niemand iets omdat ik altijd moedig was en gezond nu dat men mij wegtrekt voor een onzichtbare kracht die ons doet vermoeden het te geloven. de zon achtervolgt me met zijn vurige stralen alsof ik
| |
| |
teveel ben op aarde en ik begrijp er de oorzaak niet van: ik schrijf u dat is beter voor mij want in uw tegenwoordigheid durf ik niet te praten en U weet waarom Mijne heren. Vergeef mij-vergeef-Vergeef mij en heb medelijden met een arme-onschuldige man. Ik groet U en hoogacht U met oprechte hoogachting Mijne heren
| |
[2]
Brief aan de geneesheer-directeuren van de gekkenhuizen
Mijn heren,
De wetten en de gewoonte verlenen u het recht de geest te meten. Deze geduchte souvereine rechtsmacht oefent u naar eigen goeddunken uit. Laat ons lachen. De goedgelovigheid van de beschaafde volkeren, van de geleerden en de bestuurders tooit de psychiatrie met God mag weten welk een bovennatuurlijke kennis. Het oordeel in het proces van uw beroep staat al bij voorbaat vast. Wij willen hier niet de waarde van uw wetenschap betwisten noch het twijfelachtige bestaan van geestesziekten. Maar gegeven honderd aanmatigende psychiatrische diagnoses die tot een verwarring tussen materie en geest leiden, gegeven honderd klassifikaties waarvan de vaagste nog de bruikbaarste zijn, hoeveel eerlijke pogingen om tot de cerebrale wereld waarin zovelen van uw gevangenen leven toegang te krijgen staan daar tegenover? Voor hoevelen van u zijn bijvoorbeeld de droom van de dementia praecox en de beelden die zo iemand belagen iets anders dan wartaal?
Het verbaast ons niet dat u niet opgewassen bent tegen een taak waarvoor slechts enkele mensen zijn voorbeschikt. Maar wij protesteren tegen het aan al of niet bekrompen mensen toegekende recht hun onderzoek op het gebied van de geest met levenslange opsluiting te bekrachtigen.
En wat voor opsluiting? Het is bekend - maar niet voldoende bekend - dat de tehuizen allerminst tehuizen zijn maar afschuwelijke gevangenissen waar de gedetineerden onbetaalde en makkelijke arbeidskrachten zijn, waar mishandeling regel is, en dat wordt door u getolereerd. Onder de dekmantel van de wetenschap en het recht is de kranzinnigeninrichting gelijk aan de kazerne, de gevangenis, de strafkolonie.
| |
| |
Om u de moeite van gemakkelijke ontkenningen te besparen, zullen wij het hier niet over willekeurige opsluiting hebben. Wij verklaren echter dat een groot aantal van uw verpleegden die volgens de officiële definitie zeker krankzinnig zijn, willekeurig zijn opgesloten. Wij kunnen niet toestaan dat de vrije uiting van een delirium belemmerd wordt, die even legitiem en logisch is als welke andere reeks van menselijke gedachten en handelingen. De onderdrukking van antisociale reacties is in principe even denkbeeldig als onaanvaardbaar. Alle individuele daden zijn antisociaal.
Gekken zijn bij uitstek de individuele slachtoffers van de sociale dictatuur; in naam van deze individualiteit die wezenlijk is voor de mens eisen wij de bevrijding van deze slaven van de sensibiliteit, daar immers ook de wet niet de macht heeft alle mensen die denken en handelen op te sluiten. Zonder het absoluut geniale van de uitingen van sommige gekken te willen benadrukken, verklaren wij - voorzover wij bevoegd zijn hierover te oordelen - de volstrekte wettigheid van hun opvatting van de werkelijkheid en van alle daden die eruit voortvloeien.
Het ware te wensen dat u zich daarvan rekenschap geeft, wanneer u morgenochtend tijdens het patiëntenbezoek zonder woordenboek een gesprek probeert te voeren met deze mensen aan wie u slechts superieur bent dankzij uw macht.
| |
[3]
Vogelensang 3 September 1982;
Directeur-Geneesheer;
Na onze kort-stondege bespreking ter uwer Kantore;
Na de Spaansche Liquasa de Orlondo de Alva.
Aflatingen Den Haag en Cornelius 2.
En de Laatste werk te Cornelius; Kan U; verdere Verdere Verbeteringen; Verwachten; des Sociaal-Interperdium Rehalirisch-Accurisch; Financieel-Instrunium.
Aanvaar ik de Sleutel Th Vlek;
| |
| |
Wegens mijn kortstondege afwezegheid en Bemoeizucht met mijn werk; toe n ik NNaar de Boog ging; Kan U weer naar de Spaansche Liquasa de Orlondo de Alva overgaan; Graaf Oracula; Heer der Duivelen Geef mij hun bloed opdat ik leven zou Wodanseik-
Geef mij nu hubn Ziel ter Hel.
Geliquaseerd naar lager rang;
Heb ik de Heer Hendrik Bevers betrapt; Het beroep is verworpen voor altijd.
| |
[4]
De Ridder van de Schedelboor is Christus die in mij leeft en die van dag tot dag mijn schedel doorboort, zoals een naald dat zou doen. Hij draagt een leren broek, zoals die glimmende broeken die de Engelsen dragen. Zijn gelaat is gevangen in een helm die slechts glazen ogen en een mond waarvan de vochtige lippen bewegen, laat zien. Hij drukt me tegen de tafel en verkracht me. Onderwijl lees ik het evangelie van Johannes, waarin zo mooi verteld wordt hoe deze man eens op een dag zal komen te sterven. Die gedachte vervult me met wellust en Christus die meent dat alleen zijn geslacht de oorzaak van een dergelijke verrukking is, bedekt me met kussen die op mijn lippen als schimmels bloeien (geur van wierook en van een tuin in de regen). Als hij weggaat, teken ik in de lucht het teken van het vuur dat straks van dit nobele wezen een doodgewone oude man met brokkelige tanden, druipogen en een strompelgang zal maken.
- Ik zweer je, zegt hij tegen me, ik zweer je dat ik van je houd, prinses van mijn vergetelheid, gedoemd mij te volgen, jij die mijn gelijke bent en veel beter dan de maagd.
Maar de Ridder van de Schedelboor begrijpt niet dat ik de verschrikkelijke, zwangere maagd ben van wie de Mystiek zo luchthartig spreekt en dat in deze zware buik, een kind in plaats van zich te ontwikkelen, opgezogen wordt, een kind waarvan de schreeuw genoeg zou zijn om alle werelden doof te maken. Als hij straks in een speld is veranderd,
| |
| |
zullen we wel zien wie van ons tweeën de deugd en de onschuld bezit, wie van ons tweeën meester van het noodlot is, wie van ons tweeën de kazuifel van de ander is.
Die ochtend is Antigone op haar tenen weggeslopen. Die ochtend heeft Antigone haar rokken opgetild om haar knieën te laten glanzen in de zon van dit onuitsprekelijke jaargetij en zij heeft de deur die op Montmartre uitkomt geopend en zij heeft zich onder de menigte zondagsgangers gemengd. Die ochtend opende Antigone haar ogen op een dorre wereld en zij heeft haar vingers in het wijwater van de tragedie gedoopt, die die ochtend een van de hoogste toppen van de gedachte bereikte. Die ochtend begon Antigone, gezeten aan de kant van rivier, te lachen met een lach die zachter was dan de nacht en bitterder dan de Hel, waarna zij insliep, droomloos in een misselijk makende opeenhoping van meineden. Die ochtend verliet Antigone het ouderlijk huis, gooide de huissleutel in de Rhône en de Saône en toen alles opgeruimd was als in een keuken op zaterdagavond, hurkte zij in het gras en gaf zich over aan haar scheppende dwaasheden waarvan de inleiding de vorm van een geslacht heeft en waarvan het slot slechts in de sterren te lezen is op het ogenblik van hun explosie en hun val. Die ochtend vertrok Antigone met ongekamde haren en haar ogen zo fel als degens; en de Ridder van de Schedelboor (moge de dood zijn ziel hebben!) keek met ogen boordevol tranen hoe zij vluchtte. Die ochtend, ja, die ochtend ging Antigone alleen uit - die ochtend. En dat werd het begin van het wonder.
Ik schrijf met mijn linkerhand het derde evangelie.
| |
[5]
Mijn gezinnetje.
Vandaag heb ik een gezinnetje gesticht en ben naar 't museum gegaan, Picasso, Tinguely, Chagall, vierkant recht rond en plat, daar liep ik dan links en rechts hét gezin, zondagmiddag een luttel bedrag, educatief kop thee glas water kunst alom, schilderij schilderij al die kennis al die kunst, zaal links zaal rechts, trap op trap af.
Vandaag heb ik een gezinnetje gesticht waardoor ik vader der duitse
| |
| |
stammen geworden ben, goten bourgondiërs vandalen skieren rugiërs baslarners friezen chauken saksen angelen juten cherusken warners ubiërs chamaven bructeri sigamberen tencteri usipeters tribokers vangionen nemeters sueven longobarden alamannen beier-marcomannen hermunduri chatten batavieren om u te plezieren.
Enkelen van hen trekken westwaarts enkelen oostwaarts enkelen noordwaarts enkelen zuidwaarts met turkse trom en bombardon in ganzepas en met pickelhaube, trots volk langs rivieren over heuvels bergen door dalen en valleien naar Rome en Lutetia plat in rook en as fiere stammen, mijn dochter stammoeder blond en vol stevig struis de duitse stammen als voorbeeld.
In de donkere tijden vermaken wij ons met sport en spel, maken koekoeksklokken stoppen worsten en roken deze boven dennevuur.
Uit deze volkeren zal een sterk leider opstaan, machtig en streng doch rechtgeaard en als vader der vaderen, de vele slagen die hij leveren zal op de heiden in de naaldwouden zullen de trots van het vaderland zijn.
Mijn gezinnetje.
Na Rome te zijn gepasseerd trekken zij door naar het zuiden, over verdroogde velden verlaten streken verschroeide bomen tot de kust hen stopt, op grote vlotten wordt de zee bevaren tot het land der farao's, het land van amen-em-hat amen-hetep aa-peh-ra aa pehti-uah-sepu heru-ka-nefer hetch-kheper-raaua-en-neterui-meruiatu aua-en-p-neter-enti-nehem cleopatra eerste tweede derde vierde vijfde zesde.
Mijn zonen zullen in 's lands taal spreken net'en su em maacheru temt gesu-f saga at-f, hetgeen niets anders zeggen wil: getriomfeerd heeft hij met victorie verzamelend zijn botten en zijn benen
Daar zullen zij zich vestigen en dikke boeken schrijven, over de liefde en de vaderen over eenzaamheid en avontuur, gedichten anapest pentameter dactylen distichonen bovenal polyptoton bom bom bommen en verdommen.
Zij zullen geprezen worden als grote literatoren de gedichten over vredig land klingelende kerkklokjes groene dalen besneeuwde toppen zingende schone woeste wateren marcherende volkeren zingende soldaten paraderende legers heersende leiders vele gedichten in velerlei stijl in velerlei maat met dreunende pas tot muizentrippel toe.
De mensen lezen hun boeken warm in bed tegen elkaar aangedrukt tot
| |
| |
slaap hen overmant, vooral de boeken waarin ieder een heldenrol speelt, elke lezer de held zal zijn, waarin eenzaamheid de paren tesamen brengt waarin het mislukken banden smeedt, over verlaten vrouwen misbruikte vrouwen zoekende mannen zwervend door vreemde landen op zoek naar geliefden die nimmer komen.
Vandaag heb ik een gezinnetje gesticht en weet wat ik daarmee heb aangericht.
| |
[6]
‘Een glas bier’ - ‘De septant’
De madonna kijkt vanuit een orde,
Het karnaval na de avondklok,
De Winterman uit het hoge Noorden,
staat boven de broekenaankleder meneer Korday;
De dame bewondert de slangehond,
de verrezen schoonheid schaduwt:
er zijn twee karpers, met de vraagmond:
wordt er in een kliniek dan ook gepaard?
geschrokken kijkt dat alles,
voor jou is het nu eenmaal, jij, zonder
bij de herfstwagendissel staat in het vat de wijn,
de neus er bovenop, z'n gok op dansen.
alleen het wezenlijke moet de natuur in,
men schuifelt aan het hart van de blaas,
de vierwindenzak helpt op het rechte spoor
is het niet bij wijn, dan bij bier in het glas,
Waarom schurken de heer Schied en
de heer Grotz zo tegen mijn arm?
| |
[7]
En nu ga ik u doodmaken, zegt een heel zacht stemmetje in de verte. Ik ben een eekhoorntje dat boven dertig nijlpaarden zwemt in de oceaan. U maakt toch niet één nijlpaard uit dertig verwijten? Opeens komt er uit de hemel een bril van iemand, levers, magen en borsten. En het nijlpaard
| |
| |
dat lacht zwom tegelijkertijd en hield niet van dat ding aan het eind van zijn staart.
En niemand weet ik of ik zal zuchten en u zult het weten en ik zal doodgaan als u het zegt, zegt een stem in de hemel.
Ooo, ding dong bel. Het oude nijlpaard lachtte. En het land trilde voor u, zegt een stem.
| |
[8]
De afzonderling en de samenleving
Een mooie haas is meestal een afzonderling. Hij zoekt voor zichzelf een aanhang, een gezin. Tot ze in de herfst worden doodgeschoten.
De afzonderling is ook een olifant. Hij stapt ook in een samenleving en trekken samen in kuddes op. De afzonderling wordt meestal afgeschoten.
De enkeling is ook een snoek. En als hij op rooftocht is, dan in groepsverband. Hij wordt graag gegeten door een groep mensen. Bij een bruiloft of zo. En ook als de afzonderling verjaardag viert. De afzonderling is een kerstboom, hij staat in het bos.
| |
[9]
Ik maak de indruk van een lege kamer waar de huurders voortdurend wisselen.
Waarom zou je ze eruit zetten? Ze hebben de brutaliteit om terug te komen.
| |
[10]
... dat heb ik u toch al zo vaak gezegd, dokter, ik kan toch iemand toch riemantoch, jorieton soro posja kajoramatsjala dabala jata, kanjoremenda nekeschedekredojamatja, mekredo kalajoe tswitedjoe rininamajatalaman, amemoramamedetsjie krano lobrosjenkro ebenojoeri nanjeprikalabadja. Onoboesje danoeloemoena nadropa, heb ik nooit gesproken, allo romono, alles van mijn hemelse vader, hij spreekt door mijn mond.
| |
| |
| |
[11]
ik Vilde schrijte aan Mijn broers dazze niemeer deplee verstoppen want kmoest zonode kakkkken krote knikkers stottteren maarzij gaan voor bevelt Pareet. Hout hun Neuz uit mijn zakken. ze villen de drollen omkehren. Merdzie. mun Vulpen - moedercadeau na haar ddoodd na U is geleedigd. Diemand speelt valsch. Rekt aal zegt suster Sidonie of sodonie zieodie iedioot dood, ze vilt me bloot, geen koorts maar poot. schijt aan haar haar lAars Als ze me voll heeft gestoppt trapt ze hartelijk, maar passap Roep ik, ik Worm bijt terug een dRaak spuuwt vuur. Wanneer is de Maat vol voor een vol wassen man? ik vraag u nu!! Inkt wil ik, volop, owee oweepapier voor paReet af te vegen. Ik ben geen varken schoon wil ik alles rein vanonderen en vanboven ik kijk alleen maar vuil ma traenen om moder - ver driet is geen ziekte doktersdochters hebben haar liejf verdeeld oudetaart heb ik horen verluiden. jullie scheiten zelfvlees dat wordt mij opgevoerd ik moet me zelf overgeven mijn eigen jonas jeena uitbraken op bevel van hogerhardehand je moed overmoet.
gefeliciteerd pa met het schrokoppen van mijn broertjes ik schrijf ze gauw achterstena in m'n rodekruis jeukt het vanwege de bedenksels smeersels van suster Si (valsch) goed koop spul van de Firma Vaseline. Als ik niet droog stond zou ik huilbuien mmodder over alle moeters laten tuiten en spuiten Komt dit ook in het Rapport?
Heren hoeveel keren mag een gedetermineerde maspureren om het af te leren? mag ik Het al leen probberen? Deo Volente zeker
| |
[12]
In lang geleden voor heel lang geleden voor vroeger in de voortijden in de nadagen van de latere herfst toen de heks nog heel jong was haar eer steeds in steeds klleiner taste ze haar ogen af op zoek naar uithoeken haar ogen dat duisternis betastend maar doch een blad wachtend in haar rust in de lavenis in het voorduren de lengte der dagen haar vrees haar onvrede haar onvrede voor niets steeds inruimde in huizenwa waar de leegte sprong gangen voor koekoek's kastelen voor boeken meisje de een dansjes wagen individuen op zoeken in leegtes van huizen de jonge heks oud geworden als de duizenden raven rond het dak de schepen naar de horizon de maan in
| |
| |
de nacht als een kraai eenzaam een geen haan kraait naar de gieren de horizon in de duisternis de bosjes opgesloten in de gevangenis de beslotenheid opgesloten in de graven de grond waarop we lopenen de heksen van de hoek de stenen rond het graf en de gezichten door het venster ik ben bang in denk dat dit een sprookje is waarin mijn tongen vol ogen en mijn ogen vol vlies in tanden tussen leegte voor het luisteren en het vergeten na tanden tussen leegte vergeten spreken in gezichten zonder namaak als vrouwen zonder geheugen als gezicht zonder geweente in gehemelte in ogen glas zonder traan in traan leegte vergeten geen venster van gesprongen glas in het gesloten raam van de uitzichtloze het individu op de hoek van de straat bij de put van de dode vogel naast het trottoir zo liep deze heks uit het sprookje door naar het dak de trap op in een eindeloze vlucht naar het voortijdige het individu op de hoek van lief gezicht die immers immer striemen splijten de zwepen en zijn als gras voor mijn gezicht vol duizend bloemen tellende voor mijn romentuin gezicht individualistisch vermogen oneindige maan naar de volle teugen van de wind die rond de wervels van de nacht de dauw in mijn lendenden kust wakend voor het vagenvuur tot het uur van de heks uit dit sprookje
| |
[13]
Méntus núdros nuánchtus mágna
Móntos tóndros tándras téctra
Dión i ált aktón doládor,
Vilón sitónht, dinónnomál.
Issón sanséllium ássim sélta
| |
[14]
Kroklokwafzi? Semmememmi!
| |
| |
| |
[15]
Ein Trienter tritt ein
Ferinini Tinturetti
Teute nennen Trienter: Trientiner
Trienter nennen Teute: Terrier
| |
[16]
noch ist hier der minotaurus koloss schoss der efi bilindi klirr kümmeltürkulum aber nimm die schildwachen aus und sage dragonat glisandra bum bum i bim bim dann zeigt er sein knochenbild im aquarin und an der steinschnur tropft der stern immenschwanz und der zerbrochene lauf arbeitet und kocht in saphiri so nun tu durch biss wirkung und der kreatur is saphiri aber wir wollen dergebild mutmassen aus gestein horn pfrunden- | |
| |
blei dass es bricht dass der grund oder profil sich erzeigt dann wird das arschleder des winzigen sich lüpfen und die orchestmänner auf den minareten die gewitter und turteltauben beinflussen respektive anziehen.
| |
[17]
Mazurka,-Tenohr,-Anfang.
Cheh: Flih deh Dah niida iih: Giiga,
| |
| |
| |
| |
[19]
‘Ik trof de moeder, een ongeveer zestienjarige zuster Lina en een vriendin van ongeveer 45, mevrouw T. De eerstgenoemde bezit de gave der tongentaal sinds twee jaar en praat in allerlei dialekten... Lina spreekt eveneens volop tongentaal, maar het bijzondere aan haar is de gave van de door God ingegeven uitleg. Allen zijn het erover eens dat zij uit eigen kracht zulke mooie gedachten en woorden niet zou kunnen vinden. Het meeste gewicht aan de glossolalie hecht mevrouw T. die beweert: “De Heiland zuivert ons door de tongentaal.”’
Na een gebed begint mevrouw T. te fluisteren: ‘Santa matona matina’, en: ‘messak, laskona, esperantina’ enz. De aanwezigheid van Pfister schijnt de aanwezigen niet te storen. Hij noteert de verzen van de vrouw:
Tschina wastóra matína to -
elewatina w(m?)atina wató -
wesperantina wastóra waitó -
elegantina wastóra waitó -
tira wastóna tina waitó -
Onmiddellijk daarna begon Lina: ‘Heidufon eindugostík - holein du sti - hoi du gostīn - o lin di stīk - o fein du stok - ein du sthoid - holin stigo - hei du gothi - hoi du fang schīk’ enz. Nadat de vader is binnengekomen, begon de moeder: ‘O sela pei - o giti sila bei gei la bei gohe si () gu sall bagató - e ti la pa ga la bagató - o si () se la pa sela - bagatona - le ta pei se la pei go - hi se la bagata - o se la pei sela bei gotona - o me si la selo to.’ Uitgeput voegt zij eraan toe: ‘Ik kan niet meer. Het moet een gebed geweest zijn. Maar de inhoud ken ik niet. Ik voelde hoe nabij de Heer was. Ik heb hoofdpijn vandaag vanwege de strijd die ik met duistere krachten moet voeren.’
| |
[20]
Metiche |
Monsieur |
Médache |
Madame |
Metaganiche |
Mademoiselle |
| |
| |
Kin't'che |
Quatre |
|
Cé èvé plèva tidi bénèz |
Je suis chagrin de te retrouver |
essat riz tès midée durée |
vivant sur cette laide terre |
cé ténassé riz iche |
je voudrais sur notre |
espènié vétéche ié |
Espègné voir tout |
ché atèv héné ni pové |
ton être s'élever et rester |
ten ti éni zée metiche |
près de moi ici les hommes |
oné gudé ni zée |
sont bons et les |
daré grévé. |
coeurs larges. |
|
Lassuné Ké nipuné ani tis |
Approche ne crains pas bientôt |
dé machir mirivé iche manir |
tu pourras tracer notre écriture |
sédé évenir toué shi amiche zé |
et tu posséderas dans tes mains les |
forimé ti viche tardiné |
marques de notre language. |
|
Modé tatinée cé ké mache |
Mère chérie je ne puis |
radziré zé tardini va nini |
prononcer le langage où nous |
nini triménèni ii adzi cé zé |
nous comprenions si bien, je le |
seimiré vetiche i modé inée |
comprends cependant ô mère adorée |
Kévi bérémir m hed Kévi |
quand reviendra-t-il? Quand |
machuri cé di triné ti estotiné |
pourrai je te parler de ma dernière |
ni bazée animina i modé cé méi |
et courte existence ô mère je t'ai |
adzi ilinée i modé inée cé ké |
bien reconnue ô mère adorée je ne |
lé Nazère ani mira mode itatinée |
me trompe pas, adieu mère chérie, |
mira mira mira. |
adieu adieu adieu |
|
taal van mars |
franse vertaling |
| |
[21]
Wandeln, doden, manden, möct'ich mal, möchte lachden, möct' ich denn, möcht'ich denn, machenden, machden, machden, machdenden, macht dich denn, macht dich denn, na mach ich denn, dauna da, macht
| |
| |
ich dau, mach da, mach odch denn denn, macht ich denn donn, macht ich doch, macht ich dein, mein, dein, macht ich dein, macht ich denn, mocht ik daun, möcht ich denn...
| |
[22]
Mits men niet te dichtbij komt en haar bed, haar stoel, haar kleren e.d. niet aanraakt, kan men rustig een gesprek met haar voeren. Ze geeft dan op alles zacht en beleefd antwoord.
Hoe gaat het met u, madame?
Die persoon van mij is geen dame, noemt u mij alstublief Mademoiselle.
Ik weet niet hoe u heet, kunt u mij uw naam zeggen?
Die persoon van mij heeft geen naam: zij wenst dat u liever niet schrijft. Toch zou ik graag weten hoe u heet, of liever hoe u vroeger heette? Ik begrijp wat u wilt vragen. Ik heet Catharina X., men moet niet meer over het verleden praten. De persoon van mij heeft haar naam verloren, zij heeft hem ingeleverd toen zij het hospitaal binnenging.
Wat is uw leeftijd?
De persoon van mij heeft geen leeftijd.
Maar Catharina X. over wie u zojuist gesproken hebt, hoe oud is zij? Ik weet het niet. Ze is geboren Anno 1779 uit Marie... en uit Jacob... woonachtig..., gedoopt in Parijs etc.
Als u niet de persoon bent over wie u praat, bent u dan misschien twee personen in één?
Nee, die persoon van mij kent die andere niet die anno 1779 geboren is. Misschien is het die vrouw daar beneden.
Leven uw familieleden nog?
Die persoon van mij is alleen en erg alleen, zij heeft geen verwanten en heeft die nooit gehad.
En de verwanten van de persoon die u zojuist genoemd hebt?
Men zegt dat ze nog leven, ze noemden zich mijn vader en mijn moeder, en ik geloofde dat tot anno 1827; ik heb altijd mijn plichten vervuld tegenover hen tot dat tijdstip.
U bent dus hun kind? Uit wat u zegt blijkt dat u het gelooft.
Die persoon van mij is niemands kind. De oorsprong van de persoon van mij is onbekend: zij heeft geen herinnering aan het verleden. De
| |
| |
vrouw over wie u het hebt is misschien die voor wie men deze jurk gemaakt heeft (ze wijst op de jurk die zij aanheeft), zij was getrouwd, ze had meerdere kinderen. (Ze vertelt nu uitvoerige en zeer preciese details over haar leven, waarbij ze steeds bij het jaar 1827 ophoudt.)
Wat hebt u gedaan en wat is u overkomen sinds u die persoon van u bent?
Die persoon van mij woonde in de Verpleeginrichting van...
Men deed en doet met haar fysische en metafysische proeven. Dit werk was haar onbekend voor 1827.
Hier komt een onzichtbaar iemand naar beneden en vermengt haar stem met de mijne. Die persoon van mij moet daar niets van hebben en stuurt haar zacht terug.
Wie zijn die onzichtbaren waarover u het hebt?
Ze zijn klein, ongrijpbaar, ze hebben weinig vorm.
Hoe zijn ze gekleed?
In blouses.
Wat voor taal spreken ze?
Frans: als ze een andere taal spraken, zou die persoon van mij ze niet verstaan.
Is het dan zeker, dat u ze ziet?
Heel zeker, die persoon van mij ziet ze, maar metafysisch, in de onzichtbaarheid, nooit materieel, want anders zouden ze niet onzichtbaar zijn.
Merkt u soms geuren?
Een vrouwelijke samenstelling, een onzichtbare, heeft mij al wel eens nare geuren bezorgd.
Voelt u wel eens de onzichtbaren aan uw lichaam?
De persoon van mij voelt ze en ergert zich daar erg aan; ze hebben haar allerhande onwelvoeglijkheden aangedaan.
Hebt u een goede eetlust?
Die persoon van mij eet, zij heeft brood en water; het brood is naar wens; meer heeft zij niet nodig etc.
Bidt u wel eens?
Die persoon van mij wist voor 1827 van de godsdienst; ze weet er nu niets meer van.
Wat vindt u van de vrouwen die samen met u in deze zaal leven?
| |
| |
Die persoon van mij gelooft dat ze hun verstand verloren hebben, althans de meesten van hen.
| |
[23]
geen voorwerpen, alleen schaduwen.
geen stemmen, alleen eghoos
hier niet hier ik heb geen vel meer
alleen een vlies een verlies en een schim van vlees
ik ben allang weg. het regent al m'n hele
leven, als je maar weet dat alle
voorwerpen schaakstukken zijn. jammer
helaas ben ik de regels van het schaakspel
| |
[24]
(Vraag van de psychiater: ‘Wat zijn dat voor uitdrukkingen die u telkens gebruikt? Wereldgelukvrouw en kadar en zo.’)
Och, eenvoudig, dat is dat is nu eenmaal dichter. Dat is nu eenmaal, zoals u dat noemt, filosofie. Een dichter is eenvoudig zo ver vooruit in haar in zijn funktie dat hij zulke uitdrukkingen nodig heeft. En dan moet u weten, als zij geen komma's hebben en geen punt zetten, dat is bij mij ook zo, ik doe dat met opzet vaak, dan heb je zoiets als een zoekplaatsje. Een bepaald, een fata morgana en dat is steeds meer en de andere keer, als u bijvoorbeeld een woord bekijkt en daarna het andere, dan maakt u al een sprookje. Dat, dat is daar - - daar zijn ook zulke sprongen, daar springt ook daar, het ene woord op het andere, daar. Bliksem bij tonder kringloop water melkweg venter ven galascum het wind vandaar atomen isatôpla oer A A O rani minerai ach mij vrijs een instrument van reigers lijn glas spiraal werelden oorsprong elibs nipalene is 1000 poolgewerveld bij de aequador verdrupte wereldal bepalen gelijk neutroon atoom
| |
| |
| |
[25]
en lichaam wat maakt het uit een lichaam zeggen een lichaam zien de hele rugzijde oorspronkelijk wit een paar licht gebleven vlekken grijs van de haren ze groeien nog voldoende een hoofd een hoofd zeggen zeggen een hoofd gezien te hebben al het mogelijke een zak levensmiddelen een heel lichaam in leven ja dat leeft ophouden met hijgen laat het ophouden tien seconden vijftien seconden deze adem horen teken van leven het horen zeggen zeggen het te horen goed des te beter verderhijgen
| |
[26]
Over het algemeen was het zo erg niet. Het was, zou ik willen zeggen, onaangenaam. Daar had ik in dit opzicht, of dat of dat zou ik willen zeggen, of dat wel goed is, dat dat ik daarin, dat ik iets dat ik iets met iemand van plan was, dat ik dat ik zou ik willen zeggen, dat daar iets tegen gedaan moest worden.
| |
[27]
Ik ben erg moeder, erg ijverig, erg eerlijk, recht door zee, heel handig, erg Frankrijk door het recht.
Ik ben een kameraad.
- Wat is dat een kameraad?
- Dat is als je nooit dood bent gegaan.
- Wat wil je daarmee zeggen?
- Ik zeg alles wat met het gezicht te maken heeft, het gezicht van mijn moeders, van de mensen die met mij te maken hebben. Zij is maar een kameraad zonder methode. De mensen leven alleen maar van onze kut en van onze meiden. U leeft zelf van onze gezichten. Het recht van onze genoemden was niet verloren. Wij hadden nog het recht van de handigheidjes om ons te begrijpen. Wij hebben Frankrijk ontwikkeld door onze handigheidjes. Mijn lieve gezicht, zij zijn nog zonder methode, over een week moeten we ze terugvinden. Zal het me lukken hier een derde maal iemand te laten vergeven? Het is hier heel moeilijk zijn verpleegde terug te sturen. Het is alleen maar een taal die ik zou moeten
| |
| |
spreken dat weet ik best. Ik maai niet, ik ben linkshandig. Ik heb veel grotere dingen waarvan ik had willen leven, oude neuroses, grote vergevingen, ik vind het niet prettig hier, ik moet niet bij die vieze neuroten blijven. We zijn te ongelukkig in onze Frankrijken, de grote vergevingen worden hier niet uitgevoerd. Ik ben niet gelukkig door deze methode. Het is allemaal alleen maar om die stommelingen aan het praten te krijgen. Ik ben alles wat je maar wilt, ik van alle gezichten. De rechten van onze gezichten dat zijn onze dochters, dat is alles wat doordrongen is zonder iets van het gezicht.
Ik ben erg neurotisch zonder gezicht en zonder moederneurone. Ik ben het gezicht van de neuroten.
Wat gaat u met dat hele verhaal doen? U zult er wel een weeklang om lachen.
| |
[28]
Pruimen zijn geen pruimen en karsen zijn geen karsen en 2 is 2. We zijn niet aan de Oder en daarom zijn 2 en 2 niet hetzelfde en zij hebben geen 3 en zij hebben geen 4 en wij hebben geen raten en geen vreten, alles en alles is hetzelfde en wij hebben de Elbe en omdat we er geen hebben gemaakt is er geen 3 en omdat dat bij lange na niet hetzelfde is, is er geen Elbe en Elbe en Elbe ligt niet aan de Oder. Er is geen meid, ook geen geit, er is ook geen bijt. We zijn geen riool, we zijn geen viool. En omdat we niet hetzelfde zijn, is er toch hetzelfde. En omdat 3 en 3 niet hetzelfde zijn, is er toch hetzelfde. En we zouden het niet hebben kunnen maken, en we zouden het niet hebben mogen maken. En omdat 3 en 3 stront zijn, zouden we het niet hebben kunnen maken. En omdat Elbe en Elbe niet Elbe zijn, blijven we aan de Elbe. En we zijn altijd en altijd niet hetzelfde en we zijn geen viooltjes, we zijn ook geen o. En omdat het er geen 3 zijn, is er geen stront. En er zijn aardige mensen en er zijn helemaal geen mensen.
| |
[29]
Meijn Moeder en Vader hebben geen pil-
len, genomen, ten zij dat zij ziek gewor-
| |
| |
den zijn, dat weet ik toch. Geboren in
1906 er moet nog een seifer bij staan,
ik kan er niet opkomen. Zonder mijn EE
Mijn Eezevichkaart, die ligt hier onder
bij zuster Gertuda, ook zegels en Evelop
pen. Mr en Md Constant Marceli
lis (...), die zoveel werk
heeft, zij heeft al 30 keer hier gewe
est, en ik verwacht alle dagen mijne
zusters, en Broeders. De Week is weer-
al bijna voorbij. En ik heb nog geen
bad genomen. Dat is toch gewoonlijk de
mode tot hier als 't U Belieft.
Eveloppen. Het jaargetal staat in mij
ne Missaal Kerboeken. Ik heb daar
niet mogen spreken in de kliniek, en
de Zuster Gertruda heeft een klein
briefje afgegeven op de Kliniek?
Ik heb het niet mogen lezen? D.P. 7582
ik heb met de Kerstmus niet naar de Catolieke
kapel mogen gaan, daar ik hier zo braaf,
ben, en in de Kliniek, mogt ik niet spreken,
ik ben onder den Elastik geweest, om mij
uit te lichten, ik ben hier aan 't schrijven,
omdat ik toch ter kerke niet mocht gaan,
ik heb mijn bed in orde gebracht, en
ik vraag waarom ik hier in Belgie
zit te doen, schrijven en antwoord te on-
van de echte ware vlucht, in de lucht,
van Koning Albert ten toon macht, in
de volle lucht, sjucelat met witte kreem in.
en veel niews krijg ik met, de Sigaretten,
en Sigaren. van de Zusters te moge sm-
oren, en den afwas mag ook nog gedaan
| |
| |
worden, Ik zit er hier mijn, dood, aftewach-
ten, en ik vertrek zoo vroeg mogelijk, mijn,
volle plezier te wacchten, als ik veel aard-
appelen eten dan krijg ik hoof pijn van
het blad is bijna vol, als ik verkeerd
schrijf, dan maak ik daar medicammenten van
| |
[30]
Anders pak ik wc papier. T eg gek we gaan een boek schrijven. Ik ben je s ekretares se.
Go on. Max Tailleur. Doa woare veer. Mok.
Komt ie i, d, bruisss uite Limonaat. Laach Lahc EEn frnag 50 voor d e hoer voor de uur. Snapjem? Go on, k omt iet trug Zegtie Hoeveel is een x een.
Pakje de iks. Bij het poppen, naaien, neuken, lekken, vingeren, bruinevingers aan de kont zitten op de stoel 3 x ondergedoke flikker 3 x voor een kwartje. Go om.
Dit boek noem ik sexboek nr 1, je kunt 20 x vingeren en 1 maal poppen Poppenk ast poppenhoek poppenkauwgum, Lekker vettig. H alf ondergedoken sexmaniak. Sadisten viese sm
| |
| |
smeerlappen, Leerflikkers. Heteroos Bisex Lesbos.
Lacrima traam Spelunka grot aurora dagenraad. 3 maal kraait de haan. De zon komt op. In de verte is er een vogel aan de horizon. Die poetst de plaat. Wordt gegerepen, gaat 3 keer scheef paraplu. Lach lach. en een traan. Het ergste wat ik meegemaakt heb is op de toren sttaan en zelfmoord willen plegen. Toen stond mijn piemel slap. Sjang van de Nedam. Hai. Het leukste voorval: een sexfilm. Waarover gibng gie? Over pijp en en sigarettenpeuken. Wat e en ongebreidelde fantasie spreid en wij ten toon, De vrouw de kut de man de pik op de peniskut,:
Sprookje: Ik wordt als verpleger op Vijverdal aangenomen en ga bij elke patiënt een bladzijde moppen verzinnen. Go on.
Blauw en rood: Blauwdorp Rooddorp, Eysden, De zinkwitstaking. Hij jeeft de affices ook al gezien. Van het affiches casino.
Bestaat dat? Ja. Jij wordt Miljoeneer.
We hebben allebei kuifje in de sahara gelezen Wederzijdse ruil. drum. gauloise. Nu komt er geen huilen van.
Moniek en dodo heb ik in Sittard en Ma astricht ontmoet, speak asy en krakerssien. Dag lagboek. Titel van het boek. accupunctuur. Een tiepmachine is een politiek wapen.
Ik heb de plus en jij de min met sgrieven.
| |
[31]
Horen, Zien en Zwijgen - bons - de bons is er al. Toen heb ik geklopt. Ik heb gelachen. En wat wilt u nog meer? Zo dat is er nu ook. En wat wilt u nog meer? Wat zijn de vrouwen? Sinds wanneer? Nou ja sinds vijftien jaar. zo - nou daar bedank ik voor... Wat heb je hier gezegd, jood? Ben je mens? Wat beveelt u mij?... antwoord (u) op ieder woord dat ik u vraag ook al gaat het tot op de bodem... Verder wil ik niets weten... De mond lacht, ook haakt het meisje, het haat, het naait zichzelf, het gaat goed vooruit, het staat er goed uit, het duurt zich, het hagelt zich... We willen wel eens korte metten maken. We willen wel eens zien wat mensen klaarspelen... Hoe heet dan deze man? Hoe heet je vrouw? wat is er? Hier ben ik. Donders, dat is iemand en de waarheid moet voor de dag of het wordt nacht.
| |
| |
| |
[32]
Parry: Ik begrijp uw motieven niet.
Dokter: Waarom begrijpt u mijn motieven niet.
Parry: Zou ik het niet moeten zijn?
Dokter: Waarom zegt u dat nu juist?
Parry: Zo is het nu eenmaal.
Dokter: Veronderstel eens dat het zo nu eenmaal niet is.
Parry: Hoezo?
Dokter: Ik weet niet zeker of ik u helemaal begrijp.
Parry: U hamert teveel op dezelfde vragen.
Dokter: Wat betekent die overeenkomst volgens u?
Parry: Ik kan u niet volgen.
Dokter: Wilt u dat u ik volgde?
Parry: Het wordt tijd dat u enige belangstelling toonde voor mijn gevoelens.
Dokter: Oh? Toonde ik enige belangstelling voor uw gevoelens?
| |
[33]
op vette wind van allemaal
omdat de waarheid zo nat ik hou van koffie
omdat wind niet zo prachtig zonder filter
| |
[34]
in de grond door de grond heen
dat dóen niet alle mensen met de BLOEM
| |
| |
wij héten ook niet daar zijn geen mensen meer
moet springen STAAT de STOEL
onder de grond DOOD GEGAAN
is daar ook geen wind meer?
hij eet ze op geef mij mijn DONKER
zijn zo klein 't hele kleine zieltje nog
zo'n klein pakje zeg maar en zó vlieg ik vlug
| |
[35]
Basius Kaaskop bonjour sjokolaadcigaar, wees niet bang ik ben er. Hij is neergeschoten in de Brumatherstraat door de heer Braun directement gedachtestreep, para, komma, f.c.D. Duitsland Berlijn Parijs in een kring bijeen, marmer is stinkkaas kantbeeld nr. gig de bril is nr. pick, bruin haar is rood, groeneur, inspecteur gezalfd de paus, ivoor, anno 5 jaar
| |
| |
domini geleden, azijn, sjachrijn, calvijn, doorsnede is de decisnede direct in het rijtui; picum op de velo spuitkan nr. 1 van het klavier, schildert schilderijen. morshuizen nr. 2
Nu begin ik pas echt van start, dan begin ik weer links in cotelette lintworm.
Hartmann zonnewijzer in Rappoltsweiler, baar, casium, zenuwkliniek in Kolmar, Bils van Lunéville in Kolmar.
a b g 1234:;? romeins bepaalt uw oren ook mijn oor. Kapp nr. Haas Jaas 5 minuten. 3 × 3 - 9 + 2 = 11, 11.0 Bick. Komma, vanwege hen ben ik komma. Begrijpt u 't nu mijnheer Kuller? Lintworm, etter eruit 20 gulden. Zwarte schoen, droppia, geschud nr. pick.
Rijkenwijlen burgers stafscabriberi Mosser koud warm Husum keizer van China, oud koud warm de zône van de aequator 2 gulden het automobiel ik doe niemand niets ruiten aal hamer. Blauwe ribben zijn groene vastenavond in het witte kruis. In het Sletstadse woud een adelaar nr. pig zwart groen wit zwart groen blauw tricolore; ik heb veel in de hersenpan. Het was de prelaat die vergiftigd werd. Ik was ordentelijk en kreeg een orde. De universiteit, die mijnheer maire schrijft, in het Nederlands burgemeester, ik doe de meikevers vliegen R S M pig ondertekend gestempeld pig.
| |
[36]
De val (bababadalgaragtakamminarronnkonnbronntonneronntuonnthoenntrovarroenaunskauntoehoehoerdenenthoernoek!) van een eens beurskrachige opaar wordt vroeg ing bet en later op termijn voortgerteld in elk geestelijkgezang.
Hoe botsen hier ja's degen neems, oestrogoden tuigen visjigoten! Brekkek Kekkek Kekkek Kekkek! Kwaks Kwaks Kwaks! Wacharme! Wakarme! Vakarme! O. Wee! Waar de barboerse pertizanen nog op pat zijn om met Malachus' Migrenten korte matten te maken en de Calvolieken de Angelieren de kamabalistiek uit hoet Hoofth kapitulteren. Assiegraaien en boembangdoms. Uitsgot, opzij!
Soldenieter, op! Tranen trekt het witte wapen. Dodelintoteinde: de helle bel. Hoeveel kneukpartijdjes, hoeveel kerkens en kastelen vernieuwld. Hoeveel bidvoormeisjes verleimd door hoeveel vergeefjemietjes! Watten
| |
| |
oprechte liefde voor haar in de strijkstem van de loze Jakkop! O hoeraan hoe brheet omthulde 't duisker hier de vader der hoereerders maar hoe houdt (waar de steile bleef stille staan) de allerhoogste hemel zijn frele luchtreklame ontploken. Maar vasisdat - Iseut? Vorst en zeikers? Nu liggen deiken van houds in turf maar dolmen reizen waar dessen liggen. Fal us je wild, maar opstaan zal je: en zo flux valt in de pharse ditmaal nog niet het definiksief slotakwoord.
| |
[37]
Broeder, hoe miniem is het aantal geaarde mensen dat werkelik bereid is geloof te schenken. Is de basis niet het feit, dat het recht op dementie een voorwaarde is voor mensenrechten en dat de kompetenties, maar evenzeer de disposities, welke gekonsulteerd moeten worden, enerzijds op basis van de verhouding arts-kliënt gefundeerd zouden moeten kunnen zoal niet verplicht gesteld dienen te worden gesteld enzovoort. De gedachte die ik denk, ieder woord dat ik denk, ongeacht het feit dat ik de gedachte niet kan ophouden, kiest men in het licht van dekaartiaanse praerogatieven weshalve oosters verlichte geesten geen pas geven. En ik beken open van hart dat ik uitvloeisels van zulke sedementen in andere situaties niet stringent aanhoud, ik kan soms niet anders. Geweld daden, of het nu ruiterlik toegegeven handtastingen met hals starrige buurtmeisjes of schrijffouten of andere sextoeele aberraties en inversies wat dat betreft, bedrijft op de keeper beschouwd ieder mens in stilte, bekend of niet. De heleopatiese en andere asteroide determinaties hebben mij altijd gevachineerd. Mens probeert mij eks kree menten via de gehoororganen te injekteren en wormen en spinsels en noemen dat zogenaamde ouderparen of onvoltooid gezin of vaderland. Dat probeert men er qualitate qua door te drukken of vroeg of laat te permokeren en mij in een krisis te traineren. Ik vraag u eenvoudig als ik ben: vergeet mij en vergeef mij niet, nu niet en nooitenimmer. Te is nooit te goed, gegroet ad libidum. uw broeders hoeder.
| |
[38]
De wereld is op 28 april 1892 vergaan; dat is eeuwen geleden, miljoenen, miljarden, honderden miljarden eeuwen geleden. Ik ben pas later te
| |
| |
weten gekomen dat dat de datum van het einde van de wereld was. Sinds dat tijdstip is er veel tijd overheengegaan, veel tijd, iedereen is dood, de aarde brengt niets meer voort; de mensen om me heen zijn allemaal dood. Het is waar, ze lijken niet op echte doden hoewel hun ogen veranderd zijn; ze zien eruit als levende mensen en toch zijn ze dood, er zijn nog alleen maar zielen, net schimmen of geesten. maar ze zijn niet rein en dat is mijn schuld. Alle doden werken en lijden voor mij; ik ben verantwoordelijk niet alleen voor dat alles, maar ook komt het door mij, omdat ik het einde van de wereld heb veroorzaakt, dat er sinds die tijd geen huewelijken meer zijn gesloten en geen geboorten zijn voortgebracht. Ik ben aansprakelijk voor de mensen die gestorven zijn en ook voor die niet geboren zijn.
Er is sinds het einde van de wereld niets natuurlijks gebeurd; de laatste natuurlijke sneeuw is in 1891 gevallen; ik ben de enige die nog leeft; er is niemand op aarde, geen blanken, geen negers, geen Afrika, geen Amerika, geen sterren, geen bomen, geen lente, geen winter, geen seizoen. De bomen zijn wel bomen, maar ze zijn niet meer alsvroeger, ze zijn dood. Dagen? die zijn er niet meer, geen jaren, geen eeuwen! Er is niets. Alles wat bestaat, bestaat niet, of liever, alles wat bestaat bestaat, maar alles wat je ziet bestaat niet; ik ben de enige die bestaat. De persoon die ik mijn echtgenoot noem lijdt aan bronchitis sinds de zondvloed en ik weet niet wanneer dat op zal houden. De dagen van nu zijn duizenden eeuwen, en hoe meer we verdergaan, hoe langer ze worden! zeggen dat zo een klein lichaam zoveel kwaad heeft kunnen doen.
| |
[39]
En dan lost de gebeurtenis op. Herinneringen zijn andere afstanden. Het waren dingen die ophielden reeds aan de rand van een grote slaap. We groeien steeds, zonder te weten waarheen.
Bitter, zonder zich in te houden, de tanden klemmend, redetwistte de Jongen met het Meisje, zij onverzettelijk en zachtheid. Ze had gezegd: ‘... wachten tot het uur van de dood...’ De jongen, neerslachtig, nerveus, wilde het beletsel niet begrijpen, niet overwegen. Want het meisje legde uit: niet de dood van haar vader, ook niet van de oude Nenha,
| |
| |
die ze verzorgde. Ze zei: Maar onze dood...’ Bij deze woorden glimlachte ze zeer - een bloem, grens van metamorfose. Had ze zich verplicht door een gelofte? Nee. Ze zei: ‘Als ik, als jij van mij houdt... En hoe weten we of het de ware liefde is, de enige? Zo groot is het kunnen vergissen, in dit bedrieglijke leven... Zou jij in staat zijn mij te vergeten, en toch, later, veel later, zonder het te weten en te willen, voortgaan van me te houden? Hoe kunnen we dat weten?’ Het Kind hoorde het antwoord van het Meisje, en beefde, wensend dat ze niet gesproken had. De wederinnering herverloven, wordt de voorstelling van alles wanordelijk: het is een brug, een brug - maar die, op zeker moment, is opgehouden, lijkt het. Men strijdt met het geheugen. Het Kind verbluft, versuft haast buiten bewustzijn, alsof hij niemand was, of alsof allen één persoon, één leven waren: hij, het Meisje, de Jongen, de oude Man, en de kleine oude Nenha - op wie hij zijn ogen vestigde.
Nu kan men zien - de ogen een weinig sluitend, zoals het geheugen gebiedt: de herkenning, de herinnering aan het tafereel heldert op, onbeslagen.
| |
[40]
Ze zuigen me uit, ze zuigen mijn bloed op, mijn botten worden uit elkaar gerukt, Giblas Giblotte is er, die onzichtbare vilster van het gezicht; en ook de juffrouw met bijnaam vuile Hond, die met een spies werkt, borsten verminkt, die gezichten betast en mishandelt; de bruine dwangarbeider, ruggegraattrekker; mevr. Duchard die mensevlees aan flarden rijt; de nagels van de hoer, Het geïlustreerde Tijdschrift hebben me op een nacht overvallen en een ongelofelijke hoeveelheid botjes, wel 5000, uit me gerukt; mevr. Dagory die me onder mijn voorhoofd heeft gewond, zoals ik ben en verminkt achter mijn neus; de man die slapen herstelt zal zelfs heel erg handig moeten zijn om mij weer op te lappen.
Ik slik de nieren in van Gabrielle die door de rode ezel vermoord is. Ik heb haar oor dat door Tripette gedood werd, opgegeten, ik zal het kopen, ik heb de gek voor het hoogste Paradijs gehoord die zich de vertegenwoordigers van de Eeuwige Vader noemen en hen bang maken. Van jullie schatjes had ik in mijn aars en van die zalf aan mijn linkervinger, en dat gebakje dat ik in mijn buik had. Ik heb de nieren van Gabrielle opgegeten.
| |
| |
Ze noemen me de snol omdat ik verliefd ben, heilige Cecilia, heilige Cecilia, ik bescherm u met het medaillon van Magdalena, heilige Petrus. Ik ben met een vrijmetselaar omgegaan. Heilige Petrus, heilige Petrus. Ik ben een martelares in naam van de engelen. Heilige Petronella. U bent heilig, Petronella. Ik wil haar vermoorden. Je zult gestraft worden voor de zoen die je mij op mijn mond gaf. Schrijf aan de heilige Cunegonda en je zult door mij beschermd worden. Ik ben een dochter van Lucifer. Mijn moeder heet Elisabeth in de Bijbel, heilige Agatha van mijn voet. Ik was het die u verkrachtte, geholpen door de Heilige Geest.
Ik kan geen drie woorden zeggen zoals ik dat vroeger deed. Ik heb geen stem, ik heb alleen maar mijn geslacht, ik spreek met de achterkant van mijn voeten. Ik zeg een woord, ik blijf steken om het volgende woord te zeggen dat met het vorige ingeslikt is.
Ze halen de prop uit het gehoor bij me weg, de ‘Clavoissy’ van het totale gehoor en van het totale gezicht. Ze leggen aan alle kanten teugels aan.
Ik heb de neus van een hond, mijn lichaam is gevild puur per puur, om mannen en vrouwen te maken.
Ik heb drie mannen gehad, ik heb biljoenen miljarden kinderen gehad, o.a. een worp van 400. De oudste heet ‘Hurteran’. Ik heb geen meisjes, alleen maar jongens, ze hebben ze jurken aangetrokken maar het zijn allemaal ‘knullen’. Ze zitten beneden in het vooronder, waar men ze de afgrijselijkste perversiteiten heeft laten ondergaan. Ze hebben het lef mijn kinderen weg te halen, er brood van te bakken en mij dat te eten te geven. Ik ben een kerel van ‘Skoben’ geweest, een fenomenale kerel, een kerel met een lang leven. Ik ben het begin van de wereld en ik heb eeuwen geleefd.
Ik ben de taak van het lot. Mysterie, lotsmysterie van het finisterie, van de Trebenders, de benders, de trebenders. Het gim van de lucht van erm, van giderme, van citerme, van topterme, van arterme, het gim van de lucht van de lucht, de citerme, het sin van de term van term tot term, het din van de lucht die trilt. De heer Stroben heeft een inwendige congestie gehad, een onderdrukte congestie, gele congestie, en jij jij
| |
| |
hebt in geel en gim. En allemaal in geel en in term. Van de term van de tiendam, dat is 24 jaar dat ik hem in term ken, de gim, van de lucht van vroeger, het sin van de strum van de schaduw van mijn lichaam. De kleintjes evenals de groten, er is er geen een die ermee kapt. En laat me maar rommelen in de rommelboel van hun rommeldebommelbibelon. De jemerie van de bendomen. En ik ben leeggeschraapt, leeg, leeg. Het is uit mijn lichaam gekomen, het is klaar.
| |
[41]
Bij mijn aankomst hier kreeg ik behandelingen die alle duidelijk leesbaar en vet gedrukt het cijfer 8 droegen. Dat was een slag: je kent het ‘Ik voel me weer helemaal opgesloten...’ Even wist ik niet of ik het zou trotseren of ontkennen. Toen ben ik naar de skipiste gegaan in de doorzichtige atmosfeer van sneeuw bij zonsopgang. En daar heb ik de bergtoppen ontdekt. Hoe heet de hoogste ook weer? De Rotte Berg, schijnt het. Vreemd, vind je niet. Maar, weet je, nu haat ik alles dat zonder hoop is, veroordeeld, steriel. Cripure is van te voren veroordeeld, hij is zelfs en vooral Cri pur. Aan dat alles wil ik, moet ik geen betekenis hechten, maar in zekere zin kan ik er misschien niet aan voorbijgaan, als ik 's een keer niet van heel dichtbij kijk om het goed te begrijpen. Laten we zeggen dat het een bladzij uit een Dagboek is. Je moet niet denken dat ik mijn hoofd in het zand steek of in mijn leven, dat er spoken zijn die niet opgeroepen mogen worden enz. Nee. Het kan zijn dat die misverstanden van mijn overdreven morele kuisheid komen die mij tegenhoudt mijn mond open te doen over wat mij het meest raakt. Maar waarom vind ik het zo moeilijk te praten over wat mij het meest van nabij raakt?
Men heeft het leven voor mij verborgen gehouden.
| |
[42]
Met enorme inspanning probeerde ik dit voor mezelf te verklaren, ik bedacht daarvoor een wit vel papier waarvan de leegte volledig gevuld kon worden met woorden en ik hoorde mezelf lallen, allen allen ballen vallen
| |
| |
knallen schallen, wanen kwamen namen samen manen banen, lasten masten pasten tasten jasten gasten, kende lende mende wende pende jende... maar deze of woorden als deze ontglipten mij, dekten niets, ik lalde ze zomaar, voor me uit, ze waren vervuld van een enkele waarneming, maar die waarneming behelsde enkel dat ik niets begreep, niets verklaren kon... nou ja, dacht ik... nu moet ik getuigenis afleggen, rekenschap geven voor een leven... met deze woorden, deze stroom van woorden, die uitgesproken en vernomen waren, nergens anders goed voor dan weg te sijpelen, te verwateren, te verlopen.
| |
[43]
3 april
het zweet van mijn Voorhoofd 49 - zondag
De Meester van de chauffeurs op Bewoners van de gehele antarctische wereld vannacht heb ik grote duizendjarige bomen omgehakt met een zaag op gevaar af bij elke dikke tak dikker dan mijn lichaam te vallen van duizelingwekkende hoogten de dag voor de dienstmeisjes hoertjes Macros die droog dronk beren wolven wolvinnen Mares zang en het afleggen van de Doden de meubels kaptafels spiegels schoorsteengarnituur kapsalons Aubry met klokgelui Halles wijn om te drinken eten canton betaalt de rekening cadeau van mijn Vader moeder dupré aan de laatste Jayet aimable gewenst Albert Lefevrep̂ond van wijlen mijn vader zijn wijlen zeer mooie hoed in nieuwe staat de mijne verkocht 200 f losgeld families Ganzenbord doodshoofden labyrint haard foyers in de schouwburgen zoon van de Vader afwijzing van de rechter het stadje van de Port Neuf ik heb vannacht een stuk achterste bij elk nummer gezet concierges ratten en de 2 eerste ribstukken eruitgehaald M GG x Hugonin onderste deel van een runderschenkel voorstukken zijn slechter dan het achterste van dienstkloppers.
| |
[44]
Ik was mij met de rechterhand. IK was mij met de linkerhand. Ik was mij met beide handen. Ik ben een opkrassen... jammer, langlevende heer, een luchtapparaat. Ik ben degene, maar helaas helaas spreekt een luchtapparaat. Wanneer men met de mensen en onze lieve heer moet leven, moet
| |
| |
men nu eens zus of dan weer zo, of men is degene die en blijft degene die... Wanneer men daar geboren is en men is er weer heen bij de ouders, dan gaat men weer, steeds zo met de mond te spreken en krijgen wat je bent, maar ik ben degene en blijf degene... De ene hand pakt de andere hand, kom ik, dan kom ik... De ene hand kust de andere hand... en ik zeg, hier is mijn haardstede.
| |
[45]
Ze hebben al negen maal geblazen en toch kan hij er niet toe besluiten zich op deze wereld te vertonen. Al negen maanden leef ik akelig intiem verbonden met mijn ongeboren zuigeling. De grote dofglanzende vruchtblaas is op een dinsdagochtend in het koude februarilicht met een harde knal geknapt. Sindsdien plukt hij met zijn piepkleine rode handjes aan het vleesgordijn van mijn talrijke ingewanden in de hoop op een straaltje licht in zijn troosteloze duisternis. Hij zwemt door mijn gezwollen lichaam met het laatste restje moed van een uitgeputte zwemmer die op het punt staat te verdrinken en hapt wanhopig naar lucht als een vis die op het strand is gespoeld. Zelfs ongeboren moet hij al voor zijn leven vechten en dat ontneemt hem het beetje kracht dat hij bezit. Maar hij is taaier dan ik dacht. Nu heeft de bastaard zich de verboden weg naar mijn zwakke hart gebaand, alsof deze samentrekkende spierbundel zijn reddingsboei is. Hij boort zijn kleine vinger in mijn hart en klampt zich daaraan vast als iemand die zich aan het strak gespannen touw van zijn galg vastklampt. Mijn hart schrikt van deze overval en wil ophouden met slaan. Ik buig me ver voorover, druk mijn mond tegen mijn gezwollen buik en roep hard met langgerekte uithalen om mijn ongeboren zuigeling aan het schrikken te maken. Voorbij de aangename tijden van een vreedzame jeugd, toen ik nog slank en met grote stappen van de ene minnaar naar de andere snelde, ongeduldig naar het grootste avontuur dat maar niet kwam opdagen. Wie is het toch geweest die bij mij op mijn zestiende dit verfoeilijke kind heeft verwekt. Ik ben het vergeten. Het waren er teveel die mijn sierlijke passen volgden, teveel die mijn jonge nachten met me wilden delen, teveel die ik lendelam achter me heb gelaten. Had ik hen niet allen verboden een kind bij me te maken? Nu bevindt zich mijn geliefde vrij- | |
| |
heid, de springerige vrijheid van een trotse jonge kat in gevaar, daarom neem ik met een koel hoofd het besluit dat
deze zuigeling moet sterven. (...)
Wie verlost mij van mijn ongeboren zuigeling? Hij schijnt niet van plan te zijn mijn lichaam te verlaten, als heeft hij een vermoeden van het lot dat hem te wachten staat. Voor de eenentwintigste keer klim ik boven op de hoge tafel waarop nog mijn laatste maaltijd staat en spring op de grond. Misschien dat deze hevige schokken hem ertoe brengen mijn lichaam eindelijk te verlaten. Als ik niet zo bang was voor pijn, zou ik het scherpe broodmes nemen en daarmee mijn buik openmaken zodat de bastaard die ik hartgrondig haat door dit gat naar buiten kan. (...)
Het gewicht van mijn ongewenste zuigeling is vreselijk zwaar in mijn borst. Als hij al zo ver naar boven zit, kan ik hem misschien door mijn mond baren. Ik heb een oom die op zijn zesenzestigste zijn dochter via het oor heeft gebaard. (Zulke kunststukken zijn typerend voor ons familie). Ik zal het verhaal van mijn oom later op papier zetten. Ik slaak een geweldige kreet om hem aan te manen in mijn opgezwollen hals op te stijgen. Het is vreselijk lastig voor mij dat deze satan mij niet wil verlaten. Alsof hij in de gaten heeft wat voor een prachtige dood ik voor hem in petto heb, al vanaf de eerste maand van mijn zwangerschap droom ik van zijn eindeloos gerekte, feestelijke dood. Hij die negen maanden dag in dag uit alle krachten uit mijn vlees en uit mijn botten heeft gezogen, zal langzamer sterven dan een slak vooruitgaat die hinkend een weg van duizend mijl aflegt. En als ik hem aan stukken gereten heb zal ik de bloedige resten plechtig in zeven verschillende pakjes doen en aan mijn laatste zeven minaars sturen. Misschien is hij de zoon van alle zeven tegelijk? Want deze mannen konden maar éen zoon verwekken. Het gaat nacht worden en nog steeds is mijn toestand niet gewijzigd.
| |
[46]
Autogeometrie
De geometrie beïnvloedt het geestelijk zijn van ieder menselijk wezen volgens de aanwijzingen van: het lineaal-gebaar, het passer-gebaar.
| |
| |
| |
Het lineaal gebaar - het passer gebaar
Op een schoolbord dat groot genoeg is om er met grote gebaren een constructie op aan te brengen, legt u zichzelf door het bewuste gebaar met het krijtje een gegeven van een geometrische figuur op - ofwel een figuur die afgeleid is van een lijnstand (lineaal - passer) persoonlijk geometriseren en deze herhalen, zonder lineaal, zonder passer, op eenvoudige en machinale wijze:
lijn na lijn - tot aan de volledige precisie van de opgelegde geometrische figuur
gebaar na gebaar - tot aan de gewoontebeweging van het gebaar
Door deze discipline (gymnastiek) van de bewegingen, lineaal-gebaar, passer-gebaar, nauwkeurig herhaald in alle standen van de opgelegde geometrische figuur, slaagt men erin onder invloed van het gewoontegebaar, zich te laten doordringen, - niet alleen de regelmatige standen van het lineaal-gebaar, van het passer-gebaar, maar ook op mechanische wijze, neemt men alle nauwkeurigheden van de geometrische figuur (haar hele inhoud) in zich op.
Dus als deze orde juist is, dan ondergaat u onbewust wat u zichzelf bewust heeft opgelegd, zal die orde in u;
geestelijk |
- |
|
stabiliserend |
|
intellectueel |
|
- |
|
verrijkend |
werken. |
Bij het kind (dat geen aanleg voor wiskunde heeft), wanneer de geometrische figuur door getallen wordt vertaald, neemt de onbewuste kern niet alleen de globale orde van de figuur op, maar registreert eveneens alle afleidingen (problemen, berekeningen) die gemaakt zijn, die deze orde completeren en die zich tezamen vastzetten. De herhaling heeft de noodzakelijke implantatie van een voltooid geheel tot gevolg. De bewuste reactie is vruchtbaar.
Deze geometrische gymnastiek mechaniseert-beïnvloedt de manieren van het uiterlijk gedrag (in het maatschappelijk verkeer) door er zekerheid beheersing in slankheid-in zijn correctiehouding (zijn zelfverzekerdheid, zijn slankheid) aan te geven.
De autogeometrie: zichzelf geometrische houdingen bijbrengen.
| |
| |
Zichzelf geometrisch maken: dat is zichzelf door zichzelf geometrisch maken; dus: het in zichzelf door zichzelf inplanten van geometrische houdingen.
| |
[47]
Dat scheurt me het hele lijf. Alles beweegt in mij van kop tot teen. Je weet niet of je nog bloed in de aderen hebt zo raar voelt dat. Ieder moment trekt dat me in de tanden en raakt in de war. Ik heb het gevoel dat ik van alle kanten aan stukken ga vallen. Je zou zeggen dat ik me mager voel worden. Ik heb de indruk dat mijn lichaam aan alle kanten weggaat. Dat scheurt aan me boven de tanden; daarvoor scheurde dat me alleen het tandvlees uit. Mijn tanden doen nu pijn zoals de rest van mijn lichaam.
Je zou zeggen dat ik tien miljoen dunne draden heb die aan me trekken. Je zou zeggen dat mijn benen langwerpig zijn en dat dat me buiten mezelf scheurt alsof er draden waren die van buiten trokken.
Ik heb de indruk dat mijn rechterbil zich van mijn lichaam losmaakt. Gisteren kropen de billen hoog op de rug tot aan de schouderbladen, tot aan de nek. Vandaag is het nog erger dan gisteren, vandaag komen de billen tot onder het hoofd. Ik maak op mezelf de indruk dat ik een hoofd heb alsof de mond in de buik was en mijn tanden in de billen.
Ik weet niet meer of dat een lichaam is, dat is een pak pijn. Ik weet niet of dat een huid is die ik heb, dat is een pijn van 't begin tot het eind. Ik heb geen mond meer zo zeer doet me die. Ik weet niet meer of ik handen en benen heb: alles is verbrijzeld. Ik heb geen tandvlees meer, je zou zeggen dat dat volledig is afgescheurd.
Als ik een kar voorbij hoor gaan, klinkt dat heel raar, je zou zeggen dat alles stuk is, gebroken in de kar. Als ik de klokken hoor luiden, zou je zeggen dat alles in de war is in de klokken. Alles wat zich verroert, alles wat beweegt, alles maakt een rare indruk. Je zou zeggen dat alles ontwricht is, gebroken, net zoals mijn lichaam.
Om de andere dag is mijn lijf hard als van hout. Vandaag zit mijn lijf vast als die muur. Vandaag had ik elk ogenblik het gevoel dat mijn lijf van zwart water is, zwarter dan die schoorsteenmantel. Je zou zeggen dat ik het lijf vol water heb, water dat vies ruikt. Eergisteren brandde ik 's nachts, mijn lijf was van vuur, vandaag is het koud, alles wat ik te verdu- | |
| |
ren heb is koud. De huid, dat is zo raar, je zou zeggen een grove en dikke huid. Mijn lijf is vies en zwart, het wordt alsmaar zwarter. Ik zie me van kop tot teen, ik zie me zwart als die schoorsteen. Een keer brandde ik van een beetje rood vuur, nu is het een zwart vuur. Het lichaam lijkt helemaal zwart, maar op sommige momenten heb ik ook de tegengestelde indruk dat dwars door mijn lichaam... Gisteren waren mijn zenuwen te lang, ze staken er aan alle kanten uit. Gisteren had ik een geweldig grote buik, zo groot als het bed, en ook mijn billen waren veel groter. Vandaag heb ik een kleine buik en kleine billen. Ik voel een vreselijke diepte in de mond die gaat tot aan het hart en alle dagen wordt die diepte groter. Het veehemeltje schijnt heel hoog. Gisteren was het de dag van de grote buik, het was alsof er grote brokken in de buik en in het lichaam dreven.
| |
[48]
de schreeuwen zeggen me aan welk uiteinde het hoofd maar ik kan me vergissen met het resultaat dat hangt samen dat de hand zonder los te laten zich naar rechts verplaatst de splitsing weldra dat is net wat ik dacht dan toch weer terug naar links opdat geen enkele twijfel hij passeert weer de aars o zonder te talmen zakt in een holte stijgt weer met het stompje van de duim op de ruggegraat tot de zwevende ribben ik weet het nu wat een kennis ik had van de anatomie geen zin verder te gaan hij schreeuwt nog altijd ik weet het nu ik herhaal het dit gaat in de verleden tijd evenmin ik zal nooit een verleden tijd hebben nooit gehad hebben
| |
[49]
Mijn ogen zijn zo aardig. Ik heb rare ogen en vroeger waren ze zo mooi. Het zijn vetbollen; ze stinken en branden op in de zon. Ze smelten weg. Ze zijn een hoop smeer. Smeer met vetlappen ervoor. Het zijn lappen vet; het vet loopt eruit. Als ik in mijn zetel zit dan zie ik altijd rare dingen voor mijn ogen. Dat was vroeger niet. Ik krijg rare ogen van naar die vieze dingen te kijken. Ik moet toch rare ogen hebben als ik zoiets zie. Gij hebt toch geen rare ogen. Mijn schoonbroer zei dat ik smeerlap tegen hem moest zeggen. Mijn ogen zijn smerig en vuil. Er moeten vetlappen voor mijn ogen hangen om zoiets te zien.
| |
| |
| |
[50]
Mijn handen zijn gesprongen, snijden doet geen pijn. de huid is te klein. niets past niet goed niet overdrijven niets overdreven. op je woorden tellen oppassen als je iets voelt belooft dat niets goed. je moet niet beloven geloven. soms weet je iets al te goed dat moet dan weg daar heb je last van dan wordt je hoofd te groot. je moet jezelf in de hand houden. je moet je eigen handen goed vasthouden. als je het voelt komen kun je beter in je hand bijten dan je hand uitsteken. je vingers branden. je vingers likken. ik snijd graag in mijn vingers. beter snijden dan geen gevoel in de aanwijsvingerkootjes. het veeteken betekent altijd venijn, twee oortjes, twee horentjes, een schaar. gezwollen voelsprieten voelen niets denk ik, behalve als je ze in het stopcontact steekt dan voel je je licht dan gloei je lang na. hoeveel vingers heeft je dunne en de dikke darm? daarvoor moet je met je buik op de spijlen van het hek gaan liggen. daarom slaap ik op een spijkerbed. maar altijd gaat er iemand voor de lol boven op me liggen zodat ik het dubbel voel. in mijn buik is het bal. ik mag niet dansen want ik kan nooit ophouden. zingen heb ik mezelf afgeleerd, ik weet niet waar ik mijn handen moet laten als ik mijn mond wijd open doe, ik kan mijn handen toch niet in mijn mond stoppen, dus houd ik ze maar voor m'n oren of ogen of keurignetjes voor mijn buik wat ook gevaarloopt.
| |
[51]
Masker kale kofe sjak makste schopje de peuksel pakste de scheps. Daar is ook een kleine sjakse smausel. Is ook een sjiksel. Tolsel is ook een morsel. De schaamsel is ook een schorsel... De sloerie is ook de ploerie... De hammen zijn immers ook de kassen... Het is gelijk gevlied, zoals het heeft genegen plegen. Gier gier van de eindelijkste potenties piepen... Als een spijbelbijbel pompelen, zulke luizen, zoals ik die nu jakkel, waarvoor dan de schimmenreis.
| |
[52]
Och god bewaarme. Nee schrijft u in hemelsnaam toch langzaam - maar beslist niet langzaam genoeg, Halte derde etage bij de M. straat wachten twee politieagenten, of ik niet halfgaar ben of dat ik niet helemaal tiksels
| |
| |
achter de kiezen had bijna. Kwamen ze ter inzagezake hierovr te beschikken over dezelfde nee zo'n knap ding doodgetreiterd te hebben. Was u het er toch al mee eens in dezelfde schrijfmachine eerste graad. Nee wacht u maar af. Wat u ons meedeelt, klopt godshelaas. En nogmaals, er zit een koemysterieuze ooghaak aan uw stenografie of schrijfmachinegeluids-coulisse, dan zou ik haar tegenover u zelfservice hebben moeten noemen. Nee dank u zeer. Ik heb u al precies door. nee door.
| |
[53]
Geachte Mijn Heer
Wij hebben verleden week een.
postcheqeu gekregen. en dor stont. op.
dat. h. wit een gepleeg de overtreding heeft. gedan.
maar daar. is een vergissing natuur lijk gemaakt Wand. wij hebben geen auto.
en geen Bromfiets en niet een gewone fiets dus moet ik dit terijg sturen.
Bij voor Baat Dank.
| |
[54]
Ik wil dat mijn manuscript gefotografeerd wordt omdat ik voel dat het iets levends is. Ik wil leven aan de mensen geven, en dat kan wanneer ik hun het manuscript geef dat gefotografeerd is. Ik kan aan iemands gezicht zien wat voor een mens hij is, en ik weet dat je je niet angstig voelt wanneer je je nergens over hoeft te schamen. Ik zal in grote hotels wonen omdat ik graag wil dat iedereen me ziet. Ik wil graag in een eenvoudig hotel verblijven als mijn vrouw me dat toestaat. Mijn vrouw zegt dat ze niet in een smerig hotel wil wonen dus zal ik een slimme manier moeten vinden om niet naar een groot hotel te gaan. Ik geef er de voorkeur aan om op een etage te wonen. Ik zal iedereen overwinnen. Ik ben nergens bang voor behalve voor de dood van de geest. Ik zal mijn verstand niet verliezen maar
| |
| |
ik zal huilen en nog eens huilen. Ik zal mijn gebreken en mijn volmaaktheid openlijk tonen, want ik wil niet dat de mensen bang voor mij zijn. Ik ben iemand die liefheeft en mensen die liefhebben zijn eenvoudige mensen.
| |
[55]
22 mei
Naar buiten gegaan, sterk. H-t zoekt me treurig; alsof ze me verloren heeft; is daar de hele morgen in liefde mee doorgegaan. Een briefje gevonden met Pax (Vrede). Een wagen met Palmen tegengekomen (Overwinning en Vrede). In Djürgården een schot uit het Zuidwesten gehoord en een hevige donderslag alsof het onweerde. Dacht aan Göteborg! In het Z.W.
's Morgens in mijn rechteroor een gejammer als van een stervende gehoord! (W.) De hele dag gevoeld dat ik aan de beterende hand was en daarom met animo en hoop gewerkt, gevolgd door de liefde, en eros van H-t, die ik niet beantwoordde. Ze heeft vandaag recette. Van twee verschillende kanten rozen gekregen. Axel bij me, wijn met hem gedronken, hij Beethoven gespeeld. Ik voelde me blij en ging naar bed. Maar om 1/211 bestormde H-t me. Ik sliep in, werd om 1/212 half gewekt door H-t die zich aanbood; maar ik was beschermd en viel weer in slaap. Ze zocht me de hele nacht, maar ik bood weerstand; tenslotte vond ze mij klokslag 5 uur. xx In liefde, maar bedroefd en zonder gloed. Van plan om naar Stocksund te gaan! Koffers gekocht!
| |
[56]
Ik stond voor een grote lap linnen en schreeuwde:
‘Wat zijn jullie een pummels.’
‘Kunt u dan nooit iets anders dan schelden?’
‘Val me niet in de rede. Ik heb de behoefte mij te dokumenteren. Al spoedig merkte ik dat het linnendoek niemand anders was dan ikzelf. Dat was de eerste zelfkennis. Maar ik stootte verder door. Er ontstond een geweldig kabaal uit. Een storm scheurde mij. Ik schreeuwde het uit van pijn. Ik zag dat het grootste deel van het doek naar de bliksem ging. Daarna was ik totaal door mijzelf verblind. Stelt u zich voor, ik was een
| |
| |
stalen gebergte dat op z'n kop stond. Tere zielsbloemen onttrokken de afgronden, die met geen stoot sofakussens op te vullen waren, aan het oog. Ik had de hele onzin door en stelde vast dat een zandkorrel heel wat waardevoller is dan een oneindige wereld. Ook werd mij het infinitisimale, het wonder van de kwaliteit, duidelijk, dat noch historisch, noch anderszins kan worden opgelost. In elk geval stelde ik vast dat het louter te doen is om een beweging die zo min mogelijk gehinderd wordt. Ik geef toe dat het logische in dezen ontoereikend is, aangezien ieder axioma het andere weerlegt. Denk eraan dat men juist met de these van het kausale denken op het onkausale stuit; maar met frisgroene overgave stort ik me op de hoofdzaak. Ik zei tegen mezelf, Böhm raakt je kwijt. Al het persoonlijke is onproduktief. Wees doek en scheur jezelf aan stukken. Scheld jezelf zolang uit, tot je iets anders bent. Wees doek en toneelstuk tegelijk. Als je ergens vurig naar verlangt, doe dan steeds het omgekeerde, want anders raak je te snel in nesten. Ik heb het altijd al gezegd, het omgekeerde is even juist. Maar hink niet langer op twee benen. Waarom amputeert u er niet één onder de dekens zoals een held betaamt?
Genot vereist zelfbeheersing en kwellingen. Basisregel: vermijd het evenwicht.
U ziet, mijn zilveren hersenpan is asymmetrisch. Daarin zit mijn produktiviteit. Door de voortdurend wisselende kombinaties verliest U het ongelukkige geheugen voor de dingen en de kwalijke neiging tot het definitieve. Wat u tot dusver niet durfde te denken. De wereld is het middel om te denken. Het gaat er niet om iets te kennen, dat is immers een fantastische tautologie. Hier gaat het om denken, denken. Dat verandert de hele zaak, mijnheer. Genieën handelen nooit, of ze handelen slechts in schijn. Hun doel is een gedachte, een nieuwe, nieuwste gedachte.
Mijnheer, begrijpt U nu de grote Napoleon? De man was niet eerzuchtig. Dat is een projektie van akademische intriges en hun dilettanten. De man zocht telkens nieuwe middelen om te kunnen denken; maar hij was een beetje ideoloog. Ik heb maar één verzoek: gooi mij niet op één hoop met de ongefundeerde sentimentaliteit van een pantheist. Die lui hebben nooit gevoel gehad voor een goed beeld, dat is hun fout. Het zijn ongekoncentreerde gymnasiasten die daarom nooit verder komen
| |
| |
dan een begrip, en juist dat wijs ik af. Het begrip is net zo'n onzin als de zaak. Het begrip wil naar de dingen, maar wat ik wil is precies het omgekeerde. Ik richt mijn aandacht op het genot. Nu weet U dat mijn einde bijna tragisch genoemd kan worden. Maar kleed u aan. Laten we een hypothetische handeling bijwonen, namelijk mijn uitvaartdienst.
| |
[57]
Ik zit in mun verteltrans, hoog en wat vochtig, maar minder dan gisteravond, uitgangen in Jazz House, Exit en Barts Badhuis. Nee maar, wat kan jij doesjen in publiek. Ik bedoel Doezen en Danzen. Daar ben je nou droog en durfal bij. Daarvoor moet je tijdelijk (uur) van je wijf, van je blijf boven je bovebure. Wat is rampzaliger, laterbloeier? Neem de tijd om te glimlachen, zeggen mannetjes van maan, die grijs is. Geen klote te beleve? Handig en vlug klim ik op ut uiteinde van un kamerplant. Nou komt ut er op aan un touw door te snijden waarmee ik van de taaie kamerplant een hef gespannen heb. Un Rotterdamse jongen weet op alles raad, daar gaat ut dienstmes al. Touw schiet los, plant schiet overend, juist wat ik in mun jongensboekendroom gewild had. Blik op velo, sprong op polshorloge. Geen nood immers, daar ik dik touw zag. Ik mompelde: dat komt me van pas. Ik maakte er een, twee, drie un grote lus in. Reusachtig plan. Ik bin ut touw om een van die rare planten, van de taai, en maak ter un kattepult van. Surveyor: grijskijker, maar aarde ziet me spannen, heffen torsen, snijen, denken, spreejen. Meters hoog gaan ik de lucht in, met jojo onvergelijkbaar, met luchtkussens onvergelijkbaar. Recht over de muur, precies in de richting. Grote Griet in de rapenkelder! Heb ik die halve maanreis gedroomd? Waarempel in slaap gevallen, zoals gewoonlijk op bank, hengelend in slaap gevallen? Nou moet ik toch gauw zien dat ik thuis kom. Rubber legs, over me nek, groen aflopen naar wit, drie haltes, vgl. anvegen Kruiskade, ‘o God’ roepend, zwerver passerend, die ‘O’ zegt, ons ultrakorte interview. Het valt niet mee met zulk Heavy Spul. Het begint te spoken. Je wagen is maar klein (Heb je eigelijk un wagen? Rijbewijs?). Je moet kroelen met de Cream die je hebt. Schele scholletjes, wat komme der soms kanjers van golven anzakken. Antikkers, maar gelukkig maken de kleuren (aura, halo, makmik fladderik) veel goed. Ontsnappen is un kunst.
Ontsnap als ut je gelegen komt. Third Man? Lijm-tema? Jasmijn thee, maar as je ook un tas wil...
| |
| |
| |
[58]
Maar je wordt vreemd, leveling, je wordt vreemd van me, ik voel het. Of ben ik het die? Ik raak in de war. Van langsom lichter kom ik dichter. Ja, je wordt vreemd, zoonman, en je went je, ik zie het wel, naar een dochtersvrouw uit de heuvels weer. Immerlaya. En ze komt. Zwemt in me zog. Duveljagend aan me staart. Zo'n ras kras steels speels plots plats pletsding dat daarzovergens aan komt flitsen, spetterend. Springintvel van me. Ik beklaag j'ouw, ik was je gewoon. Nu komt er een jongere. Blijf bij mekaar! Veel geluk met je bijdjes! Was ik maar mis! Want zij zal lief zijn voor je zoals ik lief was toen ik uit me moeder schoot. Mijn hemelbed, de lucht zo stil, een enkele wolk. In rust en vree. Ik had voorgoed daarboven kunnen blijven maar. Iets bevalt ons niet. We voelen het. We vallen. En laat ze nu stromen als ze wil. Zacht of fel zoals ze wil. Laat ze maar stronen want mijn tijd is om. Ik dee me best zolang ze wouen. Dacht altijd met mij is de wereld gedaan. Honderd zorgen, een kwade tien en is er een die me begrijpt? Een in al die duizeld nachten? Heel me leven ben ik onder ze geleefd maar nu heb ik er genoeg van. Genoeg van hun kleffe kunstjes. Genoeg van hun lekkere gemene maniertjes. En al die geile gulpen uit hun zere zieltjes. En al die luike lekken over hun balle buiken. Hoe banaal allemaal! En ik altijd maar doen alsof! En maar vrolijk blijven zingen!
| |
[59]
Razoen als bottenbaas op het hoogtepunt van zijn carrière, nimmer gedraald, nimmer verwacht heeft het toch ver gebracht.
Bij het invullen van zijn belastingpapieren, beginnend met naam en voorletters, soms wel de volledige voornaam of namen, krabbend op het kalende hoofd met pigment vlekken, een wijnvlek wat lijkvlekken een korstje een puistje en wat potloodstrepen.
Wat de verdere data betreft, moeiteloos vult hij de getallen in, moeiteloos berekent hij de percentages, goochelt op en onder stippellijnen, moppert over het geringe bedrag dat kan worden terug verwacht, overpeinst verdere toekomstmogelijkheden, rekent voorzich uit, leise sprechend, de vingers trillend in de telling, ogen accomoderend vervolgens afglijdend en omgekeerd en omgekeerd, overpeinst de mogelijkheden tot het opvoeren
| |
| |
van kosten onkosten declaraties verloren partijen ziekte ongeval dood verzekering en wat al niet meer boven en onder de stippellijn te plaatsen is in combinaties van cijfers onder de tien tot bedragen met een aantal nullen.
Welaan, een aspect van de nimmer verwachte carrière van bottenbaas Razoem die het niet nauw ziet zitten maar wel met de stippellijn worstelt totdat wederom een cent aan 's lands schatkist is onttrokken.
Daar heb ik recht op, dat heb ik verdiend, dat is mijn geld, daar heb ik voor gezweet, dat wordt maar uitgedeeld aan kunst en a-sociaal werk, aan leger en politie, goed dat dat er is, wat zou het zonder zijn, god beware me, mijn zaak mijn zaak, ik werk niet voor niets, ik spaar me het eten uit de mond, ik werk de godganse dag, en dan die luie steuntrekkers van mijn geld.
Boven en onder de stippellijn, in guldens en centen tot diep in de nacht zo heeft hij het toch ver gebracht.
Stapels formulieren, stapels rekeningen kassabonnen vodjes papier, recht gestreken, links en rechts, een kladpapiertje cijfers overelkaar en doorelkaar, strepen uithalen en krabbeltjes, de arbeid in cijfers uitgedrukt, in cijfers verricht in cijfers gewaardeerd met achting en minachting.
Wat er zo al niet zich in het hoofd afspeelt, ik zou het niet kunnen verhalen, de situaties de mensen de gesprekken de ruimten de tijden, dat al boven en onder de stippellijn, getransporteerd getransponeerd pro memorie en laat wel wezen in guldens en centen nauwkeurig afgerond, zonodig verder naar boven zonodig meer naar beneden, alnaar gelang het eigen belang.
Razoem als bottenbaas op het hoogtepunt van zijn carrière, nimmer gedraald, nimmer verwacht heeft het toch ver gebracht.
De tijden zijn slecht, de conjunctuur daalt, een slecht jaar staat voor de deur je kunt niet weten zeven magere en zeven vette jaren, maar als het aan bottenbaas Razoem ligt is het op en onder de stippellijnen immer de magere tijd, verloren gegane partijen, waterschade, rookschade, ziekte van personeel, tijd weer dat zieke personeel, tegenslagen en diefstal, die diefstal die parten speelt en hem de boterham ontneemt, op en onder de stippellijn in cijfers uitgedrukt.
| |
| |
| |
[60]
Ik viel weer naar de aarde, maar het was een andere aarde dan die vanwaar ik gekomen was. Het was een diepe afgrond vol met slangen en naakte lichamen. Mannen, vrouwen en kinderen die zich overgaven aan de sadistische handelingen die ik ooit gezien had. Het was er donker en er lagen vele kadavers te ontbinden op rotsen waarop serpenten nestelden. Een vrouw was bezig de borsten van een andere op te eten, en ze scheurde er de stukken vlees met haar tanden uit. Een man sodomeerde met afzichtelijke dieren en een andere had seksueel verkeer met een dode boom. Zo waren er wel honderden verschillende manieren: hier telde maar één wet, die van het seksuele. In een nis van de rots zat een gebaarde man op een troon, en ik meende in hem Sigmund Freud te herkennen. Met zichtbaar welgenoegen en genot beschouwde hij deze perverse handelingen en hij speelde met kleine slangetjes. In die nis was een hol uitgehouwen, en daar stond een gemumificeerde oude vrouw in. Vóór haar waren twee brandende kaarsen geplaatst en er sneeuwde een wierookvat. Ik was er bijna zeker van dat dit de moeder van Freud was.
Deze man deed me teken dat ik mee aan de orgie moest doen, en ik schudde van ‘neen’, maar de slang huilde in mij.
Ik voelde me nog meer ongelukkig: ik wist dat ik in deze wereld niets te vinden had, dat men mij als nutteloos beschouwde, als een pathologisch geval, een mens die uitgestoten word door de maatschappij, het soort mensen dat Hitler in de gaskamer liet steken omdat hij gezonde mensen van geest en lichaam in zijn derde rijk wou hebben.
Wat stond er ook weer in het zevende boek van Mozes? Dat de volgende apocalypse die van het vuur zou zijn, omdat de mensen gestraft worden doordat ze God's toorn hadden opgewekt door de homoseksualiteit te bedrijven...
En in mijn hoofd kwam een heel vreemde gedachte op...
Maar ik kon de vrouw niet als een andere sekse beschouwen: de vrouw was in mijzelf en zij had de bovenhand...
Weet je wat er van mijn ogen aan is?
Ze staan verliefd en ik weet nooit op wie: dat is juist mijn ongeluk...
| |
| |
Alles heeft zijn tijd, alles heeft zijn plaats. Is 't niet? 't Ben ik die beweeg op 't paard van het leven Kladschriften... 'k Heb het hoofd vol 't heeft de Vrijheid herwoonen. Het
| |
[61]
Maar toen ik dan op m'n eentje met het geweer op de rug door de Freisinger Isar-uiterwaarden rondzwierf, begon ik toch weer veel te vaak te piekeren en na te denken over mijn geesten, duivels en magiese verschijnselen in het algemeen, vooral wanneer zich geen jachtbuit wilde laten zien, zodat de ontspanning vaak uitermate twijfelachtig was en zich steeds weer hallucinaties en illusies voordeden. In plaats van eksters zag ik dikwijls her en der op bomen en struiken als schaduwen maar met duidelijke contouren kwelgeesten zitten, kerels met dikke buiken, kromme dunne benen, lange dikke neuzen of olifanten met lange slurven die me aanstaarden. Op de grond leek het soms te wemelen van hagedissen, kikvorsen en padden. Somtijds waren ze onvoorstelbaar groot. Alle mogelijke dierengedaanten en duivelsgestalten omringden mij. Iedere struik, iedere tak nam bizarre, ergerlijke vormen voor mij aan. Een andere keer leek op iedere boom, op iedere struik een meisjesgedaante te zitten, iedere rietstengel zich met zo een te willen omringen. Op de wolken die voorbij trokken zag ik meisjesgedaanten verleidelijk glimlachend of ook wel spotlachend en als de wind de takken bewoog wuifden mij meisjesgedaanten toe. Het suizen van de wind klonk in mijn oren als gefluister. (...)
Steeds weer werden bij tijden mijn vijanden woedend, vaak hadden ze mij het liefst omgebracht, maandenlang leek, als ik 's nachts naar huis liep, zo'n kerel op mijn nek te zitten. Bij elke stap die ik zette knikte hij mee, maakte spottende bewegingen en neuriede. Ik behandelde de aanstichters van dat alles als zelfstandige wezens hoewel ik wist dat zij deel moesten uitmaken van mijn eigen innerlijk. Ik kon niet anders. Omdat ook de aanstichters zelf regelmatig last schenen te hebben van hun optreden, werd bijvoorbeeld de vaste afspraak gemaakt dat er de volgende 24 uur volledige rust moest heersen, dat er inwendig geen woord gesproken zou worden en ik mijn aandacht niet naar binnen mocht richten. Vervolgens leek als het ware het hele huis leeg te zijn.
| |
| |
Niets verroerde zich. Zodra ik echter ook maar de geringste aanstalten maakte over de zaak na te denken en mezelf weer in de gaten hield was er het volgende ogenblik alweer een kerel die uitriep: ‘Wanneer jij je niet rustig houdt, wil ik het ook niet.’ Na beeindiging van de wapenstilstand ontstond er weer een soort gebakkelij, hatelijkheden enz. tot de strijd weer in volle hevigheid oplaaide. In elk geval was een van de voornaamste redenen voor deze innerlijke kwellingen gelegen in het feit dat ik te vereenzaamd leefde, te veel nadacht en mezelf observeerde. Juist dat laatste konden mijn geesten meestal volstrekt niet verdragen, hoewel ik van de andere kant niet inzag dat hem dat iets aanging. - Ook thuis gingen de vijandelijkheden dan natuurlijk weer verder. (...)
Bijzonder verbitterd reageerden mijn geesten wanneer ik ze met geweld wilde dwingen mij te gehoorzamen en aan mijn wensen gehoor te geven. Ze leken me dan te bespuwen, dreigden me oorvijgen te geven, me een pak rammel te verkopen. Hoe energieker en hoe langer ik tegen hen optrad, des te dichter en voelbaarder, handtastelijker als het ware werden de gedaanten, terwijl ze voorheen slechts schimmen waren geweest.
Er was voor mij geen twijfel meer mogelijk: volgens naief-middeleeuwse begrippen was ik bezeten.
| |
[62]
Ik heb een zolderkamer gekregen die uitziet op de top van de heuvel, waar een tehuis voor ouden van dagen ligt. 's Avonds zie ik twee mannen die tegen de tuinmuur leunen en onze villa bespioneren en naar een plek wijzen voor mijn venster.
Opnieuw komt de gedachte bij me op dat ik achtervolgd word door vijanden die met elektriciteit werken.
De nacht van de 25ste op de 26ste juli 1896 breekt aan. Mijn vrienden hebben gedaan wat ze konden om mij gerust te stellen. We hebben samen alle zoldervertrekken die in de buurt van mijn kamer liggen doorzocht, evenals de zolder zelf, om er zeker van te zijn dat zich daar niemand met misdadige bedoelingen verstopt heeft. Maar als we de deur naar een rommelkamer openen, ontneemt een op zich zelf onbelangrijk voorwerp mij alle moed. Het is een ijsberevacht, die dienst doet als vloerkleedje. Maar
| |
| |
de opengesperde bek, de dreigende hoektanden, de fonkelende ogen schijnen me uit te dagen. Waarom moet dit ondier juist op dit moment hier liggen.
Aangekleed ga ik op bed liggen, vastbesloten de onvermijdelijke klokslag van twee uur onder ogen te zien.
Ik wacht tot middernacht, terwijl ik wat lig te lezen. Er verloopt nog een uur en het hele huis slaapt rustig. Eindelijk slaat de klok twee uur! Er gebeurt niets! In een opwelling van koppigheid en om de onzichtbaren uit te dagen, wellicht ook met het oog op een natuurkundig experiment, sta ik op, doe de beide vensters open en steek twee kaarsen aan. Zo, met de beide kaarsen voor me, zit ik aan de tafel en bied me met onbedekte borst aan bij wijze van schietschijf. Ik nodig de onbekenden uit door te zeggen: ‘Hier hebben jullie me dan, idioten!’
En dan voel ik een soort elektrische stroom, in het begin nog zwak. Ik kijk op het kompas, dat ik zo heb omgebouwd dat het tot indicator dient, maar het apparaat vertoont geen enkele afwijking, dus is er geen elektriciteit aanwezig.
Maar de spanning neemt toe, mijn hart bonst heftig. Ik bied weerstand, maar bliksemsnel wordt mijn lichaam met een fluïdum geladen dat mij dreigt te doen stikken en dat mijn hart uitzuigt.
Ik ren de trappen af naar de salon op de benedenverdieping, waar men provisorisch een bed voor mij heeft neergezet, voor geval ik het nodig mocht hebben. Enkele minuten lig ik daar mijn gedachten te ordenen. Zou het een kwestie van uitstralende elektriciteit kunnen zijn? Nee, want volgens het kompas was er geen elektriciteit. Een ziekte dan, die door de klokslag van twee uur opnieuw uitbreekt? Nee, immers het ontbrak me niet aan moed om de aanval te trotseren. Maar waarom moest ik eigenlijk de kaarsen aansteken om het onbekende fluïdum dat mij belaagt aan te trekken?
Zonder hierop een antwoord te kunnen vinden, verdwaald in een labyrint van veronderstellingen doe ik alle moeite om in slaap te komen, maar dan word ik door een ontlading overvallen als die van een cycloon. Ik word erdoor mijn bed uitgetild en - de jacht is in volle gang.
Ik verberg me achter muren, ga op deurdrempels liggen, voor schoorstenen. Overal, overal vinden de furiën mij. Mijn angst krijgt de overhand, een panische schrik voor zelfs het meest onbeduidende grijpt me aan en ik
| |
| |
vlucht van kamer naar kamer en uiteindelijk naar het balkon, waar ik ineengedoken blijf zitten.
De geelgrijze ochtendschemering en de sepiakleurige wolken nemen monsterachtige vormen aan die mijn vertwijfeling nog vergroten. Ik ga naar het atelier (mijn vriend is schilder), ga daar op een kleed liggen en sluit mijn ogen. Na vijf minuten word ik wakker door een irriterend geluid. Een rat zit naar me te staren en heeft kennelijk zin dichterbij te komen. Ik jaag hem weg, maar hij komt terug en heeft een tweede meegebracht. Goeie God, heb ik dan delirium; ik die al in geen drie jaar meer dronken ben geweest? (De volgende dag hoorde ik dat er inderdaad ratten in het atelier zaten. Een samenloop van omstandigheden dus, maar door wie en met welk doel beraamd?)
Ik zoek een ander plaatsje op en ga op het kleed in de hal liggen. Barmhartig daalt de slaap neer over mijn geplaagde ziel en misschien wel een half uur lang ben ik me mijn lijden niet bewust.
Een duidelijk gearticuleerd: ‘Alp!’ doet me recht overheid schieten. Alp! Dat is het Duitse woord voor nachtmerrie. Alp! dat is het woord dat de regendruppels op mijn manuscript schreven in het hotel Orfila.
Wie heeft er geroepen? Niemand, want alle bewoners van het huis slapen. Een spel van de demonen! Dit is alleen maar een poëtisch beeld, maar het zou wel eens de hele waarheid kunnen zijn.
| |
[63]
TOEN ik ALTIJD langs Marriott-Hotel liep viel het ontzettend op dat in mijn LINKERBOVENBEEN vreselijke PIJNSTEKEN te voelen waren. Ik dacht meteen zijn die MARTELGEKKEN weer bezig en BEGON TE BESTUDEREN uit welke richting het ongeveer zou kunnen komen. IK BESTUDEER HET OP HERHALINGEN en neem rustig de tijd hiervoor. Ik heb NOOIT haast. DE EERSTE 10 MAANDEN VAN HERSENSPOELING heb ik ook tegen NIEMAND iets over die HERSENSPOELING GEZEGD. Ik had al een 8 jarige ZWARE GENEESKUNDIGE STUDIE ACHTER DE RUG en geleerd dat WETENSCHAP berust op HERHAALBARE WAARNEMINGEN. Dus ik nam 10 maanden de tijd OM ZE VOLKOMEN UIT TE BESTUDEREN, ALLEEN MAAR BESTUDEREN, ze geven mij daarbij
| |
| |
ook IEDERE MINUUT DE KANS HIERVOOR. Na 10 maanden was ik wel volkomen 100% zeker dat ik GEHERSENSPOELD WERD. Toen ik niet meer, zoals buiten met VRESELIJKE PIJNEN IEDERE DAG WEER OVER DE WEG HEB MOETEN LOPEN CREPEREN en ook nog MINUTIËUS in het H.v.B.I. te Amsterdam al een ½ jaar - MIJN HERSENEN DOOR ELKE MINUUT 4 tot 10 GEKKEN MIJ TOE TE LATEN ZEUREN (Hersenspoeling) - kon tegen die wat IEDERE MINUUT met schokkende effecten (waar ik later wel verslag zal van uitbrengen) HERSENSPOELING ben ik erover gaan PRATEN, wat resulteerde dat IK AL MIJN VRIENDEN BEN KWIJTGERAAKT, zelfs mijn ALLERBESTE VRIENDEN, waar ik al 10 jaar, iedere week mee samenwerkte om boekjes en stripverhalen te produceren HEB IK DOOR HUN AL VERLOREN - ENKEL EN ALLEEN OMDAT IK ZEG DAT MEN EEN GEDACHTENLEES - APPARAAT UITGEVONDEN heeft in de VORM VAN EEN ONTVANGER weet ik sinds eind November 1978, (ook dat men mij met ZENDERS - HEEL ZACHTJES TOESPREEKT, dus dat radiotechnicus (Nu al meerdere) mij hebben verteld, AL MET DEZE APPARATUUR GEEXPERIMENTEERD HEBBEN) Dus al mijn vrienden en kennissen erdoOr verloren, zelfs mijn moeder denkt dat ik niet meer normaal ben. Nu staat er weer iets in deze richting in ELECTRONICA TOP in het JANUARIE NUMMER van 1979. Deze is dus helemaal nieuw en is bij ELKE BOEKWINKEL TE KOOP, er staan ook hersen-en hersencel afbeeldingen bij en hersenfrequenties. Het spierpijnigingstoestel in Marriott-Hotel ontdekte ik op de volgende manier. Van Psychiatrie wist ik genoeg, ik heb toen ik 23 jaar was al in Manhatten in New York U.S.A., wonende op de 3rd Avenue 519 (tussen de 33rd end 34rd street) LES GEGEVEN IN HOOFDZAKELIJK PSYCHIATRIE. Van GEESTESZIEKTE wist ik al dat het ENDOGENE (van binnenuitkomende) psychose is. TOEN IK MIJN VINGERS IN MIJN OREN STAK EN ALLE GELUID UITSLOOT,
bleken ineens, terwijl ik mijn GEHOORWEGEN AFSLOOT, ZE GEEN KANS HADDEN (Met hun MINUTIËUZE HERSENSPOELING) vanaf dat moment wist ik 100% ZEKER, DAT HET NIET AAN MIJ LAG EN DUS NOOIT GEESTESZIEKTE KON ZIJN. Na op een gegeven moment steeds weer langs Marriott gekomen in mijn BENEN GEPIJNIGD te zijn, wat
| |
| |
altijd weer van de kant van het MARRIOTT bleek te komen. Ik dacht aha, hier zitten ze in de buurt. VOOR DE VERANDERING BEN IK TOEN als soort protest tegen de van buitenafkomende Hersenspoeling, STEEDS WEER ALS IK LANGS HET MARRIOTT-HOTEL over de BRUG naar het leidseplein of omgekeerd liep met MIJN VINGERS IN MIJN OREN GAAN LOPEN. Toen ik op een avond van juli 1978 van het leidseplein over de BRUG naar HUIS liep, gebeurde er iets onvergetelijks. HET WAS AL DONKER - ii UUR S'AVONDS, langs American lopend WAAR IK WEER EENS STEVIG MET MIJN VINGERS INDE OREN GING LOPEN, gebeurde het PLOTSELING. IK STA MET DE VINGERS IN MIJN OREN Hotel-Marriott, vanaf DE BRUG TE BESTUDEREN HEEL EVEN STA IK STIL, en bestudeer de verlichte ramen van Marriott. Ik ontdek een GROOT VIERKANT BLOK zo groot als wanneer men zo'n ouderwetse driepoot FOTOCAMERA met zo'n ZWARTE DOEK, waar het HOOFD van de FOTOGRAAF ONDERZIT bij het fotograferen. - Nu gebeurd er het volgende. Ik vermoede al dat dat de SPIERPIJNIGER wel eens kon zijn en INEENS, gooit iemand het zwarte doek omhoog en een mannehoofd en lichaam komt dan duidelijk VOOR DE HELVERLICHTE RAMEN te VOORSCHIJN. Deze slaat beide handen tegelijk tegen zijn oren aan en rent zijwaarts het vertrek uit. VANAF DAT MOMENT HEB IK HEM (De pijniger die op dat moment niet kon, toen ik met mijn vingers in de OREN MARRIOT stond te BESTUDEREN, en zelf met zijn handen aan zijn hoofd onder het doek vandaan, verbouwereerd de kamer uit stormde. Deze mensen, Ook één echtpaar, waarvan een zeer GROTE forse man, met een kortharig, zijn dunne toch lange vrouw met 2 kleine HELBLONDE
jongetjes van zo'n 5 à 6 jaar, die man mij achterna liet hollen in de stad ‘Henry, Henry’ lieten roepen, verschenen ook op het balkon, toen ik eind juli VOOR HOTEL MARRIOTT STOND TE SCHREEUWEN van kom er maar uit, kom dan naar beneden SMERIGE VUILE HERSENSPOELERS', nadat ik daar een AANTAL VAN ZE ONTDEKT HAD. Zij zaten er van november 1977 t/m Maart begin April 1978. In de tijd dat ik er 50 meter vanaf in het H.V.B.I. in Amsterdam zat en ook de maanden van Juli en Augustus 1978 DIT MOET ALLEMAAL WEL NA TE GAAN ZIJN, VOOR DE POLITIE MET HET MARRIOTT-PERSONEEL en in de boeken ZUL-
| |
| |
| |
| |
LEN HUN NAMEN VERMELD STAAN (Ik kan GEMAKKELIJK hun BEELD oproepen voor MONTAGEFOTO'S)
| |
[64]
‘OVO-BIOLOGISCHE BOM’ TEGEN ATOOMBOM
THEORETISCH. Ik ben me om te beginnen een denkbeeldige synthese gemaakt van het leven en zijn oorsprongen en het is dat de EI-GOD is geschapen door mij WAARUIT HET HELE LEVEN MOEST UITKOMEN. Die EI-GOD is geschapen door mij WAARUIT HET HELE LEVEN MOEST UITKOMEN. Die EI-GOD was derhalve MATERIEEL en SPIRITUEEL. Die synthese is in de volgende formule te vatten: (+o) + (.o) = o.
PRACTISCH. Ik ben erin geslaagd ROND DEZE HOOFDIDEE ALLE ZOGENAAMDE MATERIELE, SPIRITUELE EN BIOLOGISCHE STOFFEN te verenigen, hetgeen mij in staat heeft gesteld te komen tot de HUIDIGE RESULTATEN VAN DE ‘STATISCHE EN DYNAMISCHE OVO-BIOLOGIE’.
DE FANTASTISCHE TOEKOMST VAN DE OVO-BIOLOGIE EN VAN HAAR TOEPASSINGEN BIEDEN HET VOORUITZICHT DAT EEN ENKEL MENSELIJK WEZEN VOLDOENDE ZAL ZIJN OM EEN HEEL VOLK TE VERWEKKEN WANNEER DE ATOOMBOM DE MENSHEID ZAL HEBBEN WEGGEVAAGD.
Omdat wij zijn voortgekomen uit de GODDELIJKE EENHEID, zijn wij biologisch in staat deze GODDELIJKE KRACHT tot stand te brengen. Zullen niet enkele atomen plutonium voldoende zijn om het leven te ontnemen aan miljoenen menselijke wezens? Enkele druppels protoplasma of ‘OVOBIOLOGISCH ZAAD’ zullen op hun beurt voldoende zijn om het leven te schenken aan miljoenen individuen. Dat is de Wet der Vergelding. Tegenover de MASSALE VERNIETIGENDE KRACHT staat een ASTRONOMISCHE SCHEPPENDE KRACHT
| |
| |
die ALLES terugbrengt tot O. Niets wordt GESCHAPEN, niets GAAT VERLOREN. (Lavoisier.)
Heren, gij kent de mathematische formule van de OORSPRONKELIJK VOLLE EI-GOD:
(+o) + (-o) = o
die zijn tegenkrachten heeft geneutraliseerd om ons deze machtige stof te verschaffen die wij moeten teruggeven op het moment dat wij doodgaan. (Gij zijt uit stof geboren en gij zult tot stof wederkeren.)
NUL ZIJN WIJ, UIT NUL KOMEN WIJ NAAR NUL GAAN WIJ
IN DEZE NIEUWE TIJDEN MOETEN WE EEN NIEUWE WETENSCHAPPELIJKE GEEST VERWERVEN, EEN NIEUWE LEVENSOPVATTING-
EEN NIEUWE GEEST IS OP DE AARDE NEERGEDAALD EN ZIJ HEET:
DE UNIVERSELE OVO-BIOLOGIE.
(...)
Het leven hiernamaals van de eieren.
Het leven is een langzame dood en de dood is een verborgen leven.
R.V.D.L.N.
Waarom zijn de ‘oorspronkelijke Ovo-biologische Eieren’ heilig?
Bevindt zich het leven in de eieren of bevinden de eieren zich in het leven?
Antwoorden:
a) Onze eieren zijn eieren van de Ei-Aarde en dat ei is een ei van de Ei-Zon. Dat is een ei van het Ei-Heelal dat afkomstig is van de ovobiologische EI-GOD, het Hoogste aller eieren;
b) Onze eieren zijn sterfelijk, maar de bouwstoffen van onze eieren zijn onsterfelijk en moeten dienen als nieuwe omeletten voor de eieren die nog geboren moeten worden.
| |
| |
De omeletten zijn heilig voor de eieren en de eieren zijn heilig voor de omeletten: het ei kan niet verdwijnen zonder de omelet te schapen en de omelet kan niet geboren worden zonder de eieren. Dat is de eeuwige wederkeer en vandaar dat de eieren heilig zijn;
| |
[65]
dit is het bankroet der weisbegeerte. en den tomistis - filisteinsen reus met den witten baard van zeven honderd jaren slinger ik hierbei den steen in de hersens.
intussen zein wei nog steeds niet verlost uit de duisternis der menselike zelfaanbidding, want de drie-personen-persoon of het drie-ene-personen-wezen van den kristeliken god is niet god, niet de zeinsformule van den al-magt-ige drie-goden-god, maar van den niet-igen mensengeest, die zig tot heden nog niet bewust was van zein driepersoonlikheid, omdat deze drie personen in den onderlingen zelfmoordenaarsafgrond van het onderbewustzein verstorven lagen in ewigen doodslaap, dog nu is het ontwaken der goddelike ideen nabei en een niew en eewig evangelie (openbaring xiv, 6) een niewe bleide boodsgap van heerlike opstanding en uiteindelike verreizenis uit den dood-zonde-dood word aan de mensen verkondigd en gesgonken.
in ewen lange sterrenloze nagt lag de ligtende mensengeest begraven in de stoffelike duisternis van i de konkrete wetensgap en daarna de vergeefse streid van ii het abstrakte denken, de loswerking uit de stof en de opwerking tot den geest van uit de rede- en redenering-loze verstarde konkrete geesten-verstomming en stilte des doods totdat nu eindelik het grote werk is volbragt en de mensheid haar intrede doet in de derde en laatste periode der wereldgesgiedenis, het teidperk van iii de engelagtige elemente wetensgap of kennis van goed en kwaad onder de hemelse sgittering der
drie-goden-god-zon
Neimegen, Pinksteren 1926
triniteits-profeet.
| |
| |
| |
[66]
De schrijvers onder deze menschen zijn gedegenereerden, hun bewonderaars zijn hysterici of neurasthenici. De emotiviteit van den hystericus brengt zucht tot nadoen mee. Tot zijn verdere karakteristiek behoort verliefdheid op zichzelf. Zijn ik staat reuzengroot voor zijn geest, zoodat het de overige wereld bedekt en hij wil dat de wereld hem ook zoo ziet.
(...)
We zien in Verlaine een afschrikwekkenden gedegeneerde met asymetrische schedel en mongoolsch gezicht, een impulsieven landlooper en dronkaard, die wegens zedelijkheidsdelict in 't tuchthuis heeft gezeten. Er zijn in de ziekenhuizen vele kranken, wier geestelijk verval niet zoo diep en ongeneeslijk is, als dat van dezen vrij rondgeloopen hebbenden, ontoerekenbaren misdadiger. (...)
Eindelijk is Maurice Maeterlinck een voorbeeld van geheel kindsch geworden ideeënassociatie. Hij voelde zich aangetrokken tot Walt Whiteman, wiens krankzinnigheden hij in zijn gedichten naäapt. In levensloop is hij 't sprekend evenbeeld van Verlaise, wiens stygmata der degeneratie ook hij alle vertoonde. (...)
In 't gezonde bewustzijn overweegt dus de voorstelling der buitenwereld. Bij den gedegenereerde nu keert deze natuurlijke verhouding om. De sympathicus-prikkels worden overwegend wegens onregelmatige orgaanfunctie, de zintuigen zijn afgestompt en de waarnemingscentra zwak. Daardoor wordt de gedegeneerde ongeschikt voor de maatschappij als misdadiger, pessimist, anarchist, etc.
Als de maatschappij hem niet uitwerpt, is dit bedenkelijk voor haar gezondheidsbesef. De nieren der maatschappij doen hun plicht niet meer en de Brightsche ziekte treedt in.
Zijn onder dezulken letterkundige kunstenaars, dan is de uitsluitende inhoud van al hun gedachten hun ik. Ze zijn niet gevoelloos, maar zonder meegevoel.
Baudelaire heeft de theorie dezer kunst geschreven. (...)
Alle uit hun evenwicht geraakten: neurasthenici, hysterici, gedegenereerden, gestoorden, hebben den fijnsten neus voor geslachtelijke perversies en ruiken ze in elken vorm. Het Masochisme van Ibsen en Wagner, het Skoptendom van Tolstoi, de erotomanie der Praerafaëlie- | |
| |
ten, het sadisme der diabolisten, decadenten en Nietsche, verwerven dezen schrijvers en richtingen zonder twijfel een groot aantal hunner aanhangers. Sexual-pathologische werken wekken de sluimerende en onbewuste, misschien ook onontwikkelde, ofschoon in kiem voorhanden, gelijksoortige perversieën bij de abnormalen en geven hun lustgevoelens, die ze voor zuiver aesthetisch houden, maar die in waarheid sexueel zijn.
Nietsche en zijn aanhangers zijn hysterici en zwakhoofden. (...)
De mystici en ik-zuchtigen zijn vijanden der maatschappij van de ergste soort. Ook de pseudo-realisten. Wie met Nietsche dweept, met het vrij omzwervende, lustbegeerige roofdier, dien roepen we toe: uit de zedelijke gemeenschap! - Achting voor elkander, hulp voor elkander! - Voor het begeerige roofdier onder ons geen plaats! - Dat knuppelen we dood.
En tegen de mestlepelende zwijnenbende der pornografen kiezen we even beslist partij. De systematische prikkeling der zinnelijkheid brengt den mensch de zwaarste schade aan lichamelijke en geestelijke gezondheid en een uit geslachtelijk overprikkelde individuen bestaande maatschappij, die geen zelfbeheersing, tucht of schaamte meer kent, gaat den zekeren ondergang tegemoet, daar ze te stomp en te slap is, om nog een groote taak te vervullen. De pornograaf vergiftigt de bronnen waaruit het leven der komende geslachten vliet. Geen arbeid voor zedelijkheid is zoo moeitevol geweest, als het dwingen van den wellust binnen de perken der moraal. De pornograaf wil ons de vrucht ontstelen van deze harde inspanning der menschheid.
Politie en strafrecht hebben hier hun taak. De pornograaf moet met eerloosheid gebrandmerkt worden. Ook de psychiater heeft hier een hooge taak. Hij wijze de geestesstoring der ontaarde kunstenaars aan.
1. | Paul End (1895-?), door Dubuffet beschreven in Art Brut. (Vert. H. Heldring). |
2. | Antonin Artaud: Lettre aux Médecins-Chefs des Asiles de Fous, 1925. (Vert. H.H.) |
3. | Bert van der Meer, zie Tekstverstoringen 1. |
4. | Danielle Sarréra, zie ook Tekstverstoringen 1. (Vert. H.H.) |
5. | A.M. Meijer (geb. 1947), psycholoog/psychotherapeut in Amsterdam. |
6. | August Klotz/A. Klett. Geb. 1864 in Schwaben. Vanaf 1903 opgenomen. Hij ontwik- |
| |
| |
| kelde een eigen taal met een kabalisties alfabet; ook tekende hij, waarvoor hij een kleurenalfabet ontwierp. De tekst is ondertekend met Aug. Klotz von H. 16 augustus 1912. (Vert. J.F.V.) |
7. | Kind van 7. Uit: Un cas de psychose infantile van Serge Lebovici en Joyce Mac Dougall. (Vert. J.F.V.) |
8. | Ernst Herbeck: Der Einzellne und die Gesellschaft. 10 Thesen. (Vert. J.F.V.) |
9. | Uit: Textes sans sépulture, (anonieme) teksten uit franse inrichtingen. |
10. | Uit: Th. Spoerri, Sprachphänomene und Psychose, 1964. G.H. 70 jaar, voelde zich in de geest behoren tot de Pinkstergemeente. (Vert. J.F.V.) |
11. | J. Blauw. De tekst is afkomstig uit een nederlandse inrichting. |
12. | Anoniem, uit inrichting in Maastricht. |
13. | Uit: O. Bumke, Sprachstörungen bei Geisteskranken, 1919. |
14. | Chr. Morgenstern; Alle Galgenlieder (1932). |
15. | Otto Nebel: Neunrunenfuge (1923). |
16. | Hans Arp: Die Wolkenpumpe. |
17. | Adolf Wölfli, zie ook Tekstverstoringen 2. |
18. | Pastor Paul, lid van de Pinkstergemeente omstreeks 1910. |
19. | Oskar Pfister, dominee en psychoanalyticus in Zürich, bezocht voor zijn onderzoek naar de religieuze glossolalie (Die psychologische Enträtselung der religiösen Glossolalie und der automatischen Kryptographie, Leipzig 1912) een gezin waar de zoon in tongentaal sprak en voor een nieuwe Messias werd aangezien. (Vert. J.F.V.) |
20. | ‘Hélène Smith’ - gaf in somnambule toestand berichten door van de planeet Mars; halverwege de cyclus die zich over jaren uitstrekte (vanaf 1896) kreeg zij de franse vertaling erbij geleverd. Naast deze cyclus sprak zij nog enige tijd een eigen Sanskriet in een Hindoe-cyclus en in een derde cyclus sprak zij namens Marie-Antoinette. Uit: Th. Flournoy, Des Indes à la Planète Mars. Étude sur un cas de somnambulisme avec glossolalie, Genève, 1899. |
21. | Tekst afkomstig uit een verzameling protokollen uit het Asyl für Gemütskranke bij Charlottenburg, 1903 (Liebman en Edel). |
21. | H.B. 31 jaar. Uit: Spoerri a.w. (Vert. J.F.V.) |
22. | ‘Een zieke vrouw op Parisets afdeling, 56 jaar oud en ogenschijnlijk goed gezond, heeft sinds 1827 het besef van haar persoonlijkheid verloren en gelooft dat zij een heel andere vrouw is dan voorheen. Met dit geloof schijnt een verandering in haar gewaarwordingen gepaard te gaan en met name talrijke en onophoudelijke hallucinaties. Zij spreekt steeds in de derde persoon en met de zin ‘die persoon van mij’. Uit: Leuret, Fragments psychologiques, Paris 1843. (Vert. J.F.V.) |
23. | Anoniem, afkomstig uit een nederlandse inrichting. |
24. | E.A. 72 jr. Noemde zich ‘Handwerksmeister’ en ‘Rotkreuz-Ritter-Edler’. Vanaf zijn 38ste in een Zwitserse inrichting. ‘Bij de opname ontdekte men de volgende apparatuur: om het linkerbovenbeen een band waarin de penis was gestopt en die over de linkerschouder getrokken werd; door de linker oksel dicht te klappen kon de patiënt daarmee de penis naar beneden trekken wanneer hij de aanvechting had om een vrouw “te bespringen”.’ In de inrichting was hij een graag geziene figuur die voor
|
| |
| |
| allerlei doeleinden originele apparaten vervaardigde. Dagelijks deponeerde hij bij de ingang nieuwe bladzijden van zijn Epos voor de arts van wiens belangstelling hij het meest zeker was. Hij was doorlopend verliefd en schreef in een zelfbedacht hiërogliefenschrift gedichten of briefjes voor de betreffende dame. Uit: Spoerri. (Vert. J.F.V.) |
25. | Samuel Beckett. Hoe het is. |
26. | Liebman en Edel. |
27. | Uit: Textes sans sépulture. (Vert. H.H.) |
28. | Deze zinnen werden voortdurend met kleine wijzigingen opgezegd door een voormalige koopman tot hij na vijf dagen van uitputting stierf. (Liebman en Edel. (Vert. J.F.V.) |
29. | Delphine B., schuilnaam van een 70-jarige vrouw in een Belgiese inrichting. De berichten schreef zij op onooglijke blaadjes, soms op de wikkels van sjokoladerepen; de briefjes werden klandestien uit het gesticht gesmokkeld. Eerder verscheen een aantal van deze briefjes in Heibel, dec. 1977. |
30. | Frans van Heeswijk (psychies-medies centrum ‘Vijverdal’, Urmond). |
31. | Liebman en Edel. (vert. J.F.V.) |
32. | De computer Dokter, geprogrammeerd door Joseph Wizenbaum, werdverondersteld een psychiater na te bootsen die de ‘nondirective therapy’ toepast; computer Parry moest het wanensysteem van een paranoïcus simuleren. In: Douglas R. Hofstadter, Gödel, Escher, Bach. |
33. | Uit: IK spring van de vel, teksten van dementen uit het dagverblijf De Hoeve te Laren. |
34. | Autisties kind. Uit: Begrafenis van de manen. Mededelingen uit de wereld van het autistisch kind door Saskia van Rees, 1980 (De Gooise Uitgeverij, met een voorwoord van Rein Bloem). |
35. | Uit: H. Pfersdorff, Zur Pathologie der Sprache, 1910. (Vert. J.F.V.). |
36. | James Joyce, Finnegans Wake (vertaling uit Heibel). |
37. | J.F. Vogelaar, Raadsels van het rund |
38. | Uit: Textes sans sépulture. (Vert. J.F.V.). |
39. | João Guemarães Rosa: De derde oever van de rivier, uit het verhaal ‘Geen een, geen ander’ (1977). |
40. | Uit: Textes sans sépulture. (Vert. H.H.) |
41. | Laure (Colette Peignot), 1903-1938. In 1939 brachten Bataille en Leiris een deel van haar geschriften bijeen onder de titel Le Sacré. In 1971 verscheen een uitgave van haar werk bij Pauvert: Écrits de Laure (herdruk in 1978, 10/18). De brief waaruit dit fragment werd vertaald betreft een reis naar het preventiecentrum waar zij het jaar voor haar dood enkele maanden verbleef. (Vert. H.H.) |
42. | Peter Weiss: Das Gespräch der drei Gehenden, 1969. (Vert. J.F.V.) |
43. | Aimable Jayet, vertaling van de tekst elders in dit nummer, pg. 129. (Vert. H.H.) |
44. | Liebman en Edel. (Vert. J.F.V.) |
45. | Unica Zürn, geb. 1916 in Berlijn. Leefde vanaf 1953 tot haar dood (in 1970 maakte zij een einde aan haar leven) met de beeldende kunstenaar Hans Bellmer. Publikaties o.m. Der Mann im Jasmin. Eindrücke einer Geisteskrankheit (1966, herdruk 1982,
|
| |
| |
| Ullstein Taschenbuch), Dunkler Frühling (1963), Im Staub dieses Lebens. 63 Anagrammen (1980), Alphüs Verlag). Over Unica Zürn, zie: Gisela von Wysocki, Weiblichkeit als Anagramm, in: Die Fröste der Freiheit, 1980 (Syndikat). Het hier vertaalde fragment is afkomstig uit: Das Weisse mit dem roten Punkt. Unveröffentlichte Texte und Zeichnungen (1981, Lilith). (Vert. J.F.V.) |
46. | Palanc, Francis Palanque, bakker in Vence. (Geb. 1928) Hij bedacht twee alfabetten, ‘Ouvertitude’ en ‘Fermotitude’, het ene hoekig en mannelijk, het andere rond en vrouwelijk. Zijn schilderwerken, die hij allerminst als zodanig gezien wilde hebben - hij maakte ze zoals hij voorheen bakwerk had gemaakt -, bevatten boodschappen gevormd uit letters uit zijn eigen alfabet. Zie: Jean Dubuffet, Palanc l'écrituriste, in L'art brut, fase. 1. (Vert. H.H.) |
47. | Uit: Textes sans sépulture. (Vert. J.F.V.) |
48. | Samuel Beckett: Hoe het is. |
49. | Uit: Paul Moyaert, Taal, lichamelijkheid en affect in de schizofrenie. |
50. | Jeannette van W., uit inrichting in A. |
51. | Liebman en Edel. (Vert. J.F.V.) |
52. | Voormalige sekretaresse. |
53. | Briefje gericht aan rechter-commissaris; het betrof overigens een acceptgirokaart voor de kijk- en luistergeldpremie à f 120,-. |
54. | Vaslav Nijinski, Dagboek (1936, nederl. vertaling 1972). |
55. | August Strindberg: Het occulte dagboek. |
56. | Carl Einstein, Bebuquin, 1916. (Vert. Rein Houkes). |
57. | C.B. Vaandrager, De Hef, 1975. |
58. | James Joyce, Finnegans Wake. |
59. | A.M. Meier. |
60. | Uit: Het meisje in de lucht is niet meer blauw, dl. v: Zij zijn wel vriendelijk met hun diepvrieslachje. Manuskript uit Passage 144, Leuven. |
61. | Uit: Ludwig Staudenmaier, Die Magie als experimentelle Naturwissenschaft, Leipzig 1912. (Vert. J.F.V.) |
62. | August Strindberg: Inferno. |
63. | Uit Kerstbrief 1978, een van de vele brieven die Henny B. vanuit gevangenissen stuurde aan de koningin, kranten etc. |
64. | Uittreksels uit een voordracht gehouden in Luik, juli 1947, door Vandelanotte. Uit: Anthologie de la poésie naturelle, 1949. (Vert. J.F.V.) |
65. | Uit: Het Bankroet der Weisbegeerte door H.J.M. Landuyt, 1926. |
66. | Seerp Anema, Moderne kunst en ontaarding, Kampen 1926. Protestants dichter. ‘Ik heb deze bladzijden geschreven als een schuld- en lofoffer aan Hem, die door het Impressionisme is verloochend, bespot en van nieuw gekruisigd.’ |
|
|