een microfoon, en in de wachtkamer op het scherm klinkt:
‘Artaud, vierde etage, kamer vijf.’
De lezer in het beeld slaat zijn boek dicht.
Zijn voetstappen klinken hol over een smalle, kronkelende trap van hout. De man achter het bureau knipt een felle lamp aan. Op de vierde etage beland, maakt Artaud kamer vijf open.
In het halfduister, net voor het licht geheel dooft, ziet hij aan de rijen met klapstoelen dat hij in het theater is.
Hij neemt plaats, hij is de enige toeschouwer.
De letters op het scherm komen hem tegemoet.
ter hoogte van de asfluit
Grafzwarte titel in laaiend parelmoer, onderhuids vlammen.
Het parelmoer op het scherm, de vlammen verbleken, en hij wordt zich de kleine lettertjes bewust:
een dodenboek
Achter hem zegt traag een metalen of bestorven stem, alsof iemand spreekt in een lege kamer:
Er zijn momenten in je leven, periodes dat je doodgaat. De oude mens afleggen, wordt dat genoemd. Zoiets kan de besten overkomen.
De kamera zoomt in op de hoofdpersoon. Hij zit in een rijdende bus. Achter het levensgroot op het scherm geprojekteerde gezicht trekken rivieren, de zeespiegel voorbij. Af en toe komt de bus met een schok tot stilstand, het dekor wisselt voortdurend: landschap, straten, steden verschieten. Soms is het ook of de man met koolzwarte ogen zit in een kamer met brandende ramen: buiten schijnt alles in beweging, maar het is een toevallige beweging die de innerlijke atmosfeer bepaalt.
Intussen spreekt de stem als in trans verder:
De hoofdpersoon van dit verhaal weet dat het leven achter hem niets meer is dan een stukje in zijn neus.
Close-up van de oude, bijna seniele Artaud, die in de bus in zijn neus zit te peuteren. Hij maakt een rollende beweging met duim en wijsvinger, en schiet het propje met een knip van zijn vinger weg.
De lippen bewegen en vormen de woorden die de stem - aan het eind van het verhaal - niet langer als monologue intérieur murmelt, maar