Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 1981 (nrs. 17-20)(1981)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 144] [p. 144] Hans Tentije Uit de cyclus ‘Nachtwit’ (1) Zoveel ijler, zoveel minder 't mijne op dunnere bladen van de wind verstoven brandende schaduwen in nog zouter uitgeslagen, ingekeerder de tijd of, even, teruggedreven naar de kust 't tijdverdrijvende, 't schuim in zich opzuigende later er toen al was - haar bewegingen tegenstrijdig als die van dit water de gelijktijdigheid van eb en vloed 't in 't niets uitgespaarde [pagina 145] [p. 145] Ergens, dus waarom niet hier ‘...mezelf scheren, voor een spiegel, in een hotelkamer, en buiten was de zee...’ 't licht aangescherpt achter de branding waar 't kijken op afschampt - er is niets dat 't tempert tussen mesheft en gezichtshelft de twijfel die raspt geen schittering is als deel van de verte ooit dichterbij geweest rondom me de vloedlijn, door water omringd ben ik nog middenin dit uitgesneden oneffen even - ik sta voor een spiegel en zie 't vuil in 't wit van m'n ogen, de opengeschoven vitrage slaat lauw golvend naar binnen beweegt aan weerskanten wat in m'n verbeelding als verdwijning opduikt [pagina 146] [p. 146] door 't glas, door de overspoelde glazen afstand heen de diepte, 't oppervlak waarover deze spiegeling scheert - 't bed onafgehaald, onze lakens in elkaar verward, naar 't voeteneind weggetrapt (losgemaakt uit dit schelpige slecht gepolijste, haast al van tijd ontdane uitzicht) haar zoute, gesprongen lippen 's nachts, toen ze bovenlag zich tegen de zwartgelakte spijlen afzette ‘...opstijgen van de top van een golf zoals een albatros, bijna zonder een enkele vleugelslag blijven voortzweven tussen de seizoenen door een paar reizen om de wereld te maken...’ [pagina 147] [p. 147] 't zachtst van haar billen maar hoe vaster ik haar omklemd hield des te meer me ontglipte - straks bij eb lang 't strand gaan uit alle schelpen die ene langwerpige te kiezen hem wetten op de rug van m'n hand mezelf scheren met net zo'n lemmet als toen waarmee ik in vlokken 't schuim van m'n wangen schraapte terwijl 't dons hardnekkig achterbleef dat, en al 't andere [pagina 148] [p. 148] De golfslag, de grote - zich 't vergeten herinnerend de wind, 't omspoelde dat voorafging indachtig wat van de bodem losgewoeld hier z'n neerslag vindt - me in haast onzichtbare deeltjes heel even voor ogen zweeft - die zich verliest over een zo lange breedte bladloze spiegel wordt, door zand en schelpen opgezogen uitloper 't dunste ijs van de zomer Vorige Volgende