zijn verdwenen als de Japanse schilder in zijn schilderij. Maar hij was de zee overgestoken om nog meer Ahornwouden en lichtreclames in zijn nachten te zien.
Bij zijn terechtstelling ging er een gejuich op zoals niet meer gehoord was sinds het einde van John Dillinger, in wiens bloed voorbijgangers hun zakdoeken hadden gedoopt.
Nu zijn mooie gezicht weer uit de kranten verdwenen is kan ik geen rood meer zien zonder aan hem te denken. Ik voel me alsof hij mij op een dag onvermijdelijk tegemoet zal treden vanuit een brandende braamstruik; als hij volg ik het rode; ik ben begonnen het leven lief te hebben; ik haat de dood; de signalen van het slijk zijn voorgoed vervluchtigd voor mij.
Het was zomer geworden of winter, ik weet het niet, ik was onderweg, in het spoor van het rode, het brandde me als uit spiegels tegemoet, veel verdween uit mijn gezichtsveld: grasmussen, merels, geelvinken, maar goudvinken en roodstaartjes doken op uit hun verstrooiing, de kruisbekken vermenigvuldigden zich en de rode kneu zwermde uit. Het rosse Mars schoof op naar het centrum van het zonnestelsel, ik keek de mensen niet meer in de ogen, wierp mijn blikken nog slechts op hun lippen, de pigmentlaag van het oog verdween, het licht verzamelde zich rechtstreeks in de bloedvaten van het netvlies. De rode gronden van Afrika kwamen in beweging, overspoelden de aarde en toen ik me in dit land begaf zag ik pulserende lijven, druipende wouden, verzadigde bomen; het rood, in de windstiltes van de avonden daar, omarmde zuigend de pijnbomen, alleen hun rossige stammen bleven over; de leeggedronken rode hemel brandde woestijnachtig boven alles uit.
Maar temidden van het triomferende leven was ik alleen, een leemte tussen de levenden, een zwakke plek, iets dat nog uit de weg geruimd moest worden om de overwinning van het rode te voltooien.
Wat stond me te doen? Een sprong van de domtoren in de bloedrode stad? Een schot in de roos? Een steek? Meerdere steken?
Ik weet dat ik antwoord zal krijgen.
B. is teruggekeerd.
Ik zal zijn laatste slachtoffer zijn.
Uit: Harald Kaas, Uhren und Meere, 1979.