Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 1980 (nrs. 13-16)
(1980)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 162]
| |
Julian Kornhauser •
| |
[pagina 163]
| |
bezig met programma's en maecenassen die de auteurs patroneren, maar alleen met de gedichten die hem iets zeggen over de wereld en over hemzelf. Accoord, maar zonder aanvullende kennis van het maatschappelijk functioneren van de poëzie, d.w.z. over de manier waarop de dichter zich tegenover zijn lezers en andere dichters gedraagt, wordt ons omgaan met de gedichten veel armer en onze keuze bemoeilijkt. Toen ik mij afvroeg welke dichters, die in het naoorlogse Polen debuteerden, grote persoonlijkheden genoemd kunnen worden (van de vooroorlogse debuten zou ik er slechts vier genoemd hebben: Milosz, Ważyk, Przyboś en Czechowicz), kwam ik tot de conclusie dat het er betrekkelijk weinig zijn: Tadeusz Różewicz, Zbigniew Herbert, Miron Bialoszewski, Wislawa Szymborska, Ryszard Krynicki, Ewa Lipska. Aan deze, zeer voorzichtige en subjectieve, lijst zou ik na enig nadenken nog een paar namen kunnen toevoegen, zij het na een zekere innerlijke aarzeling: Halina Poświatowska, Jerzy Harasymowicz, Andrzej Bursa, Rafal Wojaczek, Stanislaw Barańczak en misschien nog - maar om andere redenen - Witold Wirpsza, Tymoteusz Karpowiczen Anna Świrszczyńska. Wat kan in deze opsomming de onpartijdige toeschouwer verbazen? Allereerst het feit, dat de oorlogsgeneratie vertegenwoordigd is met 7 namen, ondanks dat Herbert, Bialoszewski, Karpowicz en in zekere zin ook Swirszczynska door hun verlate debuten verbonden zijn met de generatie van '56. Deze generatie, ook wel ‘Wspólczesność’-generatieGa naar voetnoot* genaamd [hoewel twee andere tijdschriften in die tijd representatiever waren, nl. ‘Po prostu’ (Eenvoudigweg) in Warschau en ‘Zebra’ in Kraków], heeft op haar beurt slechts 3 vertegenwoordigers op deze lijst, vertegenwoordigers die niet erg geliefd waren bij de officiële kritiek of er door
Julian Kornhauser
genegeerd werden. (Poświatowska gaf haar eerste bundel uit in 1958 en stierf na een hartoperatie in 1967 en de bundel van Bursa verscheen pas na zijn zelfmoord in 1959.) De resterende vier dichters behoren tot de generatie '68: bij wijze van uitzondering reken ik hierbij ook Wojaczek, die debuteerde tegen het eind van de 60-er jaren, maar tragisch aan zijn einde kwam in 1971, toen de zg. Nieuwe Golf de fase van volwassenheid inging. Wanneer we de literatuur zien als een sinusvormige ontwikkeling, merken we op, dat er op deze lijst geen dichters voorkomen op de ‘onderste’ plaats van de zo geconstrueerde evolutie, nl. die van de generatie der ‘puisterigen’ uit de tijd van het stalinistische hoera-optimisme en de volledig conventionele esthetiek; vervolgens die van de generatie '60, de Hybrydagroep welke rechtstreeks opriep - via de stem van Waskiewicz, de grondlegger van het principe van het formulisme - tot een vlucht uit de originaliteit, en
Tadeusz Różewicz
tenslotte die van de zgn. nieuwe lichtingen, die debuteerden tegen het eind van de jaren 70 en meteen terechtkwamen op reeds goed gegrondveste plaatsen (surrealisme en neoklassicisme). De generatie van de formulisten die eind 50-er, begin 60-er jaren debuteerde, verschilde zowel in leeftijd als in haar esthetiek van het ‘gekunstelde spreken’ niet zo erg veel van haar onmiddellijke voorgangers, wier belangrijkste stilistische richting het meest zichtbaar is in de poëzie van Stanislaw Grochowiak. Haar motivatie was echter anders: de dichters van ‘Wspólczesność’ verzetten zich heftig tegen het dogmatisme uit de jaren 50 met een ‘turpistische’ kijk op de wereld, terwijl de formulisten afzagen van | |
[pagina 164]
| |
verzet en negatie ten gunste van het construeren van positieve waarden.Ga naar voetnoot* Er verschenen toen meer dan 20 dichters ten tonele, die echter niet in staat waren een eigen programma op poten te zetten en wier constructieve activiteit zich vooral buiten de poëzie uitte - in het organiseren en kunstmatig in stand houden van het club- en symposiumleven, daarbij gesteund door de administratie. Hun neo-symbolisme was een voortzetting van de poëtica van de gesloten metafoor en de motiefvernieuwing uit 1956, en verwijderde daarmee steeds meer de poëzie van het dagelijks leven en de omgangstaal. De disharmonie tussen de lezers en het literaire werk was zo groot, dat nog in de jaren 70 de mening voortleefde dat waarachtige poëzie hermetisch, onbegrijpelijk en ver van de werkelijkheid moest zijn. De druk van de creatieve lyriek was gedurende deze 15 jaar zo sterk, dat zelfs het werk van Różewicz en Bialoszewski, en later Bursa en Poświatowska de indruk wekte van een opwindend en niet-alledaags experiment. De deformatie van de taal in de poëzie van Wirpsza en Karpowicz werd ook niet erg goed ontvangen, maar om andere redenen. Het publiek, dat gewend was | |
[pagina 165]
| |
aan grote thema's of ‘humanistische’ inhouden kon zich niet interesseren voor een poëzie die een dialoog aanging met zichzelf. De oorzaak van dit conflict lag aanzienlijk dieper. De poolse avant-garde poëzie uit de jaren 20 en 30, uitzonderlijk expansief en krachtig ontwikkeld, vond onmiddellijk na de oorlog geen navolgers. Hieraan lagen tenminste twee oorzaken ten grondslag: andere verwachtingen van de maatschappij en van de kunstenaars zelf, op wier bewustzijn de oorlogscatastrofe doorwerkte die alle vroeger gecultiveerde waarden had vernietigd, en het zwijgen (veroorzaakt door overlijden of door een zich bewust terugtrekken uit het openbare leven, zoals in het geval van Peiper of Wat) van de meest vooraanstaande avant-garde dichters van voor de oorlog. Hieraan moet men nog toevoegen de bijna 8 jaar durende socialistisch-realistische cultuurpolitiek,
Czeslaw Milosz
die het literaire experiment meteen en zonder pardon als een verschijnsel van bourgeoisbewustzijn beschouwde. In tegenstelling tot de westeuropese poëzie, waarin eerst dankzij het lettrisme (1945) in Frankrijk en daarna in 1953 dankzij de concrete poëzie in Duitsland, de ontwikkelingslijn van de avant-garde niet werd onderbroken, was in Polen de terugkeer tot de avant-garde verlaat en als het ware reeds achterhaald. De na 1956 ondernomen pogingen om met de heersende conventie te breken (Bialoszewski, Czycz, Czachorowski, Karpowicz, e.a.) vielen om begrijpelijke redenen niet in vruchtbare aarde en wekten vrij algemeen bezorgdheid wat hun originaliteit betreft. De eis van anti-originaliteit van de formulisten was dan ook niet verwonderlijk. Een ander bewustzijn begon zich pas af te tekenen in de volgende generatie, die men algemeen de Nieuwe Golf is gaan noemen. Zbigniew Herbert
Het in de literaire kritiek voortdurend herhaalde gemopper over de ‘crisis’ van de Nieuwe Golf, in het bijzonder na 1977, in een situatie dus, waarin onder invloed van factoren van buitenaf, waaronder politieke, een duidelijke desintegratie van het groepsbewustzijn optrad, hebben mij versterkt in de overtuiging dat ook onder geïnteresseerden de kennis over het ontstaan en de ontwikkeing van de generatie '68 onvoldoende en soms zelfs onjuist is. Het is niet alleen de tijd, die hiertoe het zijne heeft bijgedragen. De opleving die onder de critici optrad, vond zijn oorzaak ook hierin, dat de voornaamste Wislawa Szymborska
vertegenwoordigers van deze generatie óf niet (meer) in het officiële circuit verschenen, omdat ze verbonden waren met de zgn. democratische oppositie, óf de publieke opinie beïnvloedden d.m.v. media die alleen voor hunzelf toegankelijk waren (onofficiële tijdschriften en publicaties, besloten discussies). Gewend aan de heftige polemieken die de vertegenwoordigers van de Nieuwe Golfgeneratie in het begin van de jaren 70 voerden, voelden de lezers en auteurs zich teleurgesteld door de plotseling heersende stilte. Maar die stilte betekende gewoonweg het creëren van nieuwe waarden. De buitengewoon rake opmerking van Peiper, dat de beweging van ideeën en de verwerking daarvan in de afzonderlijke werken belangrijker is dan de beweging van artistieke groeperingen, vond haar weerspiegeling in de werkzaamheid van auteurs die na de studentenonlusten van maart 1968, met dezelfde generatie-ervaringen achter zich, de grondslag legden voor een gemeenschappelijke ideologische en schrijvers-strategie (in het begin uitsluitend een poëtische). Men dient er zich rekenschap van te geven, dat de aanduiding Nieuwe Golf een conventionele en erg brede aanduiding is, ongeveer te vergelijken met een literair-historische aanduiding als ‘Jong-Polen’ (eind 19e, begin | |
[pagina 166]
| |
20e eeuw). Het is dus ongegrond om te spreken over een poëtica van de Nieuwe Golf als over iets vaststaands, iets dat van tevoren gegeven en gemakkelijk te controleren is. De Nieuwe Golf oftewel de generatie '68 is niet een innerlijke eenheid. Het is niet alleen een literaire stroming maar een geheel van ideologisch-artistieke tendenties, vastgelegd in belangrijke werken die ongeveer in dezelfde tijd ontstonden en determinanten van dit literaire tijdperk zijn. Tevens is het een intellectuele beweging die ontstond hetzij door toedoen van deze werken en tendenties, hetzij als gevolg van het ferment, teweeggebracht door een gemeenschappelijke generatie-ervaring die ook zichtbaar werd in andere kunsten, zoals de beeldende kunsten, de film, het theater. Zoals in de beweging van Jong-Polen (een toevallige vergelijking) naast elkaar zulke richtingen bestonden als impressionisme, symbolisme, naturalisme, parnassisme en expressionisme, waarvan geen enkele richting het overwicht over de andere verwierf, maar waarbij deze richtingen eerder verschillende verbindingen met elkaar aangingen en er een dynamisering van het literaire leven optrad (vooral door toedoen van de programmatisch-polemische kritiek) en er veel creatieve persoonlijkheden op diverse gebieden van de kunst verschenen, zo kunnen we ook in het werk van de Nieuwe Golf een dergelijk proces van kristallisatie van meningen waarnemen. Het is niet verwonderlijk dat de Nieuwe Golf veelal vereenzelvigd wordt met de poëzie. De lyriek heeft het vroegst en op de meest in het oog lopende manier de nieuwe esthetische en maatschappelijke idealen verwoord, andere artistieke vormen kwamen bijna gelijktijdig op met de werken van een nog jongere generatie, die al niet meer geheel of in het geheel niet meer de uitgangspunten van de Nieuwe Golf deelde. De Nieuwe Golf heeft niet één gemeenschappelijke taal gecreëerd, hoewel dat vaak gezegd en gedacht wordt. Elke literaire stroming of tijdperk brengt een aantal werken voort, die gekarakteriseerd worden door analoge kenmerken, die gedurende hun ontwikkeling, vanaf het ontstaan, via kristallisatie en stabilisatie, tot aan het uiteenvallen toe, hun functies, principes, esthetische categorieën of geliefkoosde ideeën en thema's kunnen veranderen. Zo was het met de generatie van '56, innerlijk erg gedifferentieerd, zo is het ook met de Nieuwe Golf. Het spreekt boekdelen dat tot nu toe niemand het werk van deze generatie heeft kunnen vatten in één naam of term, die een sluitend systeem van esthetische principes vertegenwoordigt. Sinds het catastrofisme, binnen de zg. Tweede Avantgarde van de late dertiger jaren het meest volledig gerepresenteerd door de Zagaristen uit Wilno (bijv. Milosz), is er in de poolse literatuur geen enkele nieuwe, complete en expressieve literaire stroming ontstaan, die er één normatieve poëtica op na hield. Ook de generatie van '68 is dit niet gelukt. In dit verband is de naamgeving van de naoorlogse dichtersgeneraties veelzeggend: de aanduidingen hebben betrekking op het tijdstip waarop men debuteerde en niet op de esthetische of filosofische concepties. Zo kennen wij de oorlogsgeneratie of generatie van Columbussen, de generatie van de ‘puisterigen’Ga naar voetnoot*, de generatie '56 of ‘Wspólczesność’-generatie, de generatie '60, de Nieuwe Golf of generatie '68, en tenslotte de meest neutrale aanduiding - de nieuwe lichtingen. Deze situatie wordt niet alleen veroorzaakt door de verlegenheid van de litera- | |
[pagina 167]
| |
tuurhistorici en -critici die geen vertrouwen hebben in tendenties die zich voordoen, maar ook door het ontbreken van literatuur die zich bewust is van haar artistieke uitgangspunten en eigen stijl, die overtuigd is van haar wereldbeschouwelijke en filosofische identiteit tegenover haar voorgangers en die een eenheid vormt in haar verklaringen over haar ideeën en taalgebruik. Ik denk hierbij in de eerste plaats aan de poëzie, als de voorhoede van elke literaire verandering, maar het is volstrekt duidelijk, dat de stand van de poëzie invloed uitoefent op de ontwikkeling van de gehele literatuur en de gehele kunst op dat bepaalde moment in de geschiedenis. Heeft de Nieuwe Golf niet zo'n ideologisch-artistiek model geschapen, dat een gemeenschappelijke interpretatie van het werk van haar afzonderlijke vertegenwoordigers zou zijn, zoals men onder modernisme één tendens binnen ‘Jong-Polen’ verstaat of onder symbolisme een esthetische categorie die het geheel van werken dat deel uitmaakt van deze stroming, omvat? Het is niet aan mij om een antwoord op deze vraag te geven. Ik zou echter de aandacht willen vestigen op het verschijnsel van de tegen-cultuur, dat in de jaren 1968-1970 ten grondslag lag, zo niet aan de gehele dan toch aan een groot deel van de nieuwe beweging, en tevens op zulke esthetisch-ideologische categorieën als de contestatie-poëzie of poëzie van het wantrouwen. Ondanks alle schijn is dit geen strijd over terminologie. Het gaat erom, dat een verzameling van esthetische regels (tenminste in het begin) die een normatieve poëtica vormen, geheel een zaak van de tweede orde werden ten opzichte van de filosofische opvattingen, culturele idealen, doelstellingen en opgaven van de literaire creativiteit. Het bleek dat binnen het algemene kader van de wereldbeschouwelijke uitgangspunten, die je populair zou kunnen samenvatten als een kritische houding tegenoverde werkelijkheid, strikt bepaald in de tijd, en tegenover de keuze van een negatieve traditie die verworpen dient te worden, enkele zeer verschillende artistieke tendenties een plaats vonden. De oorzaak van deze stand van zaken is heel eenvoudig. Toen deze nieuwe generatie, wier vertegenwoordigers geboren waren in de jaren 1943-1949 (behoudens enkele uitzonderingen, die in elke literaire generatie voorkomen) zich ging onderscheiden van andere generaties, d.w.z. bij de critici en de lezers ging bestaan als een nieuwe golf, had ieder van de schrijvers een andere literaire ervaring achter de rug. Op deze plaats moet ik enkele historische feiten in herinnering brengen en ik doe dat met opzet, omdat ik weet, dat veel mensen deze vergeten zijn of er zich geen rekenschap van geven. Ondanks alle schijn is niet het jaar 1968 het beginpunt van de nieuwe golf - het is alleen belangrijk als oriëntatiepunt en ideologisch fundament,
Stanislaw Grochowiak
ondanks het feit dat juist in dat jaar de eerste boeken ontstonden van Ryszard Krynicki (De drang tot achtervolging, de drang tot vluchten) en Stanislaw Barańczak (Gezichtscorrectie) en de tweede bundel gedichten van Jaroslaw Markiewicz (Ik kwam om te vragen naar de eigen naam van de tijd, die ik inbreng). In 1968 dienden zich in Kraków twee poëtische groeperingen aan: Teraz (Nu) en Tylicz, maar in diezelfde tijd zijn dan al reeds enige jaren verschillende andere groepen actief: de dichters in Poznań verenigd in de groep Próba (Poging), die in Lódz in de groep Centrum en in Warschau rond het tijdschrift Orientacja (Oriëntatie). Elke groep vertegenwoordigde een eigen literaire visie en hun programma's hadden weinig met elkaar gemeen. Barańczak en Krynicki werden de herauten van de linguistische poëzieGa naar voetnoot1.; Karasek en Markiewicz spraken zich uit voor de | |
[pagina 168]
| |
creatieve poëzie, die ze vatten in de formule van het ‘vlammend verstand’Ga naar voetnoot2.; de groep Teraz opereerde in haar manifest, gepubliceerd in ‘Wspólczesność’, met de term ‘niet-naïef realisme’Ga naar voetnoot3.; de groep Tylicz beschreef de werkelijkheid op een naieve manier (d.w.z. in de zin van het autentisme van Czernik)Ga naar voetnoot4.; en de dichters van de groep Centrum van wie alleen Bierezin zich later bij de beweging aansloot, schreven over de ‘ethische’ poëzieGa naar voetnoot5.. In 1968 kon men dus nog moeilijk spreken van het streven naar één programma en van een geestelijke gemeenschap. Het ogenblik van werkelijke toenadering kwam in de jaren 1969-1971 en werd veroorzaakt door drie gebeurtenissen van een buitenliterair karakter, die belangrijk waren vanwege de eerste confrontatie van verschillende artistieke houdingen, de coördinatie van een generatiestrategie tegenover de literaire traditie (het concrete tegenover het symbool) en de maatschappelijke situatie (het directe spreken tegenover het spreken in toespelingen). Deze gebeurenissen waren:(1) het congres van jonge schrijvers in Kielce in 1969, waar o.a. Karasek en Zagajewski een referaat hielden,(2) de Eerste Ontmoeting van Dichters en Critici in de herfst van 1970, georganiseerd door de groep Teraz, en (3) het initiatief om in 1971 in Kraków een nieuw tijdschrift op te richten onder de naam ‘Mloda Kultura’ (de Jonge Cultuur), een poging die, zoals we weten, mislukt is. Vanaf 1971 gaven de dichters, die het eens waren met de ideologische lijn van ‘Mloda Kultura’, zowel in hun gedichten als in hun kritische beschouwingen, uiting aan de eenheid van hun generatie en de maatschappelijke doelstellingen waaraan de literatuur volgens hen moest beantwoorden. Men begon toen te spreken en te schrijven over de ‘nieuwe golf’, waarbij men aanvankelijk alleen dacht aan de dichterlijke creativiteit van een naar verhouding grote groep jonge auteurs, die pas later beperkt werd tot enkele namen. In tweede instantie werden ook de kritische aktiviteiten in de beschouwingen betrokken. Behalve door leden van de bovengenoemde groepen werd het nieuwe programma tevens aanvaard door andere jonge dichters, die formeel met geen enkele groep waren verbonden. Al deze uitingen van het literaire leven in het begin van de jaren 70 zijn belangrijk voorzover ze rechtstreeks verband houden met de werken die ontstonden. Op zichzelf zijn ze van weinig betekenis en ligt hun zin meer in het consolideren van de generatie. Ik heb ze echter gememoreerd om duidelijk te maken, dat men de term ‘nieuwe golf niet altijd op de juiste wijze gebruikt, dikwijls de hele gecompliceerde problematiek van de beweging te simpel voorstelt en alles op één hoop gooit. Józef Baran bijvoorbeeld meent heel zeker te weten hoeveel echte dichters er in de generatie '68 zijn en wie verbeelding bezit en wie niet. Andrzej Warzecha, die hem te hulp snelt, maakt zich er zorgen over dat het programma en de wereldbeschouwing van de nieuwe golf de dichters zal schaden. Waarom, vertelt hij er niet bij. Het grappigste is, dat deze beide leden van de groep Tylicz zich er niet helemaal bewust van zijn, dat ze zelf tot de generatie van de nieuwe golf horen. Daarbij heb ik het dan nog niet over het zorgvuldig door Baran verzwegen feit, dat hij in 1968 in zijn beginfase deel uitmaakte van de groep Teraz en samen met de andere leden van die groep zijn gedichten publiceerde. Pas later trad hij toe tot de groep Tylicz. Verwarrend is de geschiedenis van deze generatie. Van terzijde lijkt alles eenvoudig en doorzichtig. Helaas is de waarheid anders. Maar wordt de waarde van de literatuur hierdoor bepaald? Zoals ik hierboven al zei, tellen alleen de resultaten | |
[pagina 169]
| |
de dynamiek van het literaire leven geeft er alleen een anekdotisch tintje aan. Misschien vertoont de ontwikkeling van de nieuwe golf voor anderen geen enkele verandering en is die op een bepaald moment stil blijven staan; voor mij - als deelnemer aan deze beweging - ligt de zaak anders. Ik denk dat je op z'n minst kunt spreken over drie fasen: a. 1968-1971, b. 1972-1975, c. 1976-1980. Over de eerste fase heb ik het al gehad - dat was die van de eerste programma's, de confrontatie van meningen, pogingen om de beweging te consolideren door het oprichten van een tijdschrift, het naar voren treden als beweging door te publiceren in de pers, het verdedigen van de identiteit van de verschillende groepen, de eerste nog weinig talrijke boeken. Deze eerste fase wordt duidelijk gedomineerd door de ‘linguisten’ uit Poznań, hoewel ook Karasek en Markiewicz dan reeds hun debuut hebben gemaakt.
Krzystof Karasek
In de tweede fase komen de dichters uit de groep Teraz aan het woord, verschijnen er massaal nieuwe boeken, het programma krijgt duidelijke contouren, er worden heftige discussies gevoerd - niemand twijfelt er nog aan, dat er iets gebeurd is. De nieuwe golf integreert zich, niemand let op de bestaande artistieke verschillen -voorlopig is dat een kwestie van later orde. In de derde fase, wanneer de leden van de voormalige groep Tylicz hun eerste boeken publiceren (Baran bijvoorbeeld debuteert in 1976, Gizella in 1977), treedt er een polarisatie op, zowel van ideologische als artistieke meningen, veroorzaakt door een algehele verandering van de buitenliteraire situatie, en bovenal door een opmerkelijke en natuurlijke individualisering van de verschillende auteurs, die daarmee hun literaire oogst verrijken. In deze derde fase, en gedeeltelijk reeds tegen het eind van de tweede, zijn het niet alleen meer gedichten en essays die getuigen van de aanwezigheid van deze generatie, maar er verschijnt ook proza, (bijv. Anderman, Komolka, Schubert), drama (Kajzar, Walendowski),film (Holland, Kieslowśki, Falk, Kijowski) enz. Evenals in de poëzie, komt ook in
Stanislaw Barńczak
de beeldende kunsten de leus van het ‘directe spreken’ naar voren (hoewel niet door iedereen op de juiste wijze verstaan, waarbij vaak onterecht de zin ervan wordt beperkt tot eenduidigheid en publicistiek), bijv. bij de groepen Wprost, Dwurnik, Falat, Sawka, Maciejewski, Chmielewskie.a.; eveneens bij theatergroepen zoals het theater stu. Laten we echter onze aandacht concentreren op de poëzie van de generatie ‘68, omdat daarmee alles begonnen is. Deze wordt onderling verbonden door eenzelfde houding tegenover
Anrzej Bursa
de werkelijkheid en doordat de huidige tijd de motieven en thema's voor de gedichten aanreikt. Wanneer ik hierover schrijf, zou ik graag goed begrepen willen worden. Ik heb niet de pretentie het gehele verschijnsel te verklaren: daartoe ben ik niet in staat. Ik wijs slechts op enkele mogelijke interpretaties, die wellicht door de literatuurhistoricus zullen worden benut. Ik zie in deze poëzie drie zich duidelijk aftekenende stromingen, die zich bedienen van verschillende esthetische en filosofische categorieën, negatieve en positieve referentiekaders, een verschillend repertoire van motieven of een verschillende manier van indeling van het literaire werk. Deze zijn: de existentiële, de historio-sofische en de linguistische stroming. Van de eerste stroming is de poëzie van Wazyk, Czechowicz en Różewicz het voorbeeld, van de tweede de poëzie van Milosz en Herbert, van de derde de poëzie van Peiper en Kar- | |
[pagina 170]
| |
powicz. Niet altijd vertegenwoordigt het werk van één dichter van de nieuwe golf alleen maar één van de bovengenoemde stromingen; we hebben immers te maken met levende mensen en niet met schema's. Allen geven ze uiting aan hun afkeuring van de aangetroffen werkelijkheid, hoewel in verschillende vormen: van het protest via de ironische distantie tot het wantrouwen, daarbij telkenmale gebruikmakend van de beschrijving van concrete gebeurtenissen van persoonlijke of maatschappelijke aard. Het is een ‘sociologiserende’ beschrijving, nu eens de tegenhanger van de emoties van de auteur, dan weer van zijn intellectuele opmerkingsgave. Onder werkelijkheid versta ik hier alle verschijnselen van het menselijk leven in de betreffende etappe van de maatschappelijke ontwikkeling: gebruiken, intermenselijke relaties, de verhouding tussen de maatschappij en de machthebbers, het dagelijks taalgebruik en dat van de media, de maatschappelijke verwachtingen en de redenen waarom deze niet bevredigd worden, historisch bewustzijn of het ontbreken hiervan etc. Aan elke stroming beantwoordt een ander type idioom: aan de existentiële stroming - het conversatie-idioom, bijv. Zagajewski, Baran, Gizella, Warzecha, Ziemianin, Jaskula en ondergetekende); aan de historiosofische stroming -het retorische idioom (bijv. Stabro, Karasek, Jaworski, Bierezin, Kronhold); aan de linguïstische stroming - het conventionele idioom (bijv. Barańczak, Krynicki, Lipska, Szaruga en ook onze concretisten, zoals Dróżdz, Soliński, Bocian, Makarewicz). Deze indeling houdt geen rekening met zulke categorieën als: conventionaliteit - onconventionaliteit, anti-intellectualisme - intellectualisme, ironie - naïeveteit, expressiviteit - ingetogenheid, metaforisatie - referentialiteit, subjectiviteit - objectiviteit. Omdat elke dichter van de besproken generatie naar eigen vermogen zijn eigen en originele artistieke visie schept (dit hangt ook af van het talent van de betreffende schrijver, van zijn verhouding tot de literaire traditie en in hoeverre hij zich bewust is van zijn doelstellingen), vastgelegd in een grote of kleiner aantal gepubliceerde werken, geeft dit aan de genoemde categorieën een individueel stempel. Wanneer men spreekt over de resultaten van de nieuwe golf, kan men niet schrijven over één groep, gemeenschap, generatie. Men moet elke dichter afzonderlijk bekijken, hoewel het ook juist is om de analogieën en verschillen te onderzoeken binnen dit diep verankerde literaire verschijnsel, dat men de kunst van het feit of eenvoudigweg/actówe zou kunnen noemen. (N.B.: Niettemin bestaan de grootste overeenkomsten in poëtica en wereldbeschouwing in de poëzie van de leden van Tylicz - dit is des te opmerkelijker, omdat ze als groep geen enkel programma hebben geformuleerd en zich desondanks allen binnen één conventie hebben bewogen - één van de redenen hiervoor was het zich uitspreken voor één bepaalde opvatting van de traditie - het autentisme. Voor de dichters van de groep Teraz zou dit onmogelijk zijn geweest.) We weten dat alleen gepubliceerde werken meetellen. Niemand herinnert zich later de discussies, groeperingen, ideeën. Dat is een educatief proces, belangrijk voor de schrijvers zelf. De lezers komen alleen in aanraking met de realisaties van deze met veel inspanning uitgedachte ideeën. De kunst heeft niets te maken met twisten, verschillen en analogieën. Wat overblijft zijn de originele, onherhaalbare, levende resultaten. Wie van de meer dan 60 actieve dichters uit de periode van Jong-Polen bleven in onze herinnering en worden ook vandaag nog gelezen? Misschien een stuk of | |
[pagina 171]
| |
vijf, meer niet. Zo gaat het met elke literaire stroming en daar kun je verder niets aan doen. Wie van de dichters van de nieuwe golf zullen in de herinnering van het nageslacht blijven voortbestaan? Op deze vraag kunnen wij geen antwoord geven. En in weerwil van wat sommige sceptici beweren, was er onder haar auteurs geen sprake van kliekvormig of arrogantie. In 1974, toen de beweging in kracht toenam, gingen er stemmen op die de vrees uitdrukten, dat het gezamenlijke ideaal te zeer zou gaan drukken op de individuele denkbeelden van de schrijvers. Zagajewski schreef: ‘Het zoeken naar de waarheid deed een beetje denken aan de goudkoorts: in het begin was er veel goudzand, d.w.z. inzichten, die door de vorige literaire generaties verwaarloosd waren; nu, naarmate het vinden van echt goud steeds zeldzamer wordt, zullen de technieken van het zoeken naar de waarheid, zowel ideologische als artistieke steeds meer gaan verschillen'Ga naar voetnoot6.. En Karasek viel hem bij: ‘Indien de nieuwe beweging ook in de toekomst een verkennende rol wil vervullen ten opzichte van de werkelijkheid, moet ze zich voorbereiden op het herzien van haar eigen meningen, op het testen van de inhouden die ze naar voren heeft gebracht, van de werktuigen waarvan ze zich bedient en van de middelen die haar activeren'Ga naar voetnoot7.. En Barariczak herinnerde eraan: ‘We moeten duidelijker gaan beseffen in naam waarvan, van welke waarden we bij onze houding blijven: ons bewust worden van het ethische systeem dat eraan ten grondslag ligt, niet bang zijn om elementaire en eeuwige waarheden te herhalen, vooral niet omdat ze lang niet voor iedereen vanzelfsprekend zijn'Ga naar voetnoot8.. Al deze voorspellingen zijn uitgekomen. Gelukkig maar. |
|