| |
| |
| |
Alfonso Berardinelli
Gedichten
Vertaling: Thomas Graftdijk
Buigzame bomen en struiken,
glanzend in hun papier, maar van binnen ondoorschijnend.
Hangend en krom, maar bevredigd als geslachtsdelen.
Of bewogen en naar voren gestrekt, met hoeken.
Innig verbonden met de warmte van hun kanalen.
Rechtopstaande, gespannen oppervlakken. Explosies.
Maar toch goed beschut in het harde breiwerk
van de schil. Storten zich onbekrompen naar beneden.
Het geabsorbeerde licht strijkt langs pijlen en ledematen.
Krijgen rode vlekken als dat nodig is.
Of treden met doornen en bladeren
uit hun gepolijste huid. Zijn gesplitst. Aggregeren
en brengen vruchten of afweermiddelen voort. Zwellen op
met reservoirs voor voedsel en slaap.
Gieten zich uit. Drijven het water uit het kurk.
Rangschikken schijven bovenop elkaar, harde
propellers. Bessen of lome trompetten. Appels van opeengepakt licht.
Negeren en bemiddelen elkaar.
| |
| |
Bestudeer het oog van de aap,
bekijk het bijna menselijke geel,
de luie, lenige bewegingen.
Herinner je de sprong, de grijze vacht,
de nerveuze, achterdochtige kalmte.
Het voorhoofd is een scherpe tong.
De staart is levendig en gespannen.
Het lichaam is een veer, door God gelijkmatig opgedraaid.
Observeer de slaap van de honden,
De archaïsche levensstijl die hen beheerst.
alle omtrekslijnen gegleden.
Hun tong doet niet aan gefantaseer.
En dit alles is geen komediespel.
Probeer te kijken, te zien.
En als ik nu eens ophield de enige
die jou altijd al, al zo lang
wil hebben, die jou achtervolgt,
| |
| |
indien ik niet meer zou willen zijn wat ik ben,
ben geweest en zou kunnen zijn?
Wat zullen we nu nog kunnen willen en zijn,
indien we niet zouden zijn geweest
wat we dán zouden zijn, indien we niet
gedwongen waren, datgene te zijn wat we zullen zijn?
| |
Geboorten
1
waar wij op leven. Lichaam en geest
vormen een in de ruimte geworpen monade.
Een zeker aantal jaren is verstreken.
De slachtoffers zijn herkend.
De overlevenden zijn naar ver vertrokken.
Het autochtoon gedierte is zijn holen kwijt.
De straat is een kleine straat.
Je ontwaakt vóór het morgenlicht.
Je doorzoekt het karige gras.
Straten en nog eens straten, vorst,
| |
| |
2
Ook deze plek is het niet.
De overlevenden met hun gezinnen.
De tegen elkaar geschoven lijsten, de lege wanden.
Nog steeds een verflucht.
Je bent er nog, straks ga je weg.
Schilfers, kronkelingen van de voortijd.
Licht dat een verjaarde toekomst ontbindt.
We zijn vlak bij de weide, bij het wespennest.
We toeven bij een willekeurige weg
We slapen tot een eventuele nieuwe
geboorte. Onder onze lampen.
Languit of dubbelgevouwen in het uur
Onder het vale regime van de klokken.
Ik onderscheid geluiden en klanken.
Ik ben een lichaam zonder lichaam.
Naar buiten geperst, woedend.
3
Dit verhaal werd al vaker gehoord en gezien.
Het begin ligt achter de deur.
| |
| |
Buiten slaapt het land en treedt buiten zijn oevers.
Ze hebben niets illustratiefs, nooit,
hier niet en ook elders niet, de grote meesters.
Het licht stroomt uit twee punten binnen, het gebeuren
stremt de tijd in een prisma van elkaar snijdende vlakken.
Geen portret, geen stilleven.
De peinzende jongen en de eeltige grijsaard
geven van een niet overmatige verbazing blijk.
Een schrikachtige beweging, men draait zich om in zijn slaap.
Het gebeurde was dan wel onverwacht,
4
de zachte, de wilde opklimming,
het begin of het einde van een kringloop
die zich eerst onder de wortels voltrok.
Zullen we allen zijn, zijn we, waren we?
De wereld is tot een klontertje teruggebracht.
Ik zal niets zien dat op mij lijkt.
Deze plaats heeft geen gezicht,
Is onontcijferbaar, onzegbaar.
Uit: Lezione all'aperto/Les in de open lucht.
|
|