| |
| |
| |
Dick Raaijmakers
De waarnemer
hoofdstuk uit: de methode
VII Het waarnemen
(drie konstrukties)
160 een bewegingskonstruktie
161 een waarnemingskonstruktie
162 een informatiekonstruktie
(positie)
165 verklaring (topografisch)
(twee soorten waarnemen)
168 zeggen en laten voelen
170 de beweging laat voelen
172 sympathisch waarnemen
| |
| |
(waarnemingsoperatie)
174 waarnemen als operatie
(1e toestand)
177 bewegen én waarnemen kan niet
180 intentioneel waarnemen
(2e toestand)
182 de waarnemer bewaart plaats
183 de waarnemer bewaart enige afstand
187 het wereldspoor als ‘herinnering’
188 de waarnemer ziet het wereldspoor
193 de waarnemer neemt deel
194 de waarnemer maakt eigen
195 de waarnemer als doel
(3e toestand)
198 het veranderde werelddeel
199 de zin van het bewaren
200 de zin van het rusten
201 de beweger raakt (ook) de waarnemer
| |
| |
215 de hand als ‘kleine wereld’
| |
| |
| |
VII Het waarnemen
slagorde
154. nemen
Een waarnemer is een echte nemer!
Hij is een nemer van waar.
Een waarnemer van bewegingen
is een nemer van beelden van bewegingen.
155. volgen
volgt de waarnemer het bewegen.
want een bewegen gebeurt.)
jaagt de waarnemer het bewegen niet na.
(Een waarnemer is allerminst een najager
156. staan
Een waarnemer die een bewegen volgt
maar bewaart zijn plaats.
(Hij is verankerd op zijn plaats.)
Zijn plaats is terzijde van het bewegen.
| |
| |
dat is de positie van de waarnemer.
(De waarnemer heeft voor deze positie gekozen.)
157. plaats
De plaats is een plaats-van-gebeuren.
De waarnemer volgt vanuit zijn positie
het verplaatsen van de plaats-van-gebeuren
158. de beweger
Geen bewegen zonder beweger!
Wat beweegt is níet de beweger
maar een door hem bewogen ‘dit’.
(Ook een beweger is ‘onbewogen’.)
Een beweger die ‘dit’ beweegt
wenst zich in de richting van de wereld
Hij wenst de wereld te raken.
Niet de beweger raakt de wereld
‘Dit’ verplaatst de plaats-van-gebeuren
ván de beweger náár de wereld.
| |
| |
159. de konstrukteur
Een beweger die zich uitbreidt
Hij is de konstrukteur van een verband
(Het intermedium tussen beiden
| |
drie konstrukties
160. een bewegingskonstruktie
Het totaal van een beweger,
De konstruktie is het harde verband
waarmee de beweger de wereld raakt.
(De beweger raakt de wereld
om haar te bewerken of te informeren.)
Voor het oog van de waarnemer is het harde verband
een ondeelbaar - want hard - geheel.
Het geheel is een bewegingskonstruktie.
160'. ‘onbewogen’ bewegen
- voor het oog van waarnemers -
zijn bewegingskonstrukties ‘gesloten’.
(Zij tonen het aanblik van mantels.)
Zij staan roerloos op de wereld.
| |
| |
Naar binnen toe zijn bewegingskonstrukties ‘open’.
Het binnenwerk bestaat uit leden en delen.
(Bewegers, bewegingsdingen, doelen en ‘werelden’.)
De leden en delen bewegen
zónder dat het totale verband beweegt.
(De op zich onbewegelijke bewegingskonstruktie
omkadert een op zich bewegend en werkend binnenwerk.)
Zo vormt een boogschutter -
samen met zijn pijl, boog en doel -
een in de wereld verankerde bewegingskonstruktie
waarbinnen wél de pijl beweegt,
maar de konstruktie als geheel
haar plaats niet verlaat.
Zo is een automobiel niet zélf een bewegingskonstruktie
(hetgeen wij zouden verwachten),
maar binnen de ‘superkonstruktie’ garage-auto-snelweg-doel
een heen en weer bewegend onderdeel.
(Men moet het ruim zien als waarnemer.)
161. een waarnemingskonstruktie
Een waarnemer die, terzijde en onbewogen, een bewegen volgt
raakt aan de konstruktie die het bewegen uitvoert.
Hij raakt aan de konstruktie
maar om haar aan te raken
komt hij haar bewegen te weten.)
| |
| |
De waarnemer die zo aanraakt
verbindt zich met de beweging.
Deze verbinding is een konnektie.
Werkt de konnektie reëel en hard in de wereld
(het waarnemen is daadwerkelijk)
dan is ook deze konnektie een konstruktie:
een waarnemingskonstruktie.
Een waarnemer die een bewegen waarneemt
richt de ene konstruktie op de andere.
(Hij richt als een jager.)
162. een informatiekonstruktie
De konnektie tussen waarnemer en beweging
betreft slechts één kant van de waarnemer.
Met die kant hecht de waarnemer aan de beweging.
Met zijn andere kant doet de waarnemer ons verslag
van hetgeen hij van het bewegen weet.
De waarnemer zegt ons zijn verslag
door ons met zijn beelden te raken.
In geval een waarnemer ons verslag doet
onderhoudt hij met ons een konstruktief verband.
Dit verband - hard en reëel -
is een informatieve konstruktie.
(Een informatiekonstruktie.)
| |
| |
Een waarnemer die én waarneemt én verslag doet
staat ingeklemd tussen twee konstrukties:
een waarnemende en een informerende konstruktie.
Van beide maakt hij deel uit.
Hij vormt de intermediair tussen de beweger en wij.
(Wij, die het bewegen willen weten.)
163. een superkonstruktie
Door de intermediaire positie van de waarnemer
hecht zich konstruktie aan konstruktie
Het geheel is een netwerk van konstrukties en verbanden:
Naar buiten toe verkeert de superkonstruktie in rust.
(Zij staat roerloos en onbewegelijk op de wereld.)
Daarbinnen echter heerst een voortdurend wisselen
van plannen tegen bewegingen
en van bewegingen tegen beelden.
Tussen de plannen en de beelden
vloeien stromen van bewegingen.
De waarnemer volgt de bewegingen
Van dit volgen en raken doet hij ons verslag.
Wij nemen het verslag van de waarnemer.
(Wij nemen zijn beelden.)
| |
positie
164. terzijde
Het vlak waarin een waarnemer een beweging bekijkt
staat loodrecht op het vlak waarin de beweger beweegt.
| |
| |
(Wordt de richting van het laatste vlak bepaald door
de slagorde beweger-dit-dat;
de richting van het eerste vlak wordt bepaald door
de slagorde waarnemer-beweging.)
om te kunnen waarnemen werkt een waarnemingskonstruktie
haaks op de konstruktie die de beweging uitvoert.
ten opzichte van de werking van de beweger
werkt de waarnemer van opzij.
165. verklaring (topografisch)
Een beweger beweegt dit in lijn naar dat.
De beweger ziet van dat de voorkant
en van dit de achterkant.
Door zijn positie (zijn ‘plaats’)
kan de beweger dit niet zien bewegen.
(De beweger kan het spoor dat dit in de wereld trekt
niet met zijn blik volgen.)
Een waarnemer die dit wil zien bewegen
(en daarvan het spoor wil volgen)
stelt zich terzijde van de lijn beweger-dit-dat op.
Zijn blikrichting staat dan loodrecht
op de blikrichting van de beweger.
Dus haaks op de richting waarin dit beweegt.
De waarnemer doorsnijdt met zijn blik
het blikveld van de beweger.
De waarnemer zíet de beweger
maar de beweger níet de waarnemer!
(De beweger ziet zijn doel, dat wel,
maar dat doel is níet de waarnemer.)
| |
| |
Opzij van het bewegen ziet de waarnemer
de drie leden van de bewegingskonstruktie op rij.
hoe de beweger dit in beweging zet
en hoe dit, even later, het doel (dat) bereikt.
(Van opzij heeft de waarnemer een goed overzicht
hoe het verplaatsen van dit in zijn werk gaat.)
166. enige afstand
Om goed te kunnen waarnemen
bewaart een waarnemer ‘enige afstand’ tot hetgeen beweegt.
‘Bewaren’ betreft het feit
dat de waarnemer zijn afstand tot het bewegen niet verandert
maar bewaart (vasthoudt).
Zijn positie van ‘waarnemer’ schrijft dit bewaren
Een waarnemer die enige afstand bewaart
is met recht een buitenstaander.
Hij staat letterlijk buiten hetgeen hij wil waarnemen
Enige afstand impliceert:
Is enige afstand immers onoverbrugbaar
dan sluit de waarnemer zich van het bewegingsgebeuren af.
Hij kan het bewegen dan niet meer raken
noch erdoor geraakt worden.
167. een brug
Een waarnemer die een beweging wil weten
moet met haar in kontakt zien te treden.
Hij dient haar te raken of aan te raken.
| |
| |
Geen raken of aanraken zónder de ‘enige afstand’
tot de beweging te overbruggen.
Een waarnemer die wil weten moet over de brug.
Een overbrugging is zowel een funktie als een feit.
want zij maakt de intentie van de waarnemer slagordelijk
want zij is óók een brug die koppelt, hecht en verbindt.
De koppelende brug raakt met haar ene kant de waarnemer
en met de andere kant de beweging.
Zij raakt de waarnemer namens de beweging
en de beweging namens de waarnemer.
(Dankzij de intermediaire positie van de brug
behoeft de waarnemer niet zélf over de brug.
De brug immers representeert hem bij de beweging.
(De waarnemer kan zijn plaats
- daar aan zijn kant van de brug - bewaren.)
Het konstruktieve verband tussen waarnemer en beweging
wordt dankzij de brug een hard feit.
Het harde feit is een waarnemingskonstruktie.
De brug verleent deze konstruktie richting en zin.
| |
twee soorten waarnemen
168. zeggen en laten voelen
Een bewegingskonstruktie kan een waarnemer
op tweeërlei wijze over haar bewegen informeren:
symbolisch en sympathisch.
door hem het bewegen te zeggen (te schrijven),
| |
| |
door hem het bewegen te laten voelen.
169. de beweging zegt
dat een beweging haar waarnemer informeert over
het zegbare aspekt van haar bewegen.
Het zegbare betreft niet het bewegen als fysiek feit
maar de weg (de route, de vlucht, het spoor)
die de beweging door de wereld baant.
De gebaande weg is een schrift
dat de beweging in de wereld schrijft.
Een beweging zegt haar waarnemer het zegbare
door hem haar schrift te tonen.
(Haar schrift is een rij van beelden.)
De waarnemer leest het schrift.
Hij kan de weg van het bewegen nu zeggen.
170. de beweging laat voelen
Wat een beweging omtrent haar bewegen niet kan zeggen
Het niet-zegbare van een beweging is het bewegen-zelf.
Een beweging die haar waarnemer haar bewegen laat voelen
maakt hem deelgenoot van haar bewegen als fysiek feit.
Zij trekt hem bij haar bewegen
en zet hem daadwerkelijk in mee-beweging.
| |
| |
de waarnemer dwingen tot een lijfelijk
- dus sympathisch - meebewegen.
Dientengevolge verschuift het bewegingsbeuren
in de richting van de waarnemer.
(De beweging is nu niet alleen dáár bij de beweger
maar nu ook híer bij de waarnemer.)
171. symbolisch waarnemen
Een beweging die haar bewegen zegt
zendt de waarnemer stromen indrukken toe.
Zij overbrugt de afstand tussen zichzelf en hem
en raakt hem met haar indrukken.
De indrukken zijn symbolen.
Zij drukken niet zozeer in
Zij zijn niet de fysieke beweging zelf
ervaren het zegbare van een beweging zintuigelijk.
(Zij zien, horen, voelen of ruiken
hoe het bewegen beweegt.)
- daartoe technisch ingerichte konstrukties -
ervaren van bewegingen het zegbare mechanisch.
(Zij funktioneren optisch, akoestisch, haptisch,
chemisch, elektrisch enzovoort.)
172. sympathisch waarnemen
Een beweging die haar waarnemer
| |
| |
het bewegen-zelf wil doen voelen
raakt hem onmiddellijk en hard
ongeacht de afstand die hen beiden scheidt.
voldoende hard omde waarnemer in mee-beweging te zetten;
niet zó hard dat hij blijvend wordt ‘veranderd’.
‘Onmiddellijk’ wil zeggen
dat de overbrugging tussen de beweging en de waarnemer
dermate reëel en hecht is
dat deze de lege wereld die tussen beide gaapt
Door het tenietdoen van deze wereld (deze leegte)
is de waarnemer in staat een onmiddellijk - lijfelijk -
kontakt met de beweging te onderhouden.
| |
waarnemingsoperatie
173. bewegen als operatie
Een beweger die dit naar dat beweegt
voert een bewegingsoperatie dit-naar-dat uit.
De beweger exerceert eerst in zijn gedachten een plan
vervolgens onderneemt hij daadwerkelijk aktie
en tenslotte boekt hij een zeker resultaat.
Plan, aktie en resultaat markeren drie stadia (toestanden)
van de bewegingsoperatie dit-naar-dat:
de toestand van het voorbereidende bewegen -
de toestand van het feitelijke bewegen
en de toestand van het voltooide bewegen.
| |
| |
174. waarnemen als operatie
Een waarnemer die een bewegingsgebeuren waarneemt
dient de bewegingsoperatie dit-naar-dat
van toestand tot toestand te volgen.
(Hij dient gelijke tred te houden met de toestand
van het ‘plan’, van de ‘aktie’ en van het ‘resultaat’.)
Per toestand stelt de waarnemer zijn positie bij.
Hij verandert zijn instelling.
(Hij verandert per toestand zijn belang én belangstelling.)
Dit volgen van een bewegingsoperatie
| |
1e toestand
175. wachten
Tijdens de toestand van het voorbereidend bewegen
bepalen de faktoren ‘enige afstand’ en ‘van opzij’
de positie van de waarnemer.
In en vanuit deze positie
wacht de waarnemer het bewegen af.
Deze positie heeft de waarnemer verworven.
Hij wilde zich immers hier opstellen
zich zo met de beweger verbinden
en dan een begin maken met waarnemen.
176. hier, zo, dan
hier, zo en dan zijn de koördinaten
die de waarnemer het recht op positie verlenen.
Zij verlenen zijn positie inhoud en status.
| |
| |
‘Hier’ is een koördinaat van lokatie.
Vanuit ‘hier’ kan de waarnemer de drie leden
van de bewegingskonstruktie
- de beweger, dit en dat -
goed in het oog houden zónder
zelf aktief bij het feitelijke bewegen te worden betrokken.
‘Zo’ is een koördinaat van konnektie.
De waarnemer gaat vanuit ‘hier’ een
konstruktief verband aan met de bewegingskonstruktie.
(Hij overbrugt hiertoe de afstand tussen hem en haar.)
‘Dan’ is een koördinaat van chronologie.
De waarnemer is een aktie-schouwende funktionaris
die het bewegen moet afwachten én volgen.
177. bewegen én waarnemen kan niet
Een beweger kan niet buiten een waarnemer.
Zonder waarnemer is hij ‘nergens’.
Hij kan wel de wereld veranderen zonder waarnemer.
Maar waartoe? - voor wie?
Ook kan een beweger niet zichzélf waarnemen!
Hij kan niet én beweger én waarnemer tegelijkertijd zijn.
indien hij zich een beeld wenst te vormen van hetgeen
een buitenstaande waarnemer van zijn bewegen waarneemt
meent hij twee niet-verenigbare funkties
namelijk uitvoeren en waarnemen
in één persoon te kunnen verenigen.
| |
| |
Hij overspant dan zijn funktie van ‘beweger’
Hij forceert de slagorde van het haaks op het
bewegingsvlak werkend waarnemingsvlak.
(Dáárom kan een beweger niet buiten een waarnemer.)
178. de veldheren
Bij vroegere heroïsche schilderstukken van veldslagen,
draait het om de veldheren en niet om de veldslagen.
Toch bevinden de veldheren zich vaak niet temidden van
het strijdgewoel (daar waar het om draait)
maar meer terzijde ervan.
Hoewel de veldheren overtuigend de leiders zijn
(zij zitten hoog te paard),
worden ze door de schilders in de eerste plaats als
waarnemers van hun eigen veldslagen afgebeeld.
En dit ondanks het feit dat her en der opstijgende
kruitdampen hen er voortdurend aan herinneren dat zij
er goed aan zouden doen - voordat het te laat is -
uit de hoeken van de schilderijen te komen
om zich zonder dralen aan het hoofd van hun troepen
Dáár zijn ze nodig en nergens anders.
De veldheren bekijken hun veldslagen niet van opzij
zoals het geval zou moeten zijn,
maar ook en vooral van bóven.
(Hoog te paard - vanaf een zandheuvel.)
De veldheren hangen boven hun veldslagen.
(De schilders hebben de veldslagen gekanteld.)
Dat de zaken zó worden voorgesteld
komt omdat de schilders ons - buitenstaande waarnemers
| |
| |
van de veldslagen niet zozeer de feiten openbaren
maar de geniale ideeën die eraan ten grondslag liggen.
Door over de schouders van de veldheren mee te kijken,
ervaren wij de geschilderde veldslagen als groots opgezette
over het vlak van de wereld uitgevouwen gedachten
gedachten die zonet nog in de vorm van plannen
in de hoofden van de veldheren huisden,
maar nu den volke in volle omvang worden getoond.
(Plannen geschilderd op schaal van wereldplannen -
Dát bedoelen de schilders.)
Ook onze huidige veldheren - onze generaals - laten zich
bij voorkeur als ‘waarnemers’ uitbeelden.
Zij turen door veldkijkers
of wijzen met stokken op planboarden.
(Prestaties waar gewone officieren van dromen.)
179. de pyromaan
In de pyromaan verenigen zich een beweger
Om beide funkties te kunnen kombineren
overspant de pyromaan zijn positie van ‘brandstichter’.
Om tot een gewenste overspanning te geraken
ensceneert de pyromaan een situatie (brand)
waarin hij - zichtbaar voor de ogen van derden -
kan figureren als waarnemer van hetgeen hijzelf
(Hij ‘speelt’ het onmogelijke:
het superponeren van bewegen en waarnemen.)
| |
| |
Op enige afstand en terzijde van de plaats
waar hij de brand heeft gesticht
geniet de pyromaan van zijn goed geslaagde mise-en-scène.
Te midden van een kijklustig publiek
weet hij zich de enige met een dubbele positie:
de enige ook die weliswaar de zaak van opzij gadeslaat
maar achter de vuurhaard zichzelf in de weer ziet.
De vaststelling dat voor alle anderen zo'n unieke positie
draagt niet onaanzienlijk bij tot het welslagen van de
overspanning van de pyromaan.
Wat bij veldslagen de taak van schilders en fotografen is
is bij brand de taak van de pyromaan:
namelijk de positieverdubbeling van aanstichter en waarnemer
voor de ogen van derden theatraal in beeld te brengen.
Een pyromaan immers wenst niet zozeer brand
Bovendien wenst hij publiek!
Want zonder dat heeft het verdubbelen van positie
(De ‘waarnemer’ in de pyromaan wenst waargenomen te worden.)
180. intentioneel waarnemen
Waarnemers moeten het bewegen van bewegers afwachten.
Een waarnemer komt pas in aktie wanneer het bewegen inzet
en daarmee de bewegingskonstruktie in werking treedt.
Tot zolang waakt de waarnemer.
De wakende waarnemer bewaakt de rustende beweger.
Voor zijn oog ‘slaapt’ de beweger.
Maar deze rust - deze slaap - is slechts schijn!
De beweger immers beschikt over een plan.
Hij houdt zijn plan in zijn gedachten in stelling
| |
| |
zolang hij nog niet tot de openbaarmaking ervan heeft besloten.
Tot dat moment exerceert hij zijn plan.
(De beweger repeteert het bewegen in gedachten.)
Maar ook de waarnemer - alhoewel hij afwacht - slaapt niet!
Hij is druk doende zich in gedachten een voorstelling
te vormen hóe de beweger de bewegingskonstruktie zal bewegen
wannéer hij eenmaal beweegt.
Hij tracht zich het plan van de beweger voor te stellen.
Hij poogt de bewegingen van de bewegingskonstruktie te voorzien.
(De waarnemer als ziener.)
Met zijn oog strak op de slapende beweger gevestigd
konstrueert de wakende waarnemer in zijn gedachten
een konstruktie waarmee hij zijn voorstelling van zaken
een zo hecht mogelijk verband tracht te verlenen.
Hij konstrueert een intentionele konstruktie
waarvan hij verwacht én hoopt dat het bewegen optimaal
zal korresponderen met dat van de konstruktie van de beweger.
want hij kán zich vergissen en bedrogen uitkomen!
Zijn gedachte konstruktie loopt immers op het
feitelijke bewegen van de beweger vooruit.
(Dat risico moet de waarnemer nemen.)
| |
2e toestand
181. aktie
De eerste toestand van de bewegingsoperatie dit-naar-dat
wordt afgesloten wanneer de beweger het besluit neemt
tot werkelijk bewegen over te gaan.
Dan breekt de fase van harde aktie aan
en is de tweede toestand een feit.
| |
| |
Ook voor de waarnemer breekt het moment van
wérkelijk waarnemen nu pas aan.
Geen spekulatie en prognose
maar harde en feitelijke konstatering is het parool.
182. de waarnemer bewaart plaats
bewaart de waarnemer zijn plaats.
de plaats van waarneming niet opgeven
Terwijl het bewegen beweegt
is de waarnemer zelf via zijn mantel verankerd in de wereld.
Alleen zó komt hij tot een optimale en getrouwe waarneming.
Immers alles wat dán beweegt
zijn uitsluitend zijn handen en ogen.
Die worden bewogen - niet zijn mantel!
(Daarom staan alle percipiërende technische konstrukties
trilvrij en bewegingsloos op de wereld.
Zij nouden zich letterlijk aan de wereld vast.)
183. de waarnemer bewaart enige afstand
bewaart de waarnemer niet alleen zijn plaats,
maar ook ‘enige afstand’.
Hij bewaart enige afstand
om de vlucht van ‘dit’ door de wereld naar ‘dat’
in haar totaliteit te kunnen volgen.
(Zijn oog wil voor die vlucht een kader betekenen
zoals een toneellijst dat is voor het spel van akteurs.)
Zo - door enige afstand te bewaren -
hoopt de waarnemer ‘dit’ niet uit het oog te verliezen
noch het kontakt daarmee onderweg kwijt te raken.
| |
| |
184. théatre-en-ronde
De vraag, achter welke linie een waarnemer
halt moet houden om het bewegende ‘dit’
volledig in zijn vlucht te kunnen volgen
is onderworpen aan wetten van theatrale hiërarchie.
hier de waarnemer, en daar - op enige afstand -
de bewegingskonstruktie die het bewegingsspel
voor het oog van de waarnemer zal gaan uitvoeren.
Terwijl het bewogene zich lateraal van links naar rechts
over het speelvlak beweegt
en tenslotte ‘van opzij’ afgaat,
stelt het beeld van dit spel zich frontaal
tegenover de waarnemer op.
(Vis-à-vis, en niet van opzij.)
Vanuit deze positie schrijdt het beeld
het oog van de waarnemer binnen
als betrad het een théatre-en-ronde,
teneinde zich in het geheugen,
ergens achter het oog te nestelen.
Zo blijft de vlucht van het bewogene de waarnemer letterlijk bij
ook al is de beweging al lang uit de wereld verdwenen.
(De waarnemer onthoudt - en houdt - de beweging.)
185. het spoor
Een waarnemer die op enige afstand
een bewegingsvlucht gadeslaat
ontvangt daarvan een stroom van indrukken.
Deze stroom van indrukken raakt de waarnemer.
Terwijl het bewogene zelf wegsnelt in de wereld
verzamelt de waarnemer de indrukken
| |
| |
- indrukken die nu letterlijk in hem zijn -
en bergt ze stukje bij beetje in zijn geheugen op.
(De waarnemer sprokkelt de indrukken.)
De verzamelde indrukken vormen een spoor in de waarnemer.
Dit spoor is het blijvende beeld van de vlucht
zoals zij dat in het geheugen van de waarnemer heeft
(Het spoor is de ‘herinnering’ aan het bewegen van de beweging.)
Dankzij het spoor blijft het bewegen de waarnemer bij.
Dit bijblijven van een beweging in de vorm van een spoor
dát is symbolisch waarnemen.
(De symbolen zijn de indrukken.)
186. het wereldspoor
Niet alleen de waarnemer maar ook de wereld ontvangt
van een harde beweging een stroom van indrukken -
ook al is niet de wéreld het doel
De indrukken laten in de wereld - evenals in ons -
geen beweging zonder sporen daarvan na te laten
Een beweging die geen sporen van haar bewegen nalaat
wordt door ons noch door de wereld ervaren.
(Zij had net zo goed níet kunnen bewegen.)
Een beweging zonder spoor
kan haar bewegen niet bewijzen.
(Het spoor immers vormt de stille getuige van
| |
| |
187. het wereldspoor als ‘herinnering’
en van zijn plaats weg te kunnen bewegen
moet het bewegende zijn plaats ‘vergeten’.
Het bewegende moet ook zijn vlucht vergeten!
Terwijl het wegbewegende zijn vlucht vergeet
weet de wereld zich dat te herinneren
omdat zij het spoor ervan bewaart.
Het spoor houdt de route (de ‘vlucht’)
die het bewegende door de wereld neemt
onuitwisbaar, onveranderlijk en tijdloos
ten gunste van die wereld vast.
188. de waarnemer ziet het wereldspoor
Een waarnemer die een beweging door de wereld ziet gaan
ziet tevens het spoor dat zij in de wereld achter zich laat.
Door dit spoor onthoudt niet alleen de wereld
maar ook de waarnemer de beweging.
De vraag is alleen wat de waarnemer nu precies
Ziet hij het feitelijke harde bewegen (het bewegen-pur),
of uitsluitend van dit harde bewegen het harde spoor?
Gaan de indrukken die van een beweging uitgaan
regelrecht van het bewegende naar de waarnemer,
of bereiken ze hem via het spoor van die beweging
ontvangt de waarnemer indrukken van de beweging-zelf,
of van het spoor in de wereld?
Zijn de indrukken in de waarnemer originelen,
of zijn het kopieën van het spoor in de wereld?
| |
| |
189. de beweging-pure
Een waarnemer die zich van het bewegen-zelf
dient net zo te ‘vergeten’ als de beweging dat doet
Alleen, vergeet de waarnemer
dan vergeet hij ook de beweging!
dan ontgaat hem het wezen van het bewegen
namelijk hoe die zichzelf weet te vergeten!
De waarnemer blijft dan met een beweging zitten
die zelf niet meer in de wereld is.
190. slingeren
Een slinger slingert in de wereld.
Een waarnemer die dat aanziet
ziet de slinger slingeren, en zégt dat ook.
De vraag is echter wát de waarnemer zegt
en waarvan hij zijn indrukken opdoet:
van het wezen van het slingeren (het slingeren-pur)
- niet meer of minder dan het slingeren als gebeuren -
of van het spoor dat de harde slinger in de wereld nalaat
(als een komeet haar staart).
Is het van het slingeren-pur
dan dient de waarnemer de slinger
zoals die voortdurend voor zijn oog heen en weer beweegt
geen ogenblik uit het oog te verliezen.
Hij moet voortdurend bij de slinger zijn en
- net als de slinger - om verder te komen
al het voorafgaande (alle voorafgaande posities)
| |
| |
Zo komt hij van het slingeren het ‘nu’ te weten
(Hij is waarnemer, geen historicus.)
Alleen: hoe moet hij ons het slingeren zeggen?
Kan hij volstaan met een... nu!... nu!... nu!?
een processie van gezegde nu's?
Indien de waarnemer daarom besluit zich niet op het ‘nu’
van het slingeren te oriënteren
maar op het spoor dat de slinger achter zich laat,
dan rijst de vraag op welke wijze de waarnemer
Hij kan het spoor ongetwijfeld wel zéggen
en daar veel tijd voor uittrekken
(de waarnemer als recensent)
mogen wij de waarnemer wel op zijn woord geloven?
Stel dat de waarnemer op een of andere wijze
tóch in staat is het slingergebeuren te zeggen
(hij heeft her ergens in zijn gedachten voor ons opgeslagen),
waarom slingert de werkelijke slinger dan nog steeds
zo nadrukkelijk in de wereld?
Wat betekent het dat de slinger zijn bewegingen
aldoor herhaalt, en van geen ophouden weet?
Immers het slingeren in de wereld duurt voort!
Dat zíen wij - dat laten wij ons niet uit het hoofd praten!
Rest de vraag, of van de essentie van het slingeren
waartoe zozeer het voortduren ervan behoort
wel verslag kan wórden gedaan.
(Waarnemen is toch geen waarzeggen!)
| |
| |
Is het niet onverstandig het waarnemen
over te laten aan waarnemers
die het voortduren van het slingeren
(Moeten wij niet zélf waarnemen?)
191. de waarnemer raakt
Een waarnemer die nu eens niet
een bewegingsgebeuren op afstand
maar van dichtbij wenst waar te nemen,
dient de enige afstand die hem van het gebeuren scheidt
lijfelijk te overbruggen.
door uit zijn waarnemerslichaam een arm te laten groeien
De arm betekent voor de waarnemer een brug
tussen hem en de beweging.
Over deze brug zendt de beweging de waarnemer
een stroom van indrukken.
de waarnemer wordt door de beweging lijfelijk mee-bewogen!
Lijfelijk worden mee-bewogen -
dát is sympathisch waarnemen!
192. de waarnemer voelt
Een waarnemer die een beweging met zijn arm raakt
wenst het bewegen ervan te voelen.
Hij voelt, door zich ten dele en ter plaatse
| |
| |
niet de gehele waarnemer -
maar slechts een zeker gevoelig voelend deel
(het uiteinde van de arm)
de waarnemer wordt op de plaats waar hij de beweging raakt
Het doel van het een-worden is
dat de waarnemer door de beweging
zo getrouw mogelijk - dus star en hecht -
mee in beweging wordt gezet.
(De arm, alhoewel gevoelig, is star en hecht.)
193. de waarnemer neemt deel
Een waarnemer die een beweging voelt
verplaatst het bewegen naar zichzelf.
(Wat daar beweegt, beweegt nu ook hier.)
In deze zin participeert de waarnemer aan het bewegen
omdat hij deel neemt aan het bewegen.
Deelnemen aan een beweging betekent:
letterlijk een deel nemen van die beweging
ten einde dat deel eigen te maken.
Alleen neemt een waarnemer in dat geval
niet zóveel van de beweging
dat zij in haar bewegen wordt belemmerd,
(Maar toch ook weer niet zó weinig
dat de waarnemer de beweging niet meer kan volgen,
en ergens onderweg moet afhaken.)
194. de waarnemer maakt eigen
Door een beweging te raken
| |
| |
haalt de waarnemer een deel ervan naar zich toe.
Hij maakt zich de beweging letterlijk eigen.
‘Eigen’ impliceert dat de waarnemer het bewegen-pur
aan den lijve ondervindt.
Hij wordt zelf een-en-al beweging.
en als waarnemer onbewegelijk
kan hij er verslag van doen uit de eerste hand.
hoeft de waarnemer het bewegen niet na te doen
maar uitsluitend te doen.
Hij hoeft het niet te tonen
maar uitsluitend te zíjn.
Dat is de zin van het sympathisch waarnemen:
zelf een-en-al beweging zijn.
195. de waarnemer als doel
Een waarnemer die met zijn arm een beweging raakt
vormt daarmee een konstruktief verband.
(Hij hecht zijn waarnemingskonstruktie aan
de bewegingskonstruktie die de beweging uitvoert.)
Ondanks dit konstruktieve verband stelt de waarnemer,
zich terzijde van het vlak waarin de beweging beweegt op.
Hij moet immers zien te voorkomen
een vast en zeker doelwit van de beweger te vormen
| |
| |
en zo zijn positie van waarnemer te verliezen.
(En-face met de beweger en direkt in de frontlinie:
dát moet hij zien te voorkomen!)
Iets anders is wanneer de waarnemer er op staat
zich blijvend door de beweger te laten bewerken.
(‘Blijvend te laten informeren’ zou de waarnemer
in dit geval liever zeggen.)
Hij is dan echter geen ‘waarnemer’ in de zin van
iemand die zich een beeld van een beweging tracht te vormen,
maar een lid van een bewegingskonstruktie die in beweging komt
om hem - als ware hij een zekere ‘wereld’ -
doeltreffend te raken en te veranderen.
(Althans, zo komt deze dissidente waarnemer over
bij een zojuist opgedoken tweede waarnemer
die hem met verbazing van terzijde gadeslaat.)
| |
3e toestand
196. de waarnemer stokt
Zolang het bewegen van een beweging duurt
bewaart de waarnemer enige afstand.
(De waarnemer is onbewegelijk.)
In deze positie volgt hij de beweging
Zijn oog houdt gelijke tred met het bewegingsding
en wil het kontakt daarmee niet verliezen.
trekken de waarnemer en de beweging samen op
tót het bewegingsding de wereld raakt.
| |
| |
Het waarnemingsoog ziet dat stokken
Het oog beweegt niet meer
Wanneer de beweging stokt
boekt de beweger resultaat.
(De beweger boekt de wereld
als resultaat van zijn bewegen.)
De waarnemer ziet dat boeken
en staart naar het resultaat.
(De 3e toestand is een feit.)
197. de wereld tonen
Wanneer een beweger de wereld boekt
De beweger weet de veranderde wereld
in ruil voor al zijn bewegen.
(Hij investeerde zijn bewegen in de wereld
om de wereld te veranderen, en dát te weten.)
Wat de beweger van de wereld weet
(Hij kan de veranderde wereld
als bewijsstuk dat hij het weet
Door de veranderde wereld te weten
kan de beweger er - vroeg of laat - mee verder.
(de beweger steekt de wereld omhoog)
kan de waarnemer er mee verder.
De beweger kan er mee verder
door de wereld opnieuw te veranderen.
| |
| |
De waarnemer kan er mee verder
door zich van dit veranderen een beeld te vormen.
(Een beeld van een veranderde wereld.)
198. het veranderde werelddeel
zij voelt het raken door de beweger.
(Zij voelt wat de waarnemer ziet.)
Zij voelt dat de beweger haar daar heeft geraakt.
Zij weet daar het resultaat van zijn bewegen.
De wereld die daar is geraakt
‘Daar’ is een deel van de wereld.
De grote onveranderlijke wereld bewaart
Tijdloos en roerloos omgeeft zij
het in haar rustende deel.
(Het deel voelt zich in die grote harde wereld
199. de zin van het bewaren
Juist omdat de wereld de verandering bewaart
die haar door de beweger is aangedaan
(de wereld huist de verandering)
heeft het zin dat de beweger zijn raken herhaalt
om zodoende de verandering door te zetten.
| |
| |
De beweger die zijn bewegen herhaalt
stapelt verandering op verandering.
(Deze diepte is het huis van het veranderde werelddeel.)
Zou de wereld het raken vergeten -
(de grote wereld herstelt zich van het raken)
dan kan de beweger zijn plannen ook wel vergeten!
Het raken óm te veranderen verliest dan zijn zin.
(Het raken lijkt een slag in de lucht.)
200. de zin van het rusten
Dat de wereld bewaart, wil zeggen
(Temidden van de grote wereld rust
Maar die rust is ogenschijnlijk.
Hoezeer ook onbewegelijk en roerloos
is het deel geladen met een vermogen
in beweging te komen wanneer de tijd daar is.
Dit vermogen is ooit door de beweger in het deel gelegd
toen hij het deel raakte en het dientengevolge
van plaats, vorm en hoedanigheid veranderde.
(Geen werelddeel rust zomaar - daar - in de wereld
maar is in alle geval door een zekere beweger daartoe
Het is dit sluimerende vermogen
dat het deel ten opzichte van de grote wereld
richting en zin verleent.
| |
| |
201. de beweger raakt (ook) de waarnemer
De rust van een geraakt werelddeel temidden van de wereld
is in waarheid de rust van een voortsnellende pijl.
Het geraakte werelddeel vuurt het teken
‘ik ben geraakt en veranderd’
als een pijl op de waarnemer af.
(De geraakte wereld als boogschutter!)
Maar is die pijl niet dezelfde waarmee
de beweger de wereld heeft geraakt?
waarom heeft de beweger dan niet onmiddellijk
- dus zonder het werelddeel als omweg -
de waarnemer met zijn pijl geraakt?
Het antwoord is, dat de beweger de wereld nodig heeft
wil hij de waarnemer werkelijk ‘diep’ en uitputtend raken.
De beweger gebruikt de wereld om al zijn indrukken
Hij stapelt al zijn indrukken in de wereld op.
De wereld bewaart de indrukken.
Zodoende verzamelt de beweger - dankzij de wereld -
indrukken én tijd ten gunste van de waarnemer.
De wereld is een noodzakelijke omweg.
Dat is het antwoord van de boogschutter.
Dat is ook het antwoord van de schrijver.
Om zijn lezers diep te kunnen raken
verzamelt hij zijn indrukken op papier.
(Hij boekt zijn indrukken.)
Het papier bewaart de vrucht van alle tijd en moeite
die het de schrijver heeft gekost de wereld
met zijn denkbeelden te veranderen.
(Het boek is een noodzakelijke omweg.)
| |
| |
202. naar de wereld toe
Voor de waarnemer betekent het moment
dat de beweger de wereld raakt
een signaal om zelf in beweging te komen - richting wereld.
Zou de waarnemer níet in beweging komen
dan kan hij het waarnemen wel vergeten.
(De wereld als ‘grote wereld’ is immers in geen geval
uit eigen beweging tot enige toenadering bereid.)
De daad is daarom aan de waarnemer.
Hij dient zijn zijdelingse waarnemingspositie op te geven
en zichzelf in beweging te zetten in de richting
van het vreemde onbewegelijke werelddeel
De rollen zijn nu omgekeerd.
Niet de waarnemer rust en wacht
maar de veranderde wereld.
Niet de beweging of de beweger beweegt
Niet het plan van de beweger prevaleert
maar het plan van de waarnemer.
203. om de wereld heen
De waarnemer die het veranderde werelddeel naderbij komt
stevent er niet regelrecht op af
maar draait er eerst op enige afstand ‘veilig’ omheen.
Hij wil het deel niet alleen vanuit opzij bekijken
maar ook vanuit andere richtingen.
om al de kanten ervan in ogenschouw te kunnen nemen.
| |
| |
Hij wil niet uit één richting een stroom van indrukken
Hij wenst zich van het vreemde werelddeel een opgesomd beeld.
Een waarnemer die zo beweegt
Hij wentelt in werkelijkheid
zoals bewegers in hun gedachten.
waar bewegers van dromen.)
204. het opgesomde beeld
Een waarnemer die om een vreemd werelddeel wentelt
Iedere indruk is een mogelijke indruk
van een en hetzelfde deel.
Iedere indruk verleent de waarnemer een ander beeld.
Ieder beeld is een mogelijk beeld van een en hetzelfde deel.
Indrukken boeken betekent
Door indrukken op te sommen verkrijgt de waarnemer
series op of naast elkaar gestapelde beelden
waarvan de inhouden verglijden.
Door de inhouden van de beelden onderling te vergelijken
verwerft de waarnemer twee inzichten.
Het ene inzicht betreft hetgeen alle inhouden gemeen hebben.
Het gemene betreft de intrinsieke waarde
(de naam, de titel, de status) van het deel
en niet zozeer zijn uiterlijke verschijning.
| |
| |
Het andere inzicht betreft datgene wat de inhouden
hoe en in welke mate de beelden
- beeld na beeld - qua inhoud veranderen;
hoe de veranderde inhoud als het ware voortschrijdt
tengevolge van het steeds ‘anders’ waarnemen.
(Dit voortschrijden is wat de beelden de waarnemer
205. twee inzichten
Ik wandel om mijn huis en kijk ernaar.
Kijkend doe ik reeksen beelden op.
Voor mijn huis betaal ik een vaste huur.
Ik kan om mijn huis wandelen zoveel ik wil:
Ik kan beelden opdoen zoveel ik wens:
de huur gaat niet omhoog.
Kennelijk betaal ik voor iets
dat alle beelden gemeen hebben.
Dat iets bepaalt de waarde van het huis.
Ik kan mij van mijn huis verwijderen tot het in de verte
niet meer is dan een stip.
Toch betaal ik voor die stip geen evenredig lagere huur
dan voor het levensgrote huis waar ik zo dadelijk
Deze konstante huur vertegenwoordigt
het niet-veranderlijke aspekt van mijn huis.
En dat is dit huis - mijn huis.
(Uit welke hoek je mijn huis ook bekijkt
het is en blijft mijn huis.)
Toch kan ik het beeld van mijn huis laten verglijden
| |
| |
Dat is het variabele, het verglijdende aspekt
van hetzelfde huis dat van mij is.
En ook dat variabele betreft mijn huis.
Deze twee aspekten zijn twee inzichten.
Inzichten zijn niets anders dan (denk)beelden.
Beide aspekten van mijn huis zijn beelden
Beide beelden zijn geladen met inhoud.
Het in mijn hoofd kombineren van beide inhouden
levert mij een totaalbeeld op van een huis, dat
wanneer het maar wil, uit mijn omgeving weg kan glijden
En dat - zonder verlies van zijn status
namelijk een deel van de wereld te zijn
dat hier is verankerd en nergens anders.
Aldus kombinerend en vergelijkend
verbind ik de waarde van mijn huis
(het waardige, de naam, de funktie)
(het verglijdende, het veranderlijke, het verdwijnende).
206. wentelen
Door om een werelddeel heen te wentelen,
zet de waarnemer het beeld ervan in beweging.
Het beeld beweegt in zijn gedachten.
De waarnemer ‘zíet’ het beeld.
Hij ziet hoe het in zijn gedachten wentelt.
(Het wentelt daar om zijn as
zoals de waarnemer om het beeld.)
| |
| |
Terwijl het beeld wentelt en roteert
is het deel zelf onbeweeglijk en roerloos
Door zó om het werelddeel heen te bewegen
roteert het beeld niet alleen in de gedachten
maar ook in het oog van de waarnemer!
(Niet de waarnemer beweegt, lijkt het wel
maar het onbeweeglijke deel!)
Zo bekeken beweegt, wentelt, roteert en verglijdt het deel
in een stroom van beweging en tijd
die overigens niet door het deel
maar door de waarnemer wordt gaande gehouden.
De waarnemer gunt het deel geen rust.
HIj laat het dansen in zijn oog.
(De waarnemer als dansmeester.)
207. dansen
De operatie die de waarnemer onderneemt
om een zeker deel van de wereld in het oog te nemen
wordt geleid door een plan.
(De waarnemer neemt niet zómaar waar.)
Dit plan zit in zijn hoofd.
Het zit daar in de vorm van een spoor.
Door zich aan dit spoor te houden
kan de waarnemer het deel naderbij komen
Deze manoeuvre (deze benadering en omsingeling)
is een dans waarvan de choreografie berust
op de gedachten van de waarnemer.
De choreografie is het spoor in zijn hoofd.
De waarnemer danst dat spoor.
| |
| |
Diezelfde dans echter danst ook het deel!
Het deel danst het spoor in het oog van de waarnemer.
(Alsof de tijd is teruggedraaid
en de rollen zijn omgekeerd.)
Zou de waarnemer de dans van het deel in zijn oog
dan zouden wij het ook niet weten.
Wij zien alleen de waarnemer dansen
(Het deel doet wat het doet:
roerloos en tijdloos rusten in de schoot van de wereld.)
208. de kontour
Het vreemde veranderde werelddeel rust in de grote wereld
waar het door zijn beweger werd achtergelaten.
Daar, op die plaats, wacht het op zijn waarnemer
De waarnemer ontdekt het deel
omdat het ‘anders’ is dan de omringende wereld.
Het is anders in de zin van ‘veranderd’.
Het is anders, want het is door zijn beweger
van plaats, vorm en voorkomen veranderd.
Omdat de wereld het deel omringt (omgeeft)
is de grens waar het deel in de wereld overgaat
niet gestrekt maar gesloten.
Het is deze grens die de waarnemer
(die het deel wil kennen) moet volgen.
komt de waarnemer de kontour van het deel te weten.
(Het anders-zijn wordt de waarnemer duidelijk.)
| |
| |
209. raken
Om het werelddeel te volgen en zo te weten
dient de waarnemer het deel eerst te raken.
Op het moment dat de waarnemer het deel daadwerkelijk raakt
(hij steekt zjn hand uit)
klopt op de deur van het ‘huis’ van het deel.
(De waarnemer wenst het deel daadwerkelijk te ontmoeten.)
Het doel van het raken is:
de kontour van het deel met de hand
voelen, volgen, en in kaart brengen.
(De hand voelt onafgebroken.
Een waarnemer die raakt, klopt en voelt
komt de veranderde wereld te weten
zoals een blinde zijn omgeving.
Door onafgebroken te voelen
‘zegt’ de wereld wat zij over zichzelf
210. het ideale raken
De ideale waarnemer laat de wereld zijn raken niet merken.
Na het waarnemen mag de wereld niet méér veranderd zijn
(Blinden laten van hun aanrakingen geen sporen na.
Grafschenders daarentegen wel.)
| |
| |
Waarnemen zónder de wereld te schenden
lezen zonder het geschrevene uit te wissen
spoorzoeken zonder de sporen te vertrappen.
lezen zonder sporen daarvan na te laten.
211. het behoedzame raken
Een waarnemer die een ‘vreemd’ deel naderbij komt
Hoe zou hij anders wagen zo dichtbij te komen
Hij heeft immers niet voor niets langdurig
om dat deel heen gewenteld
alvorens het naderbij te dúrven komen!
Mocht het ogenschijnlijk rustende deel
juist wanneer de waarnemer het met zijn hand wil aanraken,
tóch enig teken van leven tonen
(hetgeen niet te verwachten is)
dan zal de waarnemer niet aarzelen
ogenblikkelijk een stap terug te doen.
Hem is er op dat moment alles aan gelegen
de afstand tussen zijn hand en het deel snel te vergroten
en de veilige lege wereld daartussen weer op te roepen.
(Hij zal deze veilige afstand bewaren
tót de rust in het deel zal zijn teruggekeerd.)
(Archeologie, geologie, laboratoriumwerk, politiespeurwerk
zijn disciplines waar men het behoedzaam naderbij komen
van vreemde werelden gewoon is.
Daar weet men hoe men eerst om zaken die men niet goed kent
heen moet bewegen alvorens ze feitelijk te raken
| |
| |
laat staan ze stevig ter hand te nemen.
Nooit in omgekeerde volgorde
want dat geeft gegarandeerd ongelukken!
Tijd om een stap terug te doen is er dan meestal niet.)
212. drukken
Een waarnemer die de wereld raakt
oefent druk uit op de kontour van het waar te nemen deel.
De kontour ondergaat die druk.
De waarnemer voelt de kontour.
Hij voelt hoe de kontour lichtjes tegen
zijn tastende hand terug-drukt
en hem informeert over de aanwezigheid van het deel
waarvan de kontour de mantel én de grens vormt.
De kontour prikkelt de hand van de waarnemer
met een letterlijke in hem drukkende druk.
Deze indruk is de informatie die de waarnemer het deel
met zijn licht en aanhoudend raken afdwingt.
Immers, geen indruk zonder druk!
De waarnemer, de blinde, de spoorzoeker, de laborant:
zij allen dienen zelf de nodige druk te investeren
om indruk te kunnen ontvangen.
(De wereld drukt niet uit eigen beweging terug.)
213. bewaren
Door de kontour van het werelddeel te volgen
verzamelt de waarnemer rijen indrukken.
Hij sprokkelt die indrukken
en slaat ze in zijn geheugen op.
| |
| |
Daar vormen zij een spoor.
Dit spoor is de registratie van de waarneming.
De waarnemer bewaart dit spoor, voor later.
(Voor wanneer hij het ons wil ‘zeggen’.)
214. de hand als ‘huis’
De waarnemer die een vreemd werelddeel raakt
Echter, om goed te weten is raken-alleen niet voldoende.
De waarnemer kan een voorbeeld nemen aan de wereld.
De wereld omgeeft haar deel met haar hele totaliteit.
Het deel ervaart deze hele totaliteit als een veilig ‘huis’.
Dit huis is de kontravorm van het deel.
Het deel past sluitend in dat huis.
De wereld ‘weet’ haar deel
door daarvan de sluitende kontravorm te zijn.
De waarnemer volgt het voorbeeld van de wereld
door voor het deel de kontravorm te zijn.
door het behoedzaam ter hand te nemen
en het daar in te sluiten:
niet onwrikbaar maar gevoelig.
(De waarnemer moet het deel niet willen bezitten
maar uitsluitend willen weten.)
215. de hand als ‘kleine wereld’
De waarnemer die het deel zo huist en omvat
komt het deel te weten door er mee te spelen.
door het deel in zijn hand te wentelen.
| |
| |
ziet de waarnemer het deel bewegen.
(Het deel danst in zijn hand.)
De waarnemer wentelt het deel
zónder daarmee een ogenblik het kontakt te verliezen.
(Het deel mag in geen geval uit zijn hand wégdansen.)
Het deel ervaart de spelende en wentelende waarnemershand
Het voelt zich daarin net zo veilig thuis
(Alleen, de grote wereld spéélt niet
216. afwikkelen
Door het op het eerste oog ingewikkelde (want vreemde)
deel in zijn hand te wentelen,
wikkelt de waarnemer het in feite af.
Op z'n minst is het deel, na het wentelen
Het deel wordt transparant.
Het kan worden doorschouwd.
Het huis van het deel staat open.
De waarnemer kan naar binnen.
De waarnemer die het deel rondwentelt
de mantel daarvan afwikkelt
verwerft reeksen beelden.
Zo doende weet de waarnemer de blauwdruk van het ‘plan’
van de beweger (hij, die het deel geraakt en veranderd heeft)
| |
| |
De waarnemer doorziet de beweegredenen van de beweger.
(Uiteraard niet het bewegen zelf,
Spelend en rekonstruerend is de waarnemer
niet uitsluitend ‘waarnemer’ maar ook ‘beweger’!
(De echte beweger zou wensen vooraf zó met het deel
in zijn hoofd te hebben kunnen spelen
- het deel zó in en uit zijn plannen te hebben kunnen wikkelen -
als de waarnemer dat nu voor elkaar speelt!)
de waarnemer beweegt het deel níet om het te veranderen
(Hij blijft een zijdelingse observator
en níet een frontale initiator.)
217. het verslag
van het vreemde werelddeel te weten komt
(De waarnemer zegt ons hetgeen hij weet
door zich naar ons om te keren.)
Hetgeen de waarnemer weet en zegt
(Het verslag is een spoor van indrukken.)
Door het verslag van de waarnemer
| |
| |
| |
techniek als vrije val, bij wijze van naschrift
In 1978 schreef ik op verzoek van de redaktie van raster een essay over de kunst van het lezen van machines. De term ‘machines’ stond daarbij voor het totaal van alle denkbare konstrukties die op technisch maar ook op kunstzinnig gebied te vervaardigen zijn, en ‘kunst’ voor de idee dat de ruimtelijke verschijningsvormen van al deze konstrukties in wezen gestolde koncepten zijn die wij na enige oefening letterlijk van hun fysieke voorkomen kunnen áflezen. Daartoe wentelen wij de machines a.h.w. om en om en wikkelen hen laag na laag af. Wij zeggen dan dat wij ons in de machines ‘verdiepen’. Hetgeen wij er zodoende van te weten komen zijn beelden.
In zekere zin vertegenwoordigen deze beelden de laatste staat waarin machines zich aan ons kunnen voordoen. Maar er is meer.
Door ons in machines te verdiepen en hun fysionomie te lezen herhalen wij het denken dat door de konstrukteurs van die machines in het ontwerpen en uitvoeren ervan is geïnvesteerd. Wij doen met andere woorden het allereerste denken van de eerste konstrukteurs dunnetjes over en her-denken hun denken zoals zij dat in de vorm van schema's, schetsen, diagrammen, modellen, foto's, tekeningen en wat dies meer zij gestalte gaven. De hele ‘kunst’ komt er dus op neer, dat wij met onze beelden pogen de beelden van de eerste machinemakers te representeren: niet konsumptief en reproduktief, maar aktief en kreatief. Door zo de machines opnieuw te doordenken en ons hun beelden eigen te maken, promoveren wij van daadwerkelijke toeschouwers tot potentiële machinebouwers, waarmee zich de geschiedenis herhaalt.
Om de leden van het hybride machinerijk mét hun beelden en verschijningsvormen te kunnen inventariseren is de kunst van het machine lezen geschreven. Daartoe werden mechanische van elektrische, open van gesloten, technische van kunstzinnige en ruimtelijke van konceptuele konstrukties onderscheiden. Steeds werd daarbij één bepaalde konstruktie opgevoerd die representatief was voor een hele groep, klasse of soort, en die daarvoor model kon staan. De mise-en-scène rond het opvoeren van deze modellen verleende zelfs de meest gangbare apparaten en gebruiksvoorwerpen het aanzien van vreemde verschijningen uit ándere werelden dan de onze. Daardoor kreeg het essay meer het karakter van onthulling en inwijding dan van een goeddoortimmerd exposé of overzicht.
Vergeleken met de de kunst van het machine lezen is de methode, waaraan ik in 1979 begonnen ben te werken en waarvan in deze aflevering van raster het hoofdstuk waarnemen gepubliceerd wordt en waarin het bewegen en waarnemen van technische konstrukties opnieuw het onderwerp vormt, veel systematischer en abstrakter van opzet - al was het alleen maar vanwege het ontbreken van afbeeldingen en anekdotische verwijzingen. Toch is de methode, anders dan de titel suggereert, geen methode in de zin van een exakte handleiding of een ‘instruction manual’, maar veeleer een rapportage van iets onafwendbaars en onomkeerbaars. En dat onafwendbare en onomkeerbare betreft het bedrijven van techniek in haar algemeenheid.
| |
| |
Het is immers zo, dat steeds wanneer techniek in het geding is en daartoe ideële koncepten in daadwerkelijke handelingen en deze handelingen op hun beurt in harde konkrete konstrukties worden omgezet, er een kettingreaktie in werking treedt die wij eufemistisch ‘vooruitgang’ plegen te noemen maar in feite niets anders voorstelt dan een vrije val naar beneden, ook al doen nog zo veel kringloopprocessen binnen de wereld van de techniek het tegendeel vermoeden en zou de ware vooruitgang naar bóven streven en niet naar omlaag.
Van deze val (van ‘dat wat het geval is’) wenst de methode zo getrouw mogelijk verslag te doen. En wat vormt een betere garantie voor een getrouw verslag dan dat de verslaggever zich als techniek opstelt, en niet als een of ander bewogen humaan subjekt! Wanneer met andere woorden het betoog van het verslag - in dit geval van de methode - zich mechanistisch, dus voorspelbaar, afwikkelt - als betrof het één eindeloos durende val - en niet grillig, onvoorspelbaar, speels, intuitief, gedurfd, apodiktisch of volgens welk artistiek equivalent dan ook. Het is daarom niet onterecht de methode met een soort machinerie te vergelijken waarbinnen de diverse onderwerpen-van-aandacht nu eens niet in traditionele zin worden ‘behandeld’, maar waar deze achtereenvolgens naar de rand van het bespreekbare en inleefbare worden toebewogen, waar een klein tikje - dikwijls niet meer dan van één enkel zinnetje - voldoende is om de meest onafwendbare en desastreuze valpartijen te veroorzaken. de methode als val-machine.
In de methode is dan ook geen plaats voor enig positief perspektief of ‘visie’ ingeruimd. De zinnen zijn gelijkvormig als schakels van kettingen waarmee de onderwerpen naar hun stellingen worden gehesen. De inhouden van de onderwerpen worden de lezer mondjesmaat geserveerd in termen van aap-noot-mies. Het is taal terug naar af. Tandwielentaal.
Het boek de methode is samengesteld uit twee delen: de beweger en de waarnemer. de beweger beweegt ‘dit’ of ‘iets’ om de wereld aan te raken en haar zodoende van gedaante te veranderen. Dat is het halve verhaal.
de waarnemer ziet dat bewegen, raken en veranderen aan, en doet ons daarvan verslag in beelden. ‘Wij’ op onze beurt smeden deze beelden om tot koncepten. Wij wensen in beweging te komen, de wereld te raken en deze naar onze hand te zetten enzovoort. Dat is het hele verhaal. Meer valt er niet te vertellen - en wórdt er ook niet verteld.
In zes hoofdstukken worden zes items behandeld die in betrekking staan met het bewegen door de beweger, de gevolgen die dat teweegbrengt, en de konstruktieve verbanden die erdoor ontstaan. De titels ervan zijn plan, plaats, druk, spoor, bewegen en konstruktie.
Het waarnemen door de waarnemer van hetgeen de beweger uitvoert, de beeldvorming die hij tot stand brengt, en het verslag aan ‘ons’ wordt in vier volgende hoofdstukken behandeld met de titels: waarnemen, verslag, beeld en wij-bewegers.
In totaal tien hoofdstukken, onderverdeeld in 282 paragrafen, wordt de optiek van zowel de beweger als de waarnemer uiterst close weergegeven. De resulterende tekst is dan ook navenant vlak, zoals trouwens de opgave luidde.
|
|