| |
| |
| |
Koba Swart
Sla door
Nu ligt ze in het gras. Uitnodigend - dat woord zou geen pas geven. Maar wel bereid om volgestopt te worden. Om een puntje aan te zuigen, om door een ringetje te halen - met die spreuken is ze waarschijnlijk grootgebracht: onkreukbaar was het ideaal (alsof iemand zo kan worden opgevoed, dat zij ongeschonden het leven doorkomt, zonder kleerscheuren, vlekkeloos, foutloos, met een weergaloze snelheid), niettemin verkreukeld, als plastic tenminste kán kreuken.
Ik heb ooit gedacht dat dit type alleen in reklamestrips voor tandpasta voorkwam: mijn vriendje heeft me gisteravond na de eerste dans laten staan, weet je wat hij zei? - je ruikt uit je mond als een beer: vriendinnetje adviseert haar Colgate (of een ander merk), het resultaat is superb.
Soms ontmoet je iemand die je binnen een uur alles over zichzelf vertelt. Daarna hoor je nooit iets nieuws meer. Ik ken Geha nu al enkele jaren, maar na het imponerende levensverhaal dat ze mij uit de doeken deed - als betrof het de inhoudsopgave van een ouderwetse trilogie - heeft ze nooit ook maar iets verteld dat me interesseerde. Misschien dat ze me daarom, wanneer ze maar de kans kreeg, bedolf onder een niet aflatende stroom woorden.
Geha van C., 27, direktiesekretaresse in een fabriek voor optiese instrumenten - veredelde typiste dus; haar bijzondere status accentueert ze door een aangeleerd en zorgvuldig gekultiveerd amerikaans accent. De vader arts in het provinciestadje W. Had zich met wat slinkse machinaties weten in te kopen - een apotheek aan huis op de koop toe; hoewel hij pas op zijn veertigste artsexamen had gedaan, na een jeugd in Tegal (Java), twee jaar als purser op de grote vaart, en een ondefinieerbaar overslagbedrijfje in Rotterdam dat hem een levenslang geldkraantje scheen te hebben opgeleverd. Tegelijk met zijn nieuwe carrière had hij zich een nieuwe vrouw aangemeten, een met allure, de dochter van de
| |
| |
bijna bejaarde huisarts W. Zij werd de stiefmoeder van Geha, die haar ook consequent in die hoedanigheid aansprak. De moeder, over wie ze slechts in de meest gloedvolle superlatieven kan praten, verdween geheel vrijwillig van het toneel en ‘ging in zaken’, zo luidt Geha's duistere formulering.
De nieuwe loopbaan van de vader werd door de dochter beantwoord met een jaren aanhoudende aanval van godsvruchtigheid. Van huis uit ‘niks’, had ze het voor het uitkiezen en sloot zich aan bij een ultrakleine vrije gemeente met als speciale attraktie dat soms ook vrouwen mochten voorgaan; voor haar eerste predikatie koos ze als tekst Psalm eenendertig. Na die religieuze incubatie ging het in haar leven razendsnel, aangezwengeld door obscure verwikkelingen met haar stiefbroer. Ze verliet de kansel, liet zich in Amsterdam inschrijven voor culturele antropologie en speelde ter aanvulling van haar vaders toelage, die voor haar garderobe ontoereikend was, voor hoer, waarbij ze niet onder het niveau van wetenschappelijk medewerker ging, leefde zich uit op jazzballet, werd maîtresse van een Afrikaans stamhoofd in Abidjan, die vooral gecharmeerd was van haar europees-aziatiese mengvorm, was nog één jaar reisleidster voor exclusieve safari's in Oeganda voor Bertelsmann, en moet vervolgens, als door een katapult afgeschoten, met een kleine omweg langs W. in Amsterdam-Zuid zijn beland, Palestrinastraat, drie hoog. Ze zit met haar rug naar het raam recht tegenover mij. Tiptop. Golvend honingkleurig haar dat perfekt zit en blijft zitten (waarschijnlijk is het ooit gitzwart geweest, haar hoofdhuid schemert donker door het haar heen), een modeste peperdure witzijden blouse, zilveren halsketting, nagels, shawl en lippen in dezelfde kleur, het gebit uit de Colgatereklame en de rok citroengeel, passend bij status en beroep.
Een elegante vrouw is een kunstig produkt. Hoewel ik haar ronduit afstotelijk vind, trekt haar verschijning me aan. Wellicht is dat de reden waarom ik naar haar blijf kijken - en luisteren, al is dat maar met een half oor; ik raak eenvoudig niet op haar uitgekeken. Alles is gemaakt en berekend, in één woord: af. Onvoorstelbaar. Alsof je in een spiegel kijkt die leeg is.
| |
| |
Bij toeval heb ik haar eens, zonder dat ze wist dat ik er ook was, in een restaurant zien zitten in gezelschap van drie heren, collega's naar ik aanneem. Ze zag niemand; zelf van een afstand kon ik zien dat ze uitsluitend bezig was met de reflexies van haar verschijning in de blikken van anderen. Wat een beheersing! Het virtuose muziekstuk van de celliste die speelt zonder geluid. Geha bespeelt zichzelf en schijnt hemelse muziek te horen.
In mij bewondert ze de wetenschap die ik heelhuids doorstaan zou hebben, de exakte wetenschap die voor haar een gesloten boek is. Haar formulering: Jij bent er niet onderdoorgegaan, dat is knap voor een vrouw; daardoor zul je wel veel hebben moeten opgeven. Uiteraard een retoriese vraag. Antwoord heeft ze niet nodig. Daarom ben ik voor haar zo'n dankbaar gehoor: ik ben een en al oor, denkt ze, én ik praat niet over mezelf.
Niemand anders neemt me echt serieus, is haar regelmatig terugkerende klacht, staccato uitgesproken. Als in een reflex kijkt ze in de spiegel om haar lipstick te kontroleren.
Het belangrijkste aan haar is evenwel haar stem. Ik zou het voor alles over haar stem moeten hebben. Die is niet van haar.
Voor de derde achtereenvolgende keer zit ik hier in dezelfde opstelling. Voor de derde keer in tien dagen heeft ze me opgeroepen, hoge nood, een octaaf te hoog. En ook deze keer is ze, met een verontschuldigende glimlach, de palm van de rechterhand naar boven en de spitse vingers prachtig uitwaaierend, beheerst begonnen, over iets dat haar is overkomen toen ze op het balkon stond. Ik sta op het balkon, zomaar, zonder een speciale bedoeling - de eerste keer kwam ze niet verder dan die zin en barstte in huilen uit dat onmiddellijk daarna explodeerde in een dierlijk gejank waarbij zij zichzelf aan de haren trok en met de vuisten op haar hoofd en borsten bonkte. Na een paar dagen van hoge koorts en zwijgen was ik niet langer nodig. Twee dagen later belde ze me in paniek op: Het is er weer, kom gauw.
Zit ik tegenover haar, zonder een tafel tussen ons in zodat ik me slecht op m'n gemak voel; zij met haar rug naar de balkondeur, stralend als
| |
| |
altijd. Ik ken haar alleen maar als iemand die over kalamiteiten praat op een koele en lakonieke toon - ik heb Senior geschreven dat moeder gestorven is, vierenveertig is ze geworden, oud vind ik dat, in ieder geval meer dan genoeg; aan een verwaarloosde longontstekening, beweert de arts, hoewel ze was opgenomen voor een kyste; een van haar huisgenoten - met Guus nam hij de telefoon op toen ik daarna, eigenlijk alleen maar uit nieuwsgierigheid, haar huis belde - zegt dat ze teveel van de morfine heeft gesnoept, kennelijk een vennoot in haar groepspraktijk.
Haar kon niemand deren. - Belangrijke beslissingen neem ik in een handomdraai. Bijvoorbeeld als een man haar te na kwam, weer zo iemand die terwille van haar wilde scheiden en aanstalten maakte om meteen bij haar in te trekken. Na het weekend laat ik hem vallen. De lach van een Nederlands televisiespel. Haar deed het geen centje pijn. Met hetzelfde gemak kocht ze op een achternamiddag een huis. Als hij mij dat geld zo graag voorschiet, waarom zou ik het afslaan? - Belangrijke beslissingen neem ik in een handomdraai - ze bedoelt de situaties die haar tot handelen dwingen. Ze laat de feiten beslissen. Dat bekomt haar niet slecht. Maar ze wordt radeloos - wanhopig, zegt ze - wanneer er niets gebeurt, dus niet iets waarop ze kan reageren.
Ik sta op het balkon, zomaar, zonder enige bedoeling. Aan de overkant gaat een raam open en ik zie een vrouw, een oudere vrouw, misschien wel een buitenlandse vrouw die mij op een heel bepaalde manier aankijkt - haar stem stokt en ze slaat de handen voor het gezicht. Volmaakt ovaal gevijlde, glimmend gelakte nagels, kan ik niet nalaten vast te stellen; het haar raakt ook nu niet in de war. Zij zelf wel? Onwillekeurig komt de vraag in me op, of ze wel haar lenzen inhad. Ik laat haar uithuilen. De telefoon gaat. Zonder ook maar een tel te aarzelen loopt ze erheen; even later hoor ik haar klokkend lachen, klokkend ja. Ik weiger om te kijken. Tenzij ik me vergis, maar waarschijnlijk is dat ze tijdens het gesprek voor de spiegel boven de telefoon haar oogschaduw staat bij te werken.
Ze heeft één voorval uitgekozen, bij wijze van voorbeeld; ze kan het ook bedacht hebben. Een ogenblik dat haar voorkwam als de opening
| |
| |
van een gigantische lege fles.
Mijn geschiedenis, zegt ze soms protserig, en bedoelt niets meer of minder dan de geschiedenis. Haar persoonlijk eigendom. Daarmee heeft ze een noemer die alles, om het even wat, bijeen moet houden, ofschoon het niet bijeen te houden is. Ze wil het niet weten. En ook dat is een patente oplossing. Ze is ontsteld; alsof ze door iets onnoemelijk smerigs is aangeraakt.
Ze raakt zichzelf niet aan, alsof ze haar handen niet aan zichzelf wil vuilmaken, of zichzelf niet met haar handen wil bevuilen.
Ze loopt leeg, denk ik, mijn woorden met zorg kiezend. De deklaag is verweerd. Ze is poreus. Pas op! Ze laat zichzelf leegstromen om te voorkomen dat ze besmet raakt.
Ik sta op het balkon, zomaar, zonder speciaal doel. Aan de overkant gaat een raam ope en ik zie een oudere vrouw die mij aankijkt op een manier die je - ze houdt zich goed; ook als ze weer door verdriet - tranen - overmand wordt, zal ze het gebeurde te goed in haar geheugen geprent hebben om haar verhaal niet zonder mankeren af te kunnen maken; ze is geoefend genoeg om elke zin, onverschillig welke zin ook maar, af te maken - ook dát behoort tot haar elegantie (haar past elke zin, precies zoals alles wat ze zou aantrekken, al was het de cape van een vleessjouwer, haar zou staan).
Onmiddellijk draai ik mij om en ga met bonzend hart naar binnen, zonder nog om te durven kijken. Sindsdien vraag ik mij vrijwel dagelijks af, op wat voor manier die vrouw naar mij keek zodat ik mij verrast moest omdraaien. Ik voelde me als het ware betrapt. Kwam het doordat ik mij pas door haar blik realiseerde dat ik daar alleen maar stond, zonder iets te zien, zonder iets te voelen, volkomen gedachtenloos? Was het door die bepaalde blik dat ik van mijn stuk werd gebracht - verlamd van schrik - of was het alleen de reflex die een blik bij mij teweegbracht, zomaar een blik, evengoed had het die van een man of kind kunnen zijn. Nee, dat had geen man of kind kunnen zijn. Was het soms de schok dat ik reageerde zonder het gewild te hebben?
Het is haast obsceen wat ik doe - ik heb haar zin afgemaakt, haar
| |
| |
gedachten - zo het al gedachten mogen heten - ingevuld; alsof ik haar heb aangekleed.
Nog eens herhaalt ze deze scène die even weinig betekenis heeft als een kiekje van wildvreemden; opnieuw - vertraagd - afgedraaid wordt ze belachelijk, smerig, vlekkerig.
Wat denk je?
Ik weet niets te zeggen en kan ook haar snotterige blik niet langer verdragen. Eén keer was meer dan genoeg geweest. Eén voorstelling.
Jij, zegt ze en haalt diep adem alsof ze een grote teug neemt die ze over me wil uitspugen, jij bent zo'n ingemeen smerig rotwijf, alles wat je met je vieze tengels aanraakt maak je zwart, beklad je met je minachting, achterbaks schepsel, stront heb je in je ogen, en als je praat stink je uit je gore bek, wat doe je hier, wat moet je van me, jaloers kreng - voor het eerst hoor ik haar zonder accent.
Ze heeft zichzelf weer onder kontrole, de matbruine teint van haar gezicht smetteloos, de altijd lichtelijk verbaasde wenkbrauwen op de gewenste hoogte, de ogen glanzend en versluierd, haar benen die ook nu uit zichzelf weten wat hun juiste stand is. Hoe zou ik dit plaatje, dat slechts voorwerp kan zijn van de allervurigste devotie, niet kunnen haten?
Hoe meer ik erover nadenk - en als ik erover probeer na te denken raakt alles in mijn hoofd verstopt - en door wil krijgen wat mij op dat ogenblik bewoog - een beweging waarvoor iemand nodig was die mij op gang bracht, een persoon die er niet was - hoe helderder en ongrijpbaarder ze wordt.
Hoe scherper ik naar die scène kijk die zij mij keer op keer vertelt, nu telkens voor mijn ‘geestesoog’ herhaald, hoe meer zij zich terugtrekt - een oudere vrouw, misschien een buitenlandse.
En als ik - terwijl zij nieuwe woorden kiest voor dezelfde scène - naar haar gezicht kijk, zie ik niets, maar voel ik wel in mezelf een onverklaarbaar ‘wanhoopsgevoel’, iets dat er niet hoort, iets dat mij is aangedaan en dat, naar ik vrees, en misschien wel door die vrees, onherroepelijk
| |
| |
groter zal worden. En ik schaam mij voor dat woord dat ik zelf nooit van mijn leven zou gebruiken.
Ik wil zeggen: laat me met rust. Ik zeg: laat dat eindelijk rusten. Het komt terug, daar kun je zeker van zijn. Op een onbewaakt ogenblik, ook dat staat vast. In het ergste geval zal alles je op slag duidelijk zijn. Maar wees gerust: niets vergeet je gemakkelijker dan een allesvernietigende inkijk.
Later, als je hart harder slaat dan je lief is, als misschien een scheut door je borst trekt die je het zwart voor ogen laat zien, moet je je dit eens voorstellen: het kind - vijf jaar, bijna zes - staat op het balkon en kijkt op straat. Het ziet de auto's, de voorbijgangers, het trottoir; het kijkt omhoog en ziet de grijze lucht - het ziet haar wereld groot en klein tegelijk, afgesloten, kleurloos. Opeens scheurt de hemel open, die zelfde hemel, volledig zwart en volstrekt leeg, onthult daar een afwezigheid waarin sindsdien alles is opgegaan en verdwenen; en sinds dat ogenblik weet het dat niets is wat het is en dat buiten dat alles niets is. Eén tel had zij een overweldigend gevoel van vreugde. Vele vele jaren later zal ze daarover nog niet kunnen spreken zonder te moeten huilen van verdriet. Op dat moment menen anderen het kind te moeten troosten; laten zij zichzelf troosten. Het zegt niets. Het zal voortaan het geheim bij zich dragen en om andere dingen nooit meer huilen.
|
|