Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 1980 (nrs. 13-16)
(1980)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 151]
| |
Lela Zečkovič •
| |
[pagina 152]
| |
bieden tegen de normen van een politieke esthetiek. Een wezenlijk onderscheid is hierin gelegen, dat de schrijvers van na de oorlog zich in een politieke en maatschappelijke context bevonden waarin de agressie niet slechts werd gericht tegen het werk, maar ook tegen de persoon. Twee dichters zijn in de eerste naoorlogse jaren het doelwit van aanvallen geweest: Jure Kaštelan, een authentiek lyricus, die nimmer deel heeft uitgemaakt van enige bepaalde groepering of stroming, en Vesna Parun, over wie men thans spreekt als over ‘la grande poétesse’ van de kroatische poëzie, niet zozeer vanwege haar avantgardisme, als wel vanwege haar humanisme, haar vrijgevochten mentaliteit en haar benijdenswaardige beheersing van dichtersambacht en -technieken. Zo bevonden de dichters van de vijftiger jaren zich tegen wil en dank in een situatie dat ze op moesten komen voor hun eigen positie in de literatuur en tegelijkertijd de verdediging van de poëzie op zich moesten nemen. Milivoj Slaviček gaf in enkele regels een indruk van het cultureel klimaat direct na de oorlog: ‘We begonnen toen in een tijd dat de artikelen in de tijdschriften vol stonden met uitdrukkingen als: afwijking, een onjuiste opvatting, ontmaskeren, daar moet over nagedacht worden, enzovoort, en dat over de eerste bundel van Vesna Parun werd geschreven dat deze een uiting was van ‘troebelheid’ en ‘formalistische kunst’, en dat de dagen van een dergelijke ‘poëzie’ en vooral van de ‘kritiek’ die deze beschouwt als sterk en aansprekend, spoedig geteld zouden zijn.’Ga naar voetnoot3 Dit verzet tegen de autoriteiten is eigenlijk het enige dat de schrijvers rond ‘Krugovi’ gemeen hebben. De maatschappelijke status die ze hiermee verwierven, riep bij de jongere generaties irritatie op, die vaak naar buiten kwam in polemieken rond en met de schrijvers van de vijftiger jaren. Zo trachtte de prozaïst, dichter en criticus Antun Soljan, in een interview naar aanleiding van een aan hem toegekende prozaprijs, nogmaals te verklaren wat voor hem de term ‘generatie’ betekende. Op de vraag, in hoeverre hij deze schrijvers ook nu nog als avantgarde beschouwde, en of ze eigenlijk ‘niet hun taak hadden volbracht’, en of het nu de beurt niet was aan de jongere generaties, gaf Soljan het enig mogelijke antwoord: ‘Allereerst zou men duidelijk moeten maken wat voor ons allen het begrip ‘generatie’ inhoudt. Een generatie betekende voor ons niet een aantal schrijvers dat geboren was binnen een periode van ongeveer tien jaar, maar schrijvers die, vanwege het feit dat ze in die tijd geboren zijn, een werkelijk specifieke avantgarde vormden: gemeenschappelijk hebben ze strijd gevoerd voor bepaalde ideeën en idealen die ons nu, op welke wijze dan ook, algemeen geaccepteerd en vanzelfsprekend voorkomen; ze hebben een strijd geleverd voor waarden: beginnend bij het recht op publicatie en openbaarheid van hun eigen werk tot aan literaire artistieke vrijheid en vrijheid van taal’.Ga naar voetnoot4 De dichters Zvonimir Golob, Vlado Gotovac, Miroslav Slavko Mader, Nikola Miličević, Josip Pupačić, Ivan Slamnig, Milivoj Slaviček, Antun Soljan e.a. vormden geen homogene groep in de zin van een bepaalde richting in de poëzie. Integendeel, zij waren voorstanders van een ‘verscheidenheid van stijlen’, en uit de anglo-amerikaanse literatuur aanvaardden zij slechts datgene wat zij konden gebruiken in het systeem van hun eigen poëtiek. ‘Zij hadden onderling slechts dit gemeen, dat elk in de loop der tijd herkenbaar werd als een dichter zonder enig gemeenschappelijk stijlkenmerk. Benadrukt moet worden dat de belangrijksten onder de ‘Krugovi’-dich- | |
[pagina 153]
| |
ters hun poëtische inspiratie vóór alles putten uit de eigen traditie, maar dat zij ook anticipeerden vanuit de toenmalige gangbare stromingen in de poëzie - en het wijd openen van hun venster voorde wereld erbuiten werkte zeer stimulerend en vruchtbaar; hun aandeel in het contemporain maken van onze moderne poëzie was van werkelijk kapitale betekenis: zij hebben alle mogelijkheden voor creativiteit geopend!’ (S. Mijović - Košan).Ga naar voetnoot5
Het avantgardisme in de zin van vernieuwing in taal en vorm is niet een verschijnsel dat exclusief verbonden is met de naoorlogse literatuur. Het vrije vers heeft een lange traditie (Janko Polić-Kamov, A.B. Šimić, Miroslav Krleža). De populariteit van de expressionist A.B. Šimić in de eerste jaren na de oorlog vormt enigermate het bewijs, dat men een behoefte voelde aan een gesloten vorm en aan een discipline in het gebruik van expressiemiddelen. Parallel met deze tendens beleeft ook een aspect van het surrealisme - de vrije, ongecontroleerde metafoor - zijn revival. Deze vlucht in een irrationele bontheid van taal, meestal met een tragische toon, was in de jeugdlyriek van vele dichters de enige manier om de opvatting van het leven als een negatieve entiteit tot uitdrukking te brengen. In dit opzicht onderscheiden ze zich van de vooroorlogse surrealisten voor wie het experiment en het onderzoek naar de mogelijkheden van de taal het voornaamste doel waren.
Afgezien van de verschillende stromingen en affiniteiten is een aan vele dichters gemeenschappelijk kenmerk opvallend: het gebruik van spreektaal op zowel lexicaal niveau (prozaïsmen, locale uitdrukkingen, argot), als op dat van de syntaxis. Toch mag men niet generaliseren, want in de poëzie van de afzonderlijke dichters worden alle eigenschappen van de spreektaal niet volledig uitgebuit, en bovendien is hun functie in de structuur van de gedichten verschillend. Bij Slavko Mihalić is deze uitsluitend betrokken op het ritme, in de poëzie van Ivan Slamnig is de taal geheel ondergeschikt aan de abstracte constructie; Milivoj SlaviŠek maakt op dusdanig extreme wijze gebruik van de spreektaal, dat deze tot een productief model wordt. In de context van Slaviček's poëzie krijgt deze triviale en voorspelbare taal weer de waarde van een melancholisch getuigenis van de menselijke existentie. Het gedicht uit de cyclus ‘Drie gedichten met zinnen’ levert een illustratie van de immanente poëtiek van zijn poëzie: ‘Geef hier een gedicht van heel gewone zinnen, zoals: /‘We hebben elkaar lang niet gezien’ / ‘We gaan en gaan elk rustig onze eigen weg’ / ‘wat was het plein vochtig-glanzend die nacht’ / ‘Hij heeft toen in die wedstrijd gespeeld’ / ‘Het was prachtig die avond’ / ‘Kijk, ze kopen een taart’ / ‘verre landen liggen verlaten’ / ‘En toen ik in dienst was kwam mijn boek uit’ / ‘Ik ken hele kleine dagen’, etc.Ga naar voetnoot6 Dit gedicht kan dienen als een extreem voorbeeld van één aspect van Slaviček's poëzie - het semantisch concretisme, maar tevens als illustratie van de heterogene stromingen in zijn teksten: in een aaneenrijging van op het eerste gezicht ‘gewone’ zinnen is de connotatieve taal van de ‘traditionele’ lyriek ingeslopen, wat zich manifesteert in de syntaxis: ‘We gaan en gaan elk rustig onze eigen weg’ en ‘Wat was het plein vochtig-glanzend die nacht’, als ook in semantische-nieuwe verbindingen: ‘Verre landen liggen verlaten en ‘Ik ken hele kleine dagen’. | |
[pagina 154]
| |
Slaviček zegt zelf: ‘Ik ben tegen poëtiek als project. De schrijver is zich bewust van zijn eigen poëtiek, doch alleen in zoverre dat hij de slijtage ervan kan controleren’. Iets dergelijks zal hij ook schrijven in de slotverzen van een gedicht: ‘Mijn poëtiek is de oudste: zij is niet / Zij bestaat zoals de mens bestaat’.Ga naar voetnoot7
In zijn theoretisch overzicht van de hedendaagse kroatische poëzie heeft Zvonimir MrkonjićGa naar voetnoot8 zich niet aan een chronologische indeling gehouden. Ook zijn anthologie die de theoretische standpunten illustreert is qua indeling gebaseerd op eigenschappen en affiniteiten die dichters van verschillende generaties gemeen hadden. Zo beschouwt hij Milivoj Slaviček en Slavko Mihalić als dichters van het ‘existentiëel ervaren’, en het werk van Ivan Slamnig als poëzie van het ‘taal-ervaren’. In het tijdschrift ‘Forum’ publiceerde Slamnig annotaties bij zijn vroege gedichten die getuigen van de rationele wijze waarop hij de beheersing van de techniek benadert. Het is de moeite waard enige fragmenten te citeren die tegelijkertijd ook inzicht geven in Slamnig's poëzie: ‘Van wat ik heb geleerd is vooral het lezen van Heine fataal geweest: van de Heine-achtige gedichten is alleen Schemering op het veld acceptabel, waarin rücksichtslos gebruik wordt gemaakt van vreemde woorden (...) Waldeinsamkeit is een afrekening met Heine. In het gedicht Onze haat manifesteert zich een streven naar formele strakheid van het vers op basis van het accent, wat leidt tot een opvallend onnatuurlijke plaatsing van de enelitica. Akleon is ook een experiment met het verleden deelwoord om een indruk van spanning te bereiken in een schijnbaar triviale situatie. In een bepaalde periode ben ik bijzonder enthousiast geraakt over de vroege gedichten van de engelse dichteres Edith Sitwell. Ik heb enige gedichten geschreven in haar stijl, deze combinerend met de schilderachtigheid van onze kinderversjes. (...)’ etc.Ga naar voetnoot9 Hieraan moet toegevoegd worden, dat deze annotatie betrekking heeft op de gedichten die zijn geschreven tussen 1943, toen de dichter dertien jaar oud was, en 1967. Anders dan bij enige andere dichter van zijn generatie is voor Slamnig de poëzie een spel dat interessanter wordt naarmate de regels moeilijker zijn. ‘Maar de regels zijn tegelijkertijd eenvoudig en zo moeilijk als ze maar zijn kunnen: men moet ritmische, syntactische en thematische structuren in zodanige constellaties plaatsen, dat ze een bepaalde betekenis krijgen, over de oorsprong waarvan de auteur geen idee heeft, al voelt hij die ongetwijfeld aan’.Ga naar voetnoot10 Deze gedichten kunnen niet lineair gelezen worden, want er is geen thematische opeenvolging. Het constructieprincipe is voornamelijk gebaseerd op formele gelijkenissen of contrasten. Slechts één simpel voorbeeld: als Slamnig twee woorden laat rijmen, in dit geval de namen van de steden Kraków - Vakuf, dan doet hij dat alleen vanwege de fonetische vorm van deze woorden, en niet vanwege een door de thematiek bepaald logisch verband.
Mrkonjić rangschikte onder de dichters die zich oriënteren op de taal ook de dichters Dubravko Horvatić, Tonči Petrasov Marović, Igor Zidić en Mate Ganza die behoorden tot de generatie van de zestiger jaren rond het tijdschrift Razlog. Het tijdschrift Razlog (Reden), voor het eerst verschenen in 1961, werd door de jonge dichters opgericht als een reactie op de vijftigers. Zij hadden geen begrip meer voor een indirect politiek engagement via de poëzie, noch voor de individuele poëtische interpretatie van de werkelijk- | |
[pagina 155]
| |
heid. Tegenover het taalexperiment, gebaseerd op metafoor en semantische polyvalentie, plaatst men een poëzie van ideeën. Inhoudelijk is zij vaak filosofisch en beschouwend, de expressiemiddelen zijn met opzet tot een minimum teruggebracht, zoals bijvoorbeeld in het gedicht van Igor Zidić uit 1961: Misschien
dat een klein mensje
uw geweten in verwarring brengt
de wetten
zorg om
enz.
zichzelf toewijzend
een straf
iets zwaarder
dan die
u voornemens bent
te geven
In 1962 stelde Vjeran Zuppa een kleine bloemlezing samen waarin uitsluitend de poëzie van de dichters rond dit tijdschrift werd opgenomen. Het waren, behalve de bovengenoemde, Marija Čudina, Želimir Falout, Zvonimir Majdak, Alojz Majetié, Zvonimir Mrkonjié, Nikica Petrak en željko Sabol. Zuppa citeert in zijn inleiding Rilke om de nieuwe richting van de poëzie te verklaren: ‘Want verzen zijn niet, zoals de mensen denken, gevoelens (die zijn vroeg aanwezig) - verzen zijn ervaringen’.Ga naar voetnoot11 Juist vanwege dit citaat werd deze poëzie door de critici als ‘rationeel’ en ‘hermetisch’ aangeduid. Vanuit het huidig perspectief zijn de verschillen tussen de beide generaties minder scherp dan de kritiek uit de zestiger jaren had willen en kunnen toegeven. | |
2Aan het begin van de zeventigerjaren treedt een generatie naar voren, die de beste dichters uit de vijftiger jaren reeds beschouwt als moderne klassieken, zodat het verder niet meer tot controversen kan komen. Zo schrijft Branko Bošnjak in zijn artikel ‘Kroatische avantgardepoëzie’ dat ‘de rijpheid van hun werk geen twijfel laat ten aanzien van de methodiek die ten grondslag ligt aan het procédé van de versbouw, maar dat zij vóór alles waarden vaststelt, dat wil zegden een min of meer afgerond systeem van esthetische onderzoekingen’.Ga naar voetnoot12 Zo onderscheidt bij voorbeeld de laatste bundel van Slavko Mihalić zich van de vroegere door de strakheid van vorm en de eenvoud van de syntaxis, maar waar het om het thema gaat van de mens en zijn existentie in een wereld die met hem in een wezenlijk vijandige relatie staat is deze dichter zichzelf trouw gebleven. Het gedicht ‘Oorlog’Ga naar voetnoot13 is niet alleen een goed voorbeeld van Mihalić's poëzie, maar het zegt ook iets van de mentaliteit van een hele generatie:
oorlog
Eerst raken de kamers vervuld van leegte
dan vallen de muren uiteen.
| |
[pagina 156]
| |
De vogels zijn verslaggevers
pas op dat hun oog je niet treft.
Hoe zwaar is een mens zijn eigen schaduw gaan wegen,
steeds meer en meer trekt deze hem neer.
En als hij tenslotte ligt in stof of gras
gebeurt ook een kogel.
De zon schijnt steeds luider.
Het lijkt, er is geen nacht meer.
Slechts schittering.
En wanneer het je zwart voor de ogen wordt, soldaat,
weet dat je blind bent.
Begeef je dan zingend naar je vaderland.
Dit type poëzie ontleent veel aan maatschappelijke associaties. Het individuele wordt een voorbeeld van het geheel, en in zijn tragische toon wordt het een deel van maatschappelijke context. ‘Als we daarentegen de poetische praktijk van het avantgardisme volgen, zien we dat deze toon van het tragische verdwijnt. De avantgarde speelt. Het is een feit dat er sprake is van een verschuiving van de dichter-profeet naar de dichter-practicus’Ga naar voetnoot14 Zvonimir Mrkonjić heeft reeds in zijn boek over de moderne kroatische poëzie gewezen op enkele veronachtzaamde dichters van de oudere generatie, die wat betreft hun interesse voor het taalexperiment vooruit zijn gelopen op de generatie van de zeventigerjaren. Dit zijn vooral de literaire ‘outsiders’ die zich aan geen enkele naoorlogse literaire stroming hebben geconformeerd, zoals Drago Ivanišević, Boro Pavlović en Josip Stošić. Drago Ivanišević publiceerde zijn eerste teksten al in 1930; hij is een vooroorlogse dichter om zijn oriëntatie op het surrealisme en later ook op het italiaanse hermetisme, hoewel deze twee richtingen slechts voorbijgaandefasen zijn in zijn werk. Ivanišević zelf zei hierover: ‘Ik ben een surrealist, eventueel alleen hierom, dat ik de sleutel tot de vrijheid heb ontdekt’. Deze dichter zou zich vanuit zijn ‘splendid isolation’ voortaan op superieure wijze bezig houden met poëzie, onophoudelijk zoekend naar de mogelijkheden die taal te bieden heeft. Boro Pavlović, gewoonlijk beschouwd als een ‘constructivist’ en als dichter-practicus, speelt met de taal, maar ook met inhouden. Zijn gedicht ‘Chagall’ is een kinderlijke, anonieme beschrijving. We citeren slechts het eerste couplet: Een prachtige grap
van de goedhartige Chagall: Vitebsk, Nebsk.
Ergens in Minsk, Pinsk, Palatinsk,
kroonde men met een krans de horens van een stier als een koningGa naar voetnoot15
In veel van zijn gedichten van direct na de oorlog anticipeerde Pavlovic op tendensen van het ‘neo-realisme’ en de conceptuele kunst. In 1961 verscheen, in een uitgave van de Zagrebse Melkfabriek, zijn boek ‘Melkweg’, | |
[pagina 157]
| |
waarin Pavlović zijn teksten op een lijn stelt met consumptiegoederen (melk); een gedicht mag niet langer duren dan de tijd die nodig is om het te lezen. Fotografisch materiaal vormt in dit boek een integrerend deel van elke afzonderlijke tekst, die soms wordt gereduceerd tot één zin. De bundel van Josip Stošic, ‘Halsketting’ (1951) kreeg geen aandacht van publiek en critiek. Enkele aspecten van zijn poëzie zijn interessant, zoals de vernietiging van de syntaxis in die zin, dat voegwoorden worden afgezonderd en dan met veel wit er tussen, geplaatst in een ritmische ordening. Of hij reduceert een situatie tot het benoemen van concrete voorwerpen, zoals bijvoorbeeld in het ‘liefdes’-gedicht ‘Spleen’: Knoop, strik, zijde, lint,
Naad, haartje, pols, heup, navel.
Het gedicht ‘Blauw in blauw’ is een combinatie van een op tekst en klank gebaseerde ready-made: Blauw in blauw - ster -
Geel in geel - groen!
Dum-dum-dum, dum!
Dum-dum-dum, dum!
Dum-dum-dum, dum!
radio london!
Op golflengte: Elf komma vijf, dertien komma zes,
negentien komma acht, eenentwintig
komma vier, (...) etc.
komma negen meter.
De tendensen van de zeventiger jaren We hebben enige versregels van de modernisten geciteerd die kunnen dienen als illustratie van hun opvatting van de poëtische taal, die de jonge dichters niet vreemd is - maar de wezenlijke interessen en affiniteiten liggen toch elders. De verbondenheid met dichters met een verwante of gelijke oriëntatie buiten hun eigen culturele centrum is veel sterker. De contacten met de sloveense groep oho (zie Raster, nr. 2, 1972) werken zelfs nu nog stimulerend. Bepaalde elementen uit de sloveense avantgarde, zoals de concrete poëzie, hebben niet veel weerklank gevonden in de kroatische poëzie tegen het einde der zestiger jaren; maar men volgde deze aandachtig, want door haar extreme karakter bood de concrete poëzie mogelijkheden om experimentele stijlen en taalexploratie ingang te doen vinden. ‘De poëzie van het teken’, schrijft Branimir Donat, ‘is een reactie op de gepolitiseerde taal. (...) De intentie van deze inhouden is het scheppen van een metaliteratuur, het winnen van terrein voor de rationele lyriek’Ga naar voetnoot16. De opkomende belangstelling voor de dadaïstische uitgaven die in Zagreb in het begin van de twintiger jaren verschenen onder redactie van Dragan Aleksic, alsook voor het internationale tijdschrift Zenit uit 1921, kan men verklaren door het trekken van een parallel tussen de typo- | |
[pagina 158]
| |
grafische visualisering van de teksten in deze tijdschriften en enkele theoretische uitgangspunten van de concrete poëzie.
Er is eigenlijk maar één literaire ideologie van de sloveense avantgarde (bekend als het réisme) die door een kleine groep jonge kroatische dichters is aanvaard. Het reïsme is volgens Taras Kermanuer, de theoreticus van de avantgardistische stromingen in Slovenië, ‘het ten dele verplaatsen van de traditioneel beperkte mens (als bezitter en als moralist) tot in de wereld der dingen. Het programma van het réisme is daarom een bevrijding van eigen vooroordelen, anthropocentrisme en subjectivisme’. De dichters Ljubomir Stefanović en Zvonko Maković zou men eventueel als reïsten kunnen beschouwen. Het gedicht van Stefanović behoeft geen vertaling: non piscis nobilis
ma guasi un pesce
irretito
piuttosto un pesciolino
prelibato
Fischpastete
peso netto: 75 grammi
ingredients: fish 50 %
fatti/nes 30%
ot/her offals skimmed milk
Jugoslawisches Erzeugnis
illimitato termine di conservazione
We love fish paste
ye yeGa naar voetnoot17
Zvonko Maković die eveneens uitgaat van een poëtiek van reductie, is minder orthodox; zijn systeem biedt veel meer mogelijkheden want het is gebaseerd op de grammaticale structuur van de normale zin. De tekst ‘Oefeningen’ bestaat uit paren identieke zinnen die tot elkaar staan als vraag en antwoord: en het open raam?
en het open raam.
en de dingen die je ziet door het open raam?
en de dingen die ik zie door het open raam.
en de dingen die voor het open raam blijven staan?
en de dingen die voor het open raam blijven staan.
(...)Ga naar voetnoot18
De charme van dergelijke semantisch-minimale teksten in hierin gelegen, dat de meest simpele grammaticale categoriën, als je ziet - ik zie, een surplus aan betekenis krijgen, want het zijn de enige dragers van een nieuwe inhoud. Afgezien van de vraag of het etiket ‘réisme’ al dan niet gerechtvaardigd is, zijn de geciteerde verzen van deze beide dichters te herkennen als modellen, bepaald door één poëtisch principe. Maar de tendensen als deze die de taal opvatten als een onafhankelijke realiteit en het taalteken als een onafhankelijke waarde zijn niet typisch voor de poëzie van de zeventigerjaren. Bovendien werken de meeste dich- | |
[pagina 159]
| |
ters niet vanuit een theoretisch uitgangspunt. Elke poging van de critici tot bepaling van verschillen, welke is gebaseerd op de oppositie betekenis - taal is bij voorbaat gedoemd tot mislukking. Zo is de dichter Josip Sever zeer bewust gericht op de taal, doch slechts met het doel een complexe betekenis te realiseren. In een van zijn gedichten gebruikt hij de polysemie van het woord ‘paard’ op een bijna onmerkbare wijze om een totale desintegratie van de in de eerste versregel gesuggereerde betekenis te bereiken: als het denken aan het paard mij vermoeit
als dan dit paard verschijnt
steigerend aan de horizon
als zijn laatste zetten verzinken
in het wijde veld, in het zandGa naar voetnoot19
Iets dergelijks treft men ook aan bij Danijel Dragojević die zowel een dichter is van ‘existentiëel’ en ‘taal’-ervaren als van de zgn. filosofische poëzie. Het gedicht ‘Plannen’Ga naar voetnoot20 spreekt voor zichzelf: Ik was daar
toen een idee
haar rok optilde,
zichtbaar waren gele wolken, van ansichtkaarten.
In de verte trein en rook,
en voorop dacht God in een slak iets moois,
hij gaf hem een huis en nummers, zonder geluid.
Nu is het de nacht erna,
ik bracht die slapend door (niet tot het einde)
en ik kijk naar de deur
waarachter het zilver
genoemd wordt zilverwerk.
| |
3De semantische concrete poëzie. De ludieke poëzie. (De gemeenschappelijke taal van de jongste dichters van de zeventiger jaren) In zijn uitvoerig overzichtGa naar voetnoot21 van de poëzie van de schrijvers geboren na de oorlog, 1946-1958, onderscheidt Branko Maleš twee modellen: a) het model van de poëtische ‘pun’; b) het model van de semantische concrete poëzie. Het eerst genoemde model zal verderop ter sprake komen, wat het tweede betreft is het zinvol eerst uit te leggen wat onder deze term wordt verstaan. Thomas Kopferman parafraserend, schrijft Maleš: De semantische poëzie vestigt de aandacht op de poëtische taal, waarin steeds connotatieve betekenissen tussen woorden en syntagmen aanwezig zijn. Als zodanig dient men het semantisch-concrete type van de poëtische taal te beschouwen als een bepaalde overgang van de nog connotatieve betekenis van de traditionele poëzie naar het vormgeven van de betekenis uitsluitend door de taal als object. De betekenis verliest zijn vroegere positie als constitutief element en wordt teruggebracht tot een structureel element van de tekst, dat plaatselijk en discontinu verschijnt. (...) De betekenis zal nu slechts verschijnen als organisator van afzonderlijke elementen van een gedicht, of zelfs van één regel. In feite zal de functie van de betekenis in de | |
[pagina 160]
| |
nieuwe versorganisatie worden gereduceerd tot het organiseren van kleinere of zelfs minimale semantische contexten’.
Van de dichters die zich met semantische concrete poëzie bezighouden is Milorad Stojević de meest consequente. Het nieuwe boek van Stojević Hangende tuinenGa naar voetnoot22, kan men om meerdere redenen als zeer complex opvatten. Uit de extravagante typografie blijkt de belangstelling voor visuele poëzie. Als Maleš de stilistische en inhoudelijke componenten van dit boek tracht te analyseren wijst hij op de daarin heersende ‘alexandrijnse situatie’, hiermee bedoelend dat deze teksten zijn ontstaan als compilatie van verschillende procédé's, literaire vormen, literaire inhouden, concepten van vroegere avantgardistische stromingen, verschillende talen. Opgemerkt moet worden dat het niet simpelweg gaat om een collage of mozaïek, maar om een totale, vaak meervoudige deformatie van het materiaal, wat de herkenning bemoeilijkt. De wijze waarop de auteur de tekst benadert is op alle niveaus en continu negatief. Het passief gebruik van één semantisch systeem waarop het begrijpen van de tekst is gebaseerd, is hier onmogelijk.
De ludieke poëzie van de jongste dichters heeft zich van de voorbeelden van het réisme verwijderd. Reeds aan het einde van de zestiger jaren begon de sloveense dichter Tomaž Šalamun teksten te schrijven waarin een parodie op de ‘concrete’ taal voelbaar is; hij begreep dat de mogelijkheden hiervan uitgeput waren. In plaats van een milde humor en ironie verschenen mettertijd ‘witz’ en ‘pun’. De populariteit van deze ludieke poëzie, zowel in Slovenie als in Kroatië, manifesteert zich de laatste tien jaren in een overproductie. De meeste van deze dichters hebben al verscheidene bundels gepubliceerd, de andere publiceren regelmatig in literaire tijdschriften (waarvan het nieuwe tijdschrift off het meest bekend is) en in studentenbladen. In wezen gaat het om een studentikoze poëzie, soms geestig, bijna altijd met een pointe of een onverwachte wending, zoals in het gedicht van Dražen Mazur ‘Wat maakt een dame’; ‘noch het petje noch de hoed/ maakt een dame / noch de ogen noch de nagels / schoentjes, paraplu / noch de blik noch de glimlach / de deftige gang / manieren / maken een dame / niets dan een klein / gaatje er middenin’Ga naar voetnoot23 Taras Kermanuer distantiëert zich openlijk van de epigonen-poëzie van het reïsme en vindt zelfs dat sommige dichters hun eigen epigonen zijn geworden, wat hij aantoont met voorbeelden uit hun nieuwste bundels. ‘Het spelen met woorden hield aanvankelijk de belofte in van een uitzonderlijke ontdekking: dat juist in woorden en in taal de geheimzinnigheid van de wereld lag besloten, die het traditionele, rationele gebruik en begrip van de taal niet konden ontdekken. Aanvankelijk was het spel, als ik mij zo paradoxaal mag uitdrukken, een uiterst ernstige zaak. Het ludisme is nu helaas een gecodificeerd sociaal spel, het eindigde als vermaak op gezellige avondjes’.Ga naar voetnoot24
Enkele kroatische critici hebben zelfs de indruk dat men dit soort poëzie teveel naar voren schuift, en dat men dit rechtvaardigt met versleten argumenten, dat de poëzie tenslotte uit haar ivoren torens is afgedaald naar de straat. Bij dit verschijnsel in de kroatische poëzie is het bijzonder, maar | |
[pagina 161]
| |
ook bij de literaire produktie van de jongsten uit de generatie in het algemeen, plaatst Branimir Donat een duidelijk vraagteken, waarmee hij zich, als een van de kenners van de moderne literaturen en literaire theorieën, niet het verwijt van conservatisme op de hals zou kunnen halen: ‘Men zou de reden moeten kunnen vinden waarom die literatuur ontbreekt, die tot stand komt na een moeitevolle arbeid, die ontstaat uit een conflict met de werkelijkheid (die op zichzelf voor de literatuur een tè calorie-arme voedingsbodem is). Waar is die literatuur die het excorcisme in zich bergt tegen de demonismen, die ook vandaag de dag in veel sferen het menselijk bestaan bepalen’.Ga naar voetnoot25 |
|