Pieter de Meijer
Bij ‘Sporen’ van Carlo Ginzburg
Het essay Spie (= Sporen) vertegenwoordigt, zoals de auteur nadrukkelijk aangeeft, een fase in een studie waarvan het definitieve resultaat nog niet is bereikt. Met een eerste aanzet tot dit ‘werk in uitvoering’ kon de Nederlandse lezer kennismaken in ‘de Gids’ (jrg. 141, n. 2, 1978) dankzij de vertaling van Anton Blok. Van deze vertaling is, met toestemming van Anton Blok, dankbaar gebruik gemaakt bij het vertalen van de nieuwe, veel uitgebreidere versie, die verscheen in de verzamelbundel Crisi della ragione (Crisis van de rede) uitgegeven en ingeleid door A. Gargani (Turijn, Einaudi, 1979).
Carlo Ginzburg (1939) is een Italiaanse historicus - hij is hoogleraar in Bologna - die zich voornamelijk bezig houdt met de historische ontwikkelingen van de godsdienst die buiten de officiële godsdienstgeschiedenis van de katholieke kerk vallen. Met name zijn studie Il formaggio e i vermi (De kaas en de wormen), waarin hij de denkwereld reconstrueert van een molenaar die aan het einde van de zestiende eeuw wegens ketterij werd verbrand, heeft ook buiten Italië sterk de aandacht getrokken. Hetzelfde geldt voor het essay Spie, waarvan bijv. onlangs nog een Franse vertaling verscheen in ‘Le Débat’. In Italië is op de verschijning van het essay een levendige discussie gevolgd, waarin Ginzburg's ideeën instemming maar ook min of meer scherpe afwijzing ten deel viel. De auteur zelf heeft ook aan de discussie deelgenomen en in de ‘Quaderni di storia’ (n. 12, juli-december 1980) nog eens onderstreept dat het essay een voorlopig karakter heeft. Tevens wijst hij er op dat hij niet een nieuwe methode heeft willen voorstellen (‘alle historici werken op basis van sporen’) maar twee verschillende kennis-strategieën duidelijk heeft willen onderscheiden: ‘de een gericht op de reconstructie van de norm achter de individuele anomalieen (het galileiaans paradigma), de andere daarentegen gericht op de reconstructie van individuele anomalieën.’
Het gaat dus om wetenschapstheoretische en met name geschiedwetenschapstheoretische kwesties. Maar een van de verdiensten van Ginzburg is dat hij over zulke kwesties op een zeer heldere en begrijpelijke wijze weet te schrijven en ze in verband weet te brengen met alledaagse kennisproblemen. Daarbij komt dat Ginzburg's problematiek vooral actueel is voor wie de historische ontwikkelingen wil volgen van verschijnselen die zich nog niet zo lang in de belangstelling der historici mogen verheugen en mede daardoor niet benaderd kunnen worden via indrukwekkende documentenverzamelingen. Reagerend op Foucault neemt Ginzburg zelf als voorbeeld de vraag hoe in de historische werkelijkheid nu