Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 1982 (nrs. 21-24)(1982)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 150] [p. 150] Cees Nooteboom Vier gedichten Reductie Vingernagels zo absurd in de kou Naast het verdriet van de spijker vergaan in de schuur Over dit aantal haast zich een tragische schaduw van licht Aards en toch niet bedorven naar een beeld van mijzelf Over een vat van alles bevattend behalve een beeld van zichzelf Het hele zou leeg mogen zijn als niet het ontbreken bestond. [pagina 151] [p. 151] Poëzie Poëzie kan nooit over mij gaan. Noch ik over poëzie. Ik ben alleen, het gedicht is alleen, en de rest is van wormen. Ik stond aan de straten waar de woorden wonen, boeken, brieven, berichten, en wachtte. Ik heb altijd gewacht. De woorden, in lichte of duistere vormen, veranderden mij in een duister of lichter iemand. Gedichten passeerden mij en herkenden zichzelf als een ding. Ik kon het zien en me zien. Nooit komt er een einde aan deze verslaving. Eskaders gedichten zijn op zoek naar hun dichters. Ze dwalen zonder commando door het grote district van de woorden en verwachten het aas van hun volmaakte, gesloten, gedichte, gemaakte, en onaantastbare vorm. [pagina 152] [p. 152] Finis terrae Ten laatste de aarde ontdaan van de stemmen van vrouwen, haar gezicht afgewend van de maan, verkoos zij de duistere rouw van de leegte, verliet haar gedurige koers en zwierf door de geopende mond van de hemelse zeeën, een blad op een grote rivier. Vergeten de namen van dieren en mensen droeg zij de graven van goden door de plotseling naamloze zalen. Niemand die telde of oogstte, niemand die maakte of schreef, niemand die bleef. Al het geschilderde sleet, de letters lieten los en verbrandden, alleen nog de wenteling restte die vroeger de tijd was en werd nu een tijd zonder cijfers uit zijn woning geslingerd, de tijd zonder tijd van de dood. [pagina 153] [p. 153] Nerval, de kinderen van het slijk Wij stonden op het plein van de rede en de zuivere twijfel en zagen hoe zijn schip met zijde geladen de lichtloze koers voer naar de oceaan om daar te vergaan. Aan boord de portretten van vaders op vazen, van al onze spinsels en dubbels, een steigerend graf van sonnetten, het spookschrift van zijn gedachten alles wat wij wisten en droomden in de doornen kooi van het noodweer. Helderziend door de bliksem verlicht zo verdween hij uit ons gezicht. Wij bleven achter als een standbeeld van vragen, versteend tussen lachen en denken, de kinderen van het slijk, een slinkend teken waar de tijd nog in rondwaart, de huis van een monument waarvan niemand de oorsprong meer kent. Vorige Volgende