Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 1981 (nrs. 17-20)
(1981)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 153]
| |
Christopher Middleton
| |
[pagina 154]
| |
iets er toe deed,
behalve
die salami &
het boek, iets, ja waarom niet,
dat zij graag zou willen weten
| |
[pagina 155]
| |
Een donkere lijnVer weg, een strand, de zee
Blauwe hitte huist
In het zand, maar ver weg
Echte zee en zij zwemt er in
Het meisje met marokkaans
Geheimzinnig haar
Zwemt de lange afstanden
Een donkere lijn die de dag doorkruist ontdekt
Zichzelf al zwemmend
In haar lichaam
Adem komt en gaat
Lichaam in koel zout geborgen
Scheiding en samenkomst
Van de borsten naar gelang haar armen
Gespreid zijn en weer
Vouwt ze die toe
De lange afstanden bijna voorgoed
Vergeten strand, hetzelfde gesprek
Telkens weer, naar onuitsprekelijke
Sterren geveegd
Door de armen en benen
Door te ademen, uit en in
En uit -
Gespreid op de zeebodem ver
Onder haar, ver
Een oud schip
Schelpkorsten en een paar munten
Half bedolven balken
Lading inktvis in versierde potten
| |
[pagina 156]
| |
Een oude boeg trekt
Af en toe
Als een maanlichtgordijn
De diepte opzij
| |
[pagina 157]
| |
SnelheidPlat op je rug soms in het lange
Zomergras.
Gedachten in drommen, ogen dicht,
Tenslotte beelden
Van dit of dat, ver weg, binnenin, hoge
Vloeiende omtrek, dan
Mond, de hare, steeg je tegemoet, trok je, nog altijd
Lieve tong, likt ze
Soms
Door het donker, een deurpaneel
Buigt, flits van een
Geweerkolf, varkenskop
Grijnst op een hakblok, en zand, is het zand
Dat onder je kleine voetzool wegvloeit
Je schiet overeind, tappelings
Zweet, het roggeveld
Daar vlakbij, ging het verkeerd, afstand
Absoluut geworden
Zo blauw
| |
[pagina 158]
| |
Hoe naar vogels te kijken(1)
Niets aan. Leef je een weg
In de omvang van
Hun lijven. Adem je een weg
In hun verdwijnende
Vlucht. Wees
Stil, ga met ze mee, ontmantel
Domme spierkracht, breekbaar
Bot. Ontwricht
Je spraak, wees boom, lucht, vlieg
Zonder te knipperen
Vlekkeloos uit door je oogappels. Of betrap ze,
Schuins door oogspleten
Glurend, onder het hippen. Ga
Weldra met ze slapen, een tak
Vormt je poten,
Pak hem.
| |
[pagina 159]
| |
(2)
Verschil - als je 't aanroert
Zie je degelijk leven
‘Op een haarbreedte van sleur’
Zei Thoreau: Sneeuw, een lege plek, dan
Drommen paapjes samen
En rijpen, ‘vurige wezens’, door
De berkenzaden die hen voeden
Veelbetekenende
Zeshoeken schitterden, geheim
In een winter, de hele
Bizondere regenboog
| |
[pagina 160]
| |
(3)
Geen signalen dan de scherpste.
Verenkleed, een zekere roep, een kuif
Om hun verschil te wettigen
Zijn verkleefd met een limiet, nauwelijks
Zichtbaarder dan die van jou. Actie
Bepaalt hen, dat is het: behuisd
In een tijd, gestremd
In een poel van doelloosheid, de juiste woorden nog
Slab en kap, roep, gewerveld -
Openbaren een kern,
Niets minder, van niet-bezitten. Het is
't Niet-Hebben van hun maker. Nooit helemaal
De spreekwoordelijke vrijheid, maar
Een geven.
Misschien is hij,
Doorschijnend in
Een warme holte,
Grijs of karmozijn, neerstrijkend of
Voortgedreven, een
Heelal van boodschappen.
| |
[pagina 161]
| |
De ontbijttafel dekkenEen paar gebarsten oude kommen
Zullen het tere blauwe
Beetje
Schaduw vangen naarmate ze voortkruipt over
Houtnerf of tafelkleed
- Mits
Er een tafel is, en jouw gast
Niet voortvluchtig. Als
Het meisje verschijnt, ellebogen hoog, dat haar vlechten
Herstelt, laat dan geen enkel detail
Aan twijfel onderhevig zijn. Haar gemoedsrust
Zal haar misschien zeggen
Deze weet misschien hoe te leven -
Zonsopgang jullie eenparige daad, de wereld buiten
Eén keer in opstand. Ze zal de plazas
Echt van vreugde
Uit hun stenen vlees zien springen
En, gesmolten, stellen alle stupide standbeelden
De geur van enige cyclamen samen
Die, door jou gestoken in een wankele vaas,
De tact
Van een minnaar met sprakeloze intelligentie vervlechten
- Deze melk
Is vers, deze koude
Whiskey wild,
Dit mes
Flitsend
| |
[pagina 162]
| |
Geschiedenis van niet helemaal allesSlaan van een autodeur buiten
Ben jij het
Een vlaag muziek zoals golven menselijke gevoelens
Keer op keer omslaan
Ben jij het de zilveren hitte van dij tegen dij
Omdat mijn rammelkast radioactief was
Brachten ze mij naar het dolhuis voor onderzoek
De gemutste idioten dansten blij
Als kinderen hun rondedans
Was jij het
Naast mij de lucht waarin ruisend
Jouw gestalte was jij het hongaarse meisje liep met twaalf
Granaten onder een tank en blies hem op
Tussen onze lichamen stond niets dan de maan
Niets werd ooit verspild
Tijd was er genoeg twaalf jaar maar was jij het
Voor ik stierf onder een boom waren we in slaap gevallen
Was jij het die ontwaakte en het honderd jaar uitschreeuwde
En vergeten woorden wie nam ze in de mond
Kop van een heilbot wie hakte hem af
Een aangespoelde stok in zand
Wie ramde hem van onderen in de vissekeel
Of de rechtsvoorziening volgens de wet
Ben jij het
In bloed gedrenkt dat waren hongerige kleuters
Oude mannen bevroren langs de weg
Ben jij het zeer tedere vingers op de lange mars
| |
[pagina 163]
| |
Zeer tedere vingers ben jij het
Stille leegte
De stem
Die ik voorgoed moet blijven antwoorden
| |
[pagina 164]
| |
Wild paardAls een min of meer geletterd mens
Die dingen opschrijft die een zekere
Verbinding met het engels onderhouden
Weet ik me geen raad met een wild paard
Dat zich plotseling presenteert in mijn gedachten
Deze winterochtend in Berlijn
Onder geen enkele omstandigheid zou ik schrijven
Over een wild paard op een wijze welke
Die van de woeste mr. Ted Hughes benadert.
Ik kan mij niet herinneren ooit
Een wild paard in levenden lijve te hebben gezien
Misschien in films maar geroken heb ik er niet één
Niet eenmaal zelfs niet van ver ik heb geen
Wild paard in maanlicht zien glanzen
Ik heb er nooit een aangeraakt wie wel?
Ik woon niet in Marlboro Country
Ik heb geen sporen geen zadel geen scholing
Ik kan zelfs geen tam paard berijden maar dit
Dit wilde paard heeft me van binnenuit
Bokkend geschokt Nu eens is het
Kastanjebruin als een cello
Dan weer zwart als Pelikan inkt
En daarna wit als niets
Ter wereld Jammerlijke vergelijkingen
| |
[pagina 165]
| |
Het is een en al spieren en woede
Het wordt beteugeld als een ster zegt men
Door zekere magnetische condities
Het is bruusk Het hoort
Wie weet wat en is weg als de wind
Op jacht of zomaar ergens heen
Het stopt om uit een plas te drinken
Danst over een heuvel graast
Prairiegras af Door drift gegrepen
Dit paard maar in die greep is het vrij
Omdat het in zijn botten een straling weet
Die ik als een stofje ongezadeld
Berijd Kan de reden deze riem zijn
Die ik in een rommelzaak ten noorden van La Grange
Texas kocht? Zijn ovale gesp waarin een paard
Gedreven was eens de prijs voor ongezadeld
Rijden in een rodeo Invloeden moeten mijn pens
Doordrongen mijn hoofd op hol hebben gebracht
Of komt het slechts aan in galop
Dit wild paard omdat een paar vrienden
En liefdes deze voorbije maanden mijn lichaam
Hebben doorstraald met iets vurigs
Eigen aan het heelal een kracht
Die ik niet zou durven ondervragen
Of een naam zou geven Kijk niet naar beneden
Of achterom Vlieg in de furie van het paard
Met wilde liefde Ze zullen je gauw genoeg
| |
[pagina 166]
| |
Omlaag trekken gewone banale dingen
Zeg ik tegen mezelf terwijl ik het voel
En ik zit goed daarboven op dit zelfde ogenblik
Denkend aan jou Ann Alberto Caroline
En jou Tsepe roemeense clown mijn vriend
En iemand anders die ik geen naam toeken
Ik zit goed daarboven de kracht van de wereld
Raakt me buigt mijn ruggegraat terug maar ach
Met opgeheven hoofd rijd ik door de wind
Proper met de geur van eucalyptuskruid
Of hoe het mag heten over de heuvels en de Uhland -
Strasse door Als dit een leeuw is zeg ik gegroet
Wasberen werpen noten naar me die ik vang
Met opgestoken hand als ik voorbijkom onder
Vrolijke pecánbomen de wingerd-ranken de zoete
Sophora Zon schijnt de hele dag Is dit
Een overdrijving? Waarschijnlijk wel
Maar dit wilde paard onder mij weet het beste
Hoe door hoop de barrière te vertrappen
Die de hulpelozen tegenhoudt
En hoe het beste deze gloed het heelal
Zichzelf te helpen voortstuwen door subtiel
Te schuiven en te wrikken met de schouder-
Bladen Diep oranje ravijnen dan struiken
Vlakten tere tamarisk cactus torens gesnor
Geroffel Zijn hoefslag is mijn harteklop
Zijn vlokkend zweet het mijne zijden staart drijft weg
| |
[pagina 167]
| |
In ruimten die achter ons krimpen
Bloedende schaduwen door het opgeworpen stof
Bij rijzende maan Wij luisteren luisteren
Naar klaterend water het grote klif bloeit
Indigo met honderd gezichten door de manestraal
Uit punt en kloof gehakt Wij kijken kijken
Hij verschijnt de tovenaar die met zijn vinger
Wenkt de scherpe inwendige vorm ontvouwt zich
Over rotsmassief Profiel strakke blik stroomopwaarts
Tot waar de wateren
Die wij nu gebogen drinken
Zijn ontsprongen
|
|