Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 1982 (nrs. 21-24)(1982)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 85] [p. 85] H.H. ter Balkt Gedichten Gevonden voorwerpen De verloren voorwerpen zenden morseseinen uit, onhoorbaar Honderden gevonden voorwerpen schuilend in stations en politieposten vullen de kasten de vermoeide planken met verlorenheid die niemand afhaalt Het is bijna een mirakel dat er andere verloren voorwerpen zijn door niemand gevonden; je zoekt ze tevergeefs tussen de gevonden voorwerpen De telefoon staat niet stil in hun sanatorium De steden liggen vol verloren voorwerpen Deze worden gevonden door dieven en gene worden niet afgehaald, omdat zij de verkeerde gevonden voorwerpen zijn [pagina 86] [p. 86] Gogol in Praag Naast Gogol zit een zouten pop: Gogols schaduw De paarden schrapen hun hoeven over de straatweg Een buikige theepot vol kraantjes die donkerte uitgieten, is Praag Strooien ruiters, helemaal verstard, staren uit over de velden De landweg stuift Als een tros bloedzuigers kleven de namen Chlestakow, Sobaskewitsj aan de paardehalzen De standbeelden van 't duister voorbij; mijlpalen, ploegland, krakend akkermaalshout De koetsen voerden naar Dresden, Venetië naar Karlsbad, naar 't zoete kuuroord Gogol is een meerkoet Onder lantaarntjes als halve manen onder heksebezems als zonnestralen met op zijn hielen: de tijd, de tijd zwartgehoed, in een zwarte mantel De koets sukkelt door Bohemen op weg naar Rome Gogol rijdt Praag binnen over de Václavské Námĕsti, sabbelend op een klontje suiker, steurpasteien onder zijn mantel... Gogol is een meerval [pagina 87] [p. 87] Hoeveel dode zielen passeert hij, hoeveel ruitjes, dorpen ‘als oude brandstapels’ berkebossen als eenbenige houten huzaren Dorpskerken trekken een neus naar hem De paardehoeven slaan vonken, de zwepen van de koetsiers schrijven deel ii en iii in de lucht van De Lotgevallen van Tsjitsjikow... Trappen; kroonluchters Een knecht sleept de koffers omhoog De inkt is opgedroogd De kaarsvlam spettert, roetvlokken vermengen zich met de nacht Een heuvel baart het Ertsgebergte, een vlooieëi baart een dikbuikige stad: Praag met achthonderd torens, roetwolken springen over de paleizen Akáky Akákyjewitsj en de loden zolen van de duivel vervolgen Gogol Hij heeft het koud Zijn lange neus b-b-b-bibbert Hij haast zich de Karelsbrug over (Hij heeft zich de Karelsbrug overgehaast) Aan de brugleuningen: ijs In de schaduw van de Burcht: Hitte Zijn inkt is opgedroogd, ‘ik ben onsterfelijk’, snikt hij [pagina 88] [p. 88] Hij gluurt naar de klok op het oude raadhuis, bijna dezelfde als die hij ooit zag in Lübeck: als het hele uur slaat flaneert de suikerzoete apostelbende rond in een halve kring Gogol is een meerkoet rondstappend door Praag Versteende rietkragen zijn de huizen en de pleinen: versteende vijvers (Gogol is een meerval) De koffers worden de trap afgedragen de klokken tikken dòòr De bals bleker en bleker, de paleizen blijven achter De koets (naast Gogol een witte zoutpop, zijn schaduw) ratelt verder weg van Rusland Vorige Volgende