| |
| |
| |
Bert van der Meer
Ik ben de overheid
Gesprek met Johanneke van Slooten
Achter een parkje met oprijlanen liggen de monumentale paviljoens. De klassieke entree van het hoofdgebouw van het Psychiatrisch Ziekenhuis de St. Jan, ademt met zijn kroonluchters, pilaren, galerij, houten kruizen en veel marmer een katholieke sfeer. De charitatieve doelstellingen werden vroeger met veel goudopsmuk benadrukt. De bezoeker wordt geïntimideerd door de Geneesheer Directeur die hem van een donker schilderij aanblikt in de wijde hal zodat hij zijn eventuele protestgevoelens tegen de ‘behandeling’ direct zal intomen. Bert van der Meer (55 j.) woont in een van de grote bakstenen paviljoens op het terrein, die alle naar heiligen vernoemd zijn en veilig verborgen liggen achter het hoofdgebouw. Hij is ooit gediagnostiseerd als schizofreen, maar na een 20-jarig verblijf in St. Jan heet hij nu gewoon Bert en heeft hij naar gezegd wordt ‘een begrensde denkwereld waar hij heel fantasierijk in is’.
Vandaag is Bert van der Meer op audiëntie bij de huidige Geneesheer Directeur, J. van der Sande, die veel modernere ideeën heeft dan zijn psychiatrische voorgangers. Zijn kantoor is dan ook gevestigd in de nieuwbouw bezijden het oude complex - dat volgens zijn plannen op korte termijn geheel met de grond gelijk gemaakt zal worden om plaats te maken voor een kleinschalige behuizing voor de 700 patiënten. Bert van der Meer, die vroeger als ambtenaar in Den Haag gewerkt heeft, vertegenwoordigt hier nu Den Haag en is ‘in persoon’ het bevoegd gezag, de overheid en soms ook daarbij de politie. Hij ‘resideert in Den Haag’ en brengt in deze functie ook zijn wensen over aan van der Sande. Dagelijks schrijft hij brieven aan zijn ‘Directeur-Geneesheer’, maar ook aan de ‘Directeur Economie’, want zijn belangen kunnen alleen dan gediend worden, als er geld voor beschikbaar is. Bert van der Meer heeft zich voor dit belangrijke gesprek goed verzorgd. Hij is keurig gekleed in een bruine broek, beige pied de poule jasje en geel
| |
| |
overhemd. Zijn getekende gezicht komt nimmer uit de plooi, zelfs niet als God in zijn verbeelding voor het voetlicht treedt. Bij het begin van de ‘Vergadering’ toont hij de kernpunten die hij behandeld wenst te zien. Ik mag bij dit gesprek aanwezig zijn, en de vele brieven en notities van hem aangaande zijn positie, belangen en voorstellen ten aanzien van hervormingen in de woonsituatie op het terrein van de St. Jan, de beroepsmobiliteit, de verdeling van verantwoordelijkheden en onderlinge conflicten, liggen ter tafel. Hij hoopt mij als compagnon in zijn strijd (van de Overheid) tegen een nog hogere macht te zullen vinden.
Bert v.d. Meer: ‘De werkleider van het Centraal Aktiviteiten Centrum is onverwachts overleden en nu staat mevrouw de weduwe er alleen voor, dus ze moeten er voor zorgen haar zoontje op te voeden, haar broer is ook bij de politie, gaat u daarmee accoord? Het is, verschillende mensen die gingen er al accoord mee.’
J.v.Sl.: ‘Ze gingen accoord met uw brieven?’
Bert v.d.M.: ‘Ik stel de vraag dat er ruzie geweest is tussen de weduwe Slagboom en de mevrouw die met Volk en Vaderland kwam aandraven, dat was een NSB-commandant. Het was 11 februari weggegaan, toen heb ik haar de rug toegekeerd, in die tijd was Slagboom overleden.
J.v.Sl.: ‘De man van mevrouw Slagboom?’
Bert v.d.M.: ‘Ja, ik was ook (Fieni Slagboom) weer terug, dus ik heb haar weten ter ondersteuning, en dergelijke dingen, ze wordt ook een beetje, tenminste ze is jaloers op haar... Want ze heeft daar ook bepaalde rechtens, en die rechtens moeten... die IK ook vraag als lid van de overheid... dat ik werkelijke sociale rechtens op deze dienst wens te hebben: verbeteren - ook voor de bewoners. Ik wou graag dergelijke dingen dat de ABVA - je kunt eigenlijk, want ik heb deze vraag op de Vlasweide - er staat de groep Pats.’
J.v.Sl.: ‘Dat is een paviljoen?’
Bert v.d.M.: ‘Ja, inspecteur generaal Witse heeft enkele, heeft erg gelachen als ik over groep Pats, Pats, Pats heb geschreven. Dus daar staat dan: ik vraag alleen maar verbeterd te krijgen voor de krakende Vlasweiders van groep Pats, Pats, Pats... Wordt het weer deugdelijk daarbinnen? De vraag: wanneer kan er een nieuwe film georganiseerd worden, dat er nikst te “Gek om los te lopen” is, want de film, mis- | |
| |
schien kan dat ook enige gelds opbrengen? Dat we op den duur tekorten zouden hebben, twee jaar geleden.’
J.v.Sl.: ‘Hebben jullie tekorten?’
Bert v.d.M.: ‘Hebben wij een film gehad?’
J.v.Sl.: ‘Twee jaar geleden?’
Bert v.d.M.: ‘En ik heb ook wel persoonlijke vragen.’
J.v.Sl.: ‘Wat betekent Pats, Pats, Pats?’
Bert v.d.M.: ‘Nou, dat is een dergelijke inspecteur Metz heeft mij enig schrijven aan mij gericht, hij heeft er belangstelling voor. Hij gaat over de Vlasweiders, ik heb er iets gehoord, ja, dat er enige verbetering, en dat we aparte behuizingen zullen krijgen.’
J.v.Sl.: ‘Wat voor behuizingen?’
Bert v.d.M.: ‘Er komt ook weer nieuwbouw, wat zij verder ook krijgen staat in het groene boekje. Want daar kunnen de meesten niet allemaal praten, dat zijn zwakbegaafden, uiterlijk, maar ik haal het van de groep Vlaswacht i, die groep Patsen, daar haal ik het vandaan.’
J.v.Sl.: ‘Die groep heet zo?’
Bert v.d.M.: ‘Ja, maar nou lees ik groep Pats, dat moet je gelijk geven, dat daar uiterlijk zwakbegaafden, betekent, tussen zitten. Mensen kunnen er ook niks aan doen, want ik, we moeten mensen iets méé kunnen helpen. En die mensen, waar ook hun rechtens liggen, waar zij ook enig verbeteren van nieuwe behuizingen kunnen krijgen. Nu er ook een stuk grond beschikbaar gesteld is, waarmede deze mensen uit de oude bewoningen, die zijn heel ouderwets, dat zijn bouwstellen uit 1914 jaar. Nu moet daar, nu bouwt het Parlement te bouwen gebouwen in de Irisstraat, de Tulpstraat en de Hyacintenstraat, zodat het er weer andere behuizen in ziet. Dan komt dat klaar, dan zal de Vlasweide dat bewonen, dat er 1 gebouw komt te staan. - Maar waar had gestaan moet komen, dat moet nog dan uitgezocht worden. Ik dacht dat het in de plannen moet zijn van de toekomstwerving 1983, 1988 misschien, als het dan klaar is, dan wordt het ook realiteit.’
J.v.Sl.: ‘Dan pas?’
Bert v.d.M.: ‘Dat kost alleen maar geld, maar plannen kósten geld. En daar werd die film gesteld of er iets geënsceneerd kan worden. Misschien brengt dat geld op.’
J.v.Sl.: ‘Een film?’
| |
| |
Bert v.d.M.: ‘Dat is helemaal niet gek. Hebt u dat gelezen, twee jaar geleden?’ Hierbij bladert hij druk in zijn papieren. ‘Dat heeft geld opgebracht... Geld kost geld, de plannen zijn mooi, maar dat kost geld.’ Hij neemt een formele houding aan. ‘De overheid vraagt nu: is er die belangstelling?’
Directeur Geneesheer: ‘Ja, daar hebben we veel belangstelling voor.’
Bert v.d.M.: ‘Want plannen kosten geld.’
Dir. G.: ‘Ja, dat kost geld.’
Bert v.d.M.: ‘En hoe zetten we die dan op tafel?’
Dir. G.: ‘Die komen van de overheid.’
Bert v.d.M.: ‘Dan is er de Directeur van Economie Enderpols, en dan heeft hij geen geld meteen, en daarom dacht ik dat daar iets georganiseerd moet worden om wat geld op tafel te krijgen.’
Bert leunt gemakkelijk achterover, omdat hij de gesprekssituatie in de hand meent te hebben, en hij vervolgt ‘loyaal’ gebarend: ‘Maar, dat de vraag is gesteld, in hoeverre ik de dienst kan steunen?’
J.v.Sl.: ‘De dienst?’
Bert v.d.M.: ‘Ik werk ook, in hoeverre ik dat kan, en toen, zij hebben rechtens, heeft men, iedereen om daar aan mee te kunnen praten, maar hoe kan ze verbeteren?’
Dir. G.: ‘Hoe u zelf zou kunnen steunen in wat er hier allemaal aan de hand is?’
Bert v.d.M.: ‘Dat zit ook met de vraag. Ik ben hier een beetje in een volledige fractie, het is hier zo moeilijk. Dan vraag ik aan, eh hoe heet hij... aan meneer Vogels, en dan vraag ik hem. “ach,” zegt hij dan, hij richt het allemaal op het physiatrisch vlak.’
J.v.Sl.: ‘Physiatrisch vlak?’
Bert v.d.M.: ‘Ja, als ik hem (een leuke vraag daarin is) maar dat snappen ze niet allemaal, wel degelijk, als ik het ook over Sociaal-Generatisch heb, Sociaal-Padegorisch en Sociaal Interperdium, of Financieel-Instrunium, dat betekent dat we geld moeten krijgen vind ik.’ Als ik Bert vragend aankijk, plaatst hij de handen met gespreide vingers op de glazen tafel en zegt met een glimlach: ‘Nou ja, dat zijn dingen die ik allemaal uit mijn kop weet, dat komt door die doctorandussen.’ En hij vervolgt vergoelijkend: ‘Nou, ik heb toch ook regels geleerd. Ik kan het nog enkele jaren doen, dan raak ik ook gepensioneerd.’ Met
| |
| |
veel gevoel voor dramatiek voegt hij er aan toe: ‘Dan kan ik ook niks meer doen dan gáán!’ Maar daar laat hij snel op volgen: ‘Ik heb nog 10 jaar looptijd, dus ik ben nog jong genoeg. In die 10 jaar kan ik nog veel doen, dan moet ik ook ophouden. Nou ik loop tenminste als het kan tot mijn 65ste. Intussen heb ik mij ziek gewerkt, ja, ik ben onder behandeling gekomen. Ik heb weer darmontsteking, maar ik heb geen bloed af te geven, dus krijg ik te horen dat het wel te genezen is. Ik ben rechtstreeks onder... eh, hoe heet dat... de internist in de behandeling en die heeft toen gezegd dat hij zijn best gaat doen om mij volledig beter te krijgen. Ik had niet veel meer kunnen doen, ik raakte al uitgeput, ik heb mij “overgewerkt” en ben door de knieën gezakt. Ik heb ook de schoonmaak met de behuizing, ik heb het hyacinten-plan ook nog. En met de pet zit ik schoon te maken.’ Bert rammelt met zijn sleutelbos.
Dir. G.: ‘Mag ik daar iets over vragen, over die sleutels?’
Bert v.d.M.: ‘Dat is met mijn studeren. Ja, die moet naar school, die moet studeren, hij moet zijn diploma's toch behalen?!’
Dir. G.: ‘Ja, ja, ja, die sleutels zijn van uw nieuwe huis hè?’
Bert v.d.M.: ‘Jaaaha, ik probeer hem zoveel mogelijk te vervangen.’
J.v.Sl.: ‘Wie moet naar school?’
Bert. v.d.M.: ‘Ja, ik ben bijna klaar, ze zijn nou bezig met die verhuizing’ en hij vervolgt dan gedragen: ‘Ja... en nu wil ik de vraag stellen. Ik ben een inwoner van Den Haag. Zullen jullie het jammer vinden als ik... St. Jan werkelijk de hele boel ophef en niet meer terug kom? Ik ben altijd - nu van een ander teruggekomen - ik ben wel op St. Jan gesteld, maar ik wil zeggen, ik vind het nogal een beetje moeilijk. Het is inderdaad wat physiatriert, dat is Den Haag ook, maar Den Haag zegt mij dat ik wel een zeer moeilijk terrein opzoek om op te werken, en daar verbeteringen weer in te brengen. Het is meestal sociáál werk, tenminste kan ik daar van weten dat het gelijk moet zijn zelf met de W is W, moet ik daarvoor doorgaan; ook als er NSB is.’
Dir. G.: ‘Maar mag ik u even wat vragen, ook naar aanleiding van die sleutel heeft u mij een brief geschreven en daar staat “Er is mij gevraagd naar een Aardsche Sleutel dien gebruik ik niet: elke Deur wordt voor mij geopend; Twee Sleutelen heb ik wel; de Hel is geopend de ander wordt weinig gebruikt”.’
Bert v.d.M.: ‘Ja, in de tussentijd, wat is er niet allemaal?’
| |
| |
Dir. G.: ‘Maar hoe heeft u dat bedoeld?’
Bert v.d.M.: ‘Ooooh, eh, nououou, ik bedoel daarmee, ik ben erg streng, ze vinden allemaal dat ik te streng ben.’
Dir. G.: ‘Oooh.’ Bert legt breed gebarend en met donkere stem uit: ‘Ze vinden allemaal dat ik te streng ben, en ik meen dat ik eigenlijk enige restrictie eh, ik ben zeker streng katholiek, ik héét het. Ik bedoel hiermede, ik heb inderdaad gesproken - ik heb zijn beeld gezien, gelijk Mozes: ik zag een beeld - in een bliksemstraal. Ik heb met Pastor Polman gesproken, ik was eens verlicht door bliksemstralen, wat mij niet gedood heeft... en in dat beeld heb ik Gods stem gehoord, die tot mij sprak. Ik heb met Pastor Polman gesproken - ik ben zeer sterk van geloof, het zal mij ook behellend eh behoudend zijn.’ Bij het spreken over God maakt Bert wijde bezwerende armgebaren, hij vouwt de handen open en spreidt de vingers. Hij kijkt naar binnen gekeerd en bij iedere zin opent en sluit hij de armen alsof hij een groot zwaar boek open en dicht slaat: ‘Ik heb de boodschap van God ontvangen, ik kan niks aan de sfeer van den ander, want dergelijk, dan we ook God te dienen. Ik weet het zo moeilijk uit te leggen. Ik heb Pastor Polman diverse keren gesproken en Pastor Polman heeft mij begroet.’
Dir. G.: ‘Maar het is niet alleen dat u het over God heeft, want u...’ Bert onderbreekt hem en gaat onverstoorbaar verder met een mysterieuze, bijna onheilspellende klank in zijn stem: ‘Ik heb de ervaring gehad gelijk wat vroeger... Ik hoop dat de zee van mij werkende was, net dat ik op de kade stond kwam de zee woest stromend aan...’ en na een lange pauze: ‘Ik heb langs het strand gewandeld, toen de bliksemlichten mij verlichtten (ik kwam hem ook pas tegen) - waarvoor? Ik ben niet bang voor de bliksem, nee, nee!’ Zijn donkere ogen schieten omhoog en flitsen heen en weer, het emotioneert hem zeer en hij wijst met de vinger vanuit een knokige vuist naar boven. ‘Pastor Polman zegt: “dan is God u welgevallig”, dat heeft hij gezegd. Daar wordt mee bedóéld, dergelijking, dat ik beter met dergelijken kan aarden.’
Dir. G.: ‘U heeft het in uw brieven soms ook over Wodan, Frya en Wodans eik.’
Bert v.d.M.: ‘Ik wil zo maar zeggen, wacht even voor me.’ Als een gespreksonderwerp van één van zijn brieven hem niet bevalt, vouwt hij het vel dubbel en schuift het haast als ‘onder couvert’ terug naar de Dir.
| |
| |
G. Dat gebaar geeft aan, dat er verder niet op ingegaan moet worden. Hij bepaalt zelf de onderwerpen maar hij komt later altijd weer terug op een gestelde vraag en probeert hem dan alsnog te beantwoorden. ‘Ik ben, had mij een, ik ben eens ontvoerd geweest, de mensen hebben 7 jaar gevangenis gekregen, 2 jaar geleden 1980 ben ik ontvoerd geweest, door een Duitser en een Fransman. Ik heb wel verre verledens in 1940-1945, ik werd wel gauw gevreesd. De mensen moeten nog 5 jaar zitten, de politie in Den Haag heeft mij ontzet en het werkterrein drijft af.
Bert kijkt in de brieven: ‘U vroeg naar Wodans eik? Daar ik ben Fries... Friesland is 3.000 jaar oud en ik zat in Wodans eik. Ze hadden een Wodans eik, en daar stond daar een eik die beschermen tegen onweer. En ik stond ter bescherming bij het onweer, en er kwám onweer aan...’ Verbaasd lachend zegt hij na een korte pauze: ‘Er kwám onweer, en stortregen, en daar bij de regenlinie kwamen bliksemstralen eruit. Het was een eik hé, en ik stond daar.’
Dir. G.: ‘En de Spaansche Inquisitie?’ Bert: ‘Liqausa betekent eigenlijk aflatingen.’ Frits schuift de stapel papieren resoluut terzijde. Dir. G.: ‘Wilt u daar niet over praten?’ Bert: ‘U moet niet openlijk gaan vragen, moeten de mensen nu ik het aflaat - is katholiek. Mensen vinden mij te streng.’
Dir. G.: ‘Over déze brieven moet ik dus eigenlijk niet praten?’
Bert v.d.M.: ‘Nou, ik weet niet wat u bedoelt. Ze zeggen dat ik te rooms ben.’ Hij zucht: ‘Vroeger hier, is St. Jan door de Broederen in de Liefde gesticht, in 1914. Ik ben zeker een beetje een overblijfsel van die tijd... Ik vrees dat ik een beetje te streng ben, maar ik ben wel sociaal, ik wil verbeteringen, kán dat?’
J.v.Sl.: ‘Maar voor wie bent u te streng?’
Bert v.d.M.: ‘Daar verbetering-sociaal voor de Vlasweiders. De vragen heb ik, dus ik ben op en neer naar Den Haag geweest, hoever ik mijn rechtische kan verzekeren als overheid. Maar de mensen zijn hier zo moeilijk, en daarom treed ik hier zo streng op. Dat heb ik in Den Haag niet zo, daar krijg ik een veel gemakkelijker rol in die dingen, daar heb ik allemaal mensen op school en een kindertuin - CRM is heel tevreden. Daarom heb ik eigenlijk Den Haag. Ik heb me daar willen vestigen.’
| |
| |
J.v.Sl.: ‘Heeft u ook nog een adres in Den Haag?’
Bert v.d.M.: ‘Nou ik, mevrouw, ik ben wel eens meer in Den Haag afwezig geweest, dan kreeg ik van Den Haag te horen, dat ik dan eigenlijk gemist werd op St. Jan. Dan ging ik wel eens terug.’
J.v.Sl.: ‘Waar ging u naar toe als u naar Den Haag ging?’
Bert v.d.M.: ‘Nou, als ik twee adressen of twee namen moet hebben. Ik werk tenminste, maar wat moet ik, de vraag is gesteld. Nu, wat moet ik eigenlijk doen om jullie te steunen, verder samen te kunnen werken ter verbetering van een recht van de mensen. Vraagt Dr. Enderpols aan mij of ik veel wil doen voor de bewoners zelf. Maar ik bén ook overheid, hoe moet ik nou algemeen kunnen steunen, in algemene recht in de ware Liefde van God, dat Jezus binnenkort stierf aan een kruis - en onze zonden op zich nam, en ter hemelvaart gestegen is... God. De hemelvaart. Koning... mens... God. Ik bedoel hiermee dat oordelen in dergelijke dingen eigenlijk zo heel erg moeilijk is. Jezus zegt niet “zeven” maar 70 × 7 zal ik mij vergeven - kennen wij dat?’
‘Dat kunnen wij niet altijd, maar toch is het altijd te proberen. Ik heb het geprobeerd, altijd weer, daar ik eigenlijk ingezetene van Den Haag ben en Den Haag mij ook eigenlijk niet wil missen. Nu is het versproken dat ik opgediend gevolgd... opgevolgd zal worden door meneer Jabé, dat kan wel. Den Haag heeft mij aangewezen, ik kan dus verder niet in de weg staan.’
Wanneer Bert over Het Gezag spreekt krijgt hij een trouwe, toegewijde blik in de ogen en rammelt hij met zijn sleutels. Hij vraagt bijna smekend: ‘Nou, eh, heeft u mij iets begrepen?’
J.v.Sl.: ‘Ja, zeker!’ Bert v.d.M.: ‘Misschien is mijn opvatting een beetje - voor anderen - een beetje vreemd?’
J.v.Sl.: ‘Nee, ik begrijp dat er een betere behuizing moet komen.’
Bert v.d.M.: ‘Ja, op dit punt, en bent u lid van de ABVA?’ J.v.Sl.: ‘Nee.’ Bert v.d.M.: ‘Nergens lid van?’ Zonder mijn antwoord af te wachten zegt hij: ‘Dat ook niet, dan zou ik misschien, kunt u hier, kunnen steunen, op de sociale punt, kan dat?’ J.v.Sl.: ‘Ik zal het proberen.’
Bert v.d.M.: ‘De Vlasweide is één straat, daar kwam ik vandaan. Kijk, daar staat groep Pats, als u dat ook effe leest. Ik bedoelde eigenlijk, dat waar ik wel deze remisie gedaante zette: Pats, Pats, Pats - Boem...
| |
| |
dat ik de Vlasweide 1 staat wil verbeteren en dan hebben wij een Instructeur Generaal Gerritsma, die grote belangstelling heeft.’ Na een hernieuwd gesprek over de Spaansche Liqausa, vraagt Bert v.d.M.: ‘Kan ik een sigaretje opsteken?’ J.v.Sl.: ‘Ja hoor.’ Bert v.d.M.: ‘Rookt u ook?’ J.v.Sl.: ‘Nee, ik rook niet.’ Bert v.d.M.: Oh, u rookt niet. Heeft u dan geen bezwaar?’ Hij zet de vingertoppen op het gladde oppervlak van de glazen tafel en bekijkt de afdrukken. ‘Ik bedoel hiermede, ik ben misschien té streng, maar ik zit ook met Lucifer, en inderdaad, ik werk ook met de politie samen, en de politie houdt wel van streng. Maar ik ben streng recht en rechtvaardig... En de Christelijk vereniging van verpleegkundigen, dus 3 vakbonden zijn 1 bond geworden, dat heet christelijke Federatie Overheid Personeel.’
Bert heeft een eigen Fries dialect ontwikkeld, waarin hij ook brieven aan de ‘Directeur Geneesheer’ schrijft, ik vraag: ‘U bent Fries?’
Bert v.d.M.: ‘Ooooh, ja, ja, hoe ik dát uit moet leggen. U heeft de vraag gesteld, ja, ik wil een, ik zal het zo op mijn terrein beginnen. Hier zit de arbeidsman van opzet, van het Rehalirisch - Accurisch op de verwezelijking van de Sociaal-Democratische grondslag van het rechtsherstel van Arbeidsbemiddeling; ook voor de Physiatrisch gestoorde bewoner in de uitoefening van Arbeid en Arbeidszin te verwezelijking van Algemeens rechtsvorming. Op de Vrije Marktopzetting ter doeleinding; in Gelijkvorming W is W. Hierin het Catsgebouw op te nemen in Sociaal-werkplaatsen van het Sociaal-Interperdium in ontwikkeling op Geestelijke leidraad. Wilt u daar iets mee? Voelt u daar iets voor?’ J.v.Sl.: ‘Ja.’ Bert v.d.M.: ‘Wonen is recht, wonen gewoon is recht, daar hoef ik, dat wil ik zo zeggen, dat algemeen recht meestal moet wijken voor individueel recht, dus het is dat niet iedereen moet gaan boeten voor een enkele - niet iedereen is NSB.
Hoe krijg ik dat nou voor elkaar, daar kunnen wij dan onder den wijl een oplossing ter verwerking.’ Om terug te komen op mijn vraag van een half uur geleden of hij in Friesland geboren is, zegt Bert: ‘Ik ben 24 april geboren te Den Haag, 1929... Toen werd ik opgeroepen voor militaire dienst. Ik ben geëindigd als sergeant majoor, Koninklijke Nederlandsche Indische Leger. Ik ben kortgeleden’ en hij zoekt in de binnenzakken van zijn colbert-jasje, ‘heb ik het nou bij me of heb ik het nou niet bij me, de vraag is gesteld’, en hij overhandigt mij een bedui- | |
| |
melde enveloppe, die duidelijk al heel lang meegaat. In deze enveloppe zit een kort, formeel briefje (over een aanmeling van iemand in Bronbeek) van de ‘Koninging der Nederlanden’ aan hem gericht. Bert vraagt op zakelijke nonchalante toon: ‘Wilt u dat even dóornemen?’ en stopt de enveloppe dan weer koesterend in zijn binnenzak om hem er direct weer uit te halen en als bewijsmateriaal aan de dir. G. te tonen: ‘Kijk, ik ben nu ook bevorderd tot Generaal Majoor der Nederlandsche Strijdkrachten. Ik werk nog, ik ben bevorderd, dit heb ik hier nog.’
Dir. G.: ‘Ah, het wordt steeds hoger natuurlijk.’
Bert v.d.M.: ‘Ja, nou dit is het tweede antwoord van Hare Majesteit de Koningin Beatrix der Nederlanden. En ziet u dat daar mijn huisadres staat van der Sande?’ Dir. G.: ‘Ja, ik zie het, Mient 415 In Den Haag.’ Dit adres gebruikt Bert in zijn vele brieven aan de Dir. G. waarbij hij ook de postcode - 2564 LB - en 's Gravenhage vermeldt. Bert verlaagt zijn stem als hij plechtig zegt: ‘Wordt het u nu ook nog een beetje duidelijker waarom ik altijd ook bij u aankom, ter ondersteuning, en dergelijke. Ik kom niet voor genezing praten, ik kom voor het hele volk.’ De Dir. G. staat op en kijkt op zijn horloge. Bert omklemt nu het aan zijn kant geheel beduimelde tafelblad en zegt voor zich uit starend: ‘Het Hyacintenplein, dus er is geen haast bij, want het is in goede orde wel in ontvangst genomen, dat u mij ter verstrekking heeft gestaan... Nee? Tenzij u zelf haast heeft. Heeft u haast?’ Dir. G.: ‘Jawel, ja.’
Bert v.d.M.: ‘Zullen we dit gesprek dan als beëindigd beschouwen?’ en hij vraagt, terwijl hij óók opstaat: ‘Misschien dat u (moet u gereed staan misschien?) mee kan werken en daar ook vragen te stellen voor verbetering. Ik ben dat allemaal, wílt u dat misschien aanhouden?’
Dir. G.: ‘Ja, we zullen dit erbij houden’, en pakt de stapel brieven bijeen. Bert maakt enkele buigingen, gaat in de richting van de deur, om half omgedraaid weer even terug te komen: ‘Heeft u het een beetje begrepen?’ Dir. G.: ‘Jazeker, u bent heel duidelijk.’ Zij lopen samen opnieuw naar de deur.’ Bert v.d.M.: ‘Het is een beetje een moeilijk geval.’
Dir. G.: ‘U bent heel duidelijk’. Bert begint, staande in de deuropening, aan een formele afronding van het gesprek, en brengt ook enige besluitvaardigheid in zijn stem aan: ‘Ik zal proberen het voort te zetten,
| |
| |
wat ik kan, ik weet het toch ook... maar ik vind het wel een moeilijk terrein.’ Resoluut besluitend: ‘Goed, ik zal het proberen, wat ik kan van der Sande.’ Hij komt nog even terug om afscheid van mij te nemen en handenschuddend sluit hij deze gewichtige bijeenkomst af met: ‘Ja, ik zal proberen mij zelf wat te versoepelen, een soepeler houding aan te nemen en wat minder streng te worden - Ik ben misschien te streng.’
Oswald Tschirtner
|
|