Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 1980 (nrs. 13-16)
(1980)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 136]
| |
[pagina 137]
| |
Dit is de straf:
hoe nergens ik ben.
De golf die mij doordook
heeft mijn oren vervuld
en ik zie niets.
Waar ik ook ga of sta
wordt niets toegevoegd,
niets gemist. Soms
in de vloer een plank kraakte;
of werd in de muur, die de wijn-
gaard omgeeft, een steen even
door een wijnrank aangeraakt.
| |
[pagina 138]
| |
Wanneer er niets meer is
om het voor te doen,
om het mee te doen,
houdt het vanzelf op.
De vingers verlaten hun hand
en laten de hand los. De voeten
zijn vrij - gaan ieder voor
zich te gronde. Wat blijft
liggen, wordt woord voor woord
opgeheven. Alleen de wind
waait nog, tot ook
hij op raakt,
waarheen hij wil.
| |
[pagina 139]
| |
Gezuiverd als duister
daarin blijft bewaard
wat wordt vergeten,
staat purper de reiger
en wacht af. Thersites
werd afgeranseld;
Philoktetes hinkt zijn eiland
rond. En Sapfo - is zij echt
zelf gesprongen; of heeft zij
zich van die rots afgeduwd.
Geen andere uitkomst
dan deze: dezelfde onteigening
van altijd, ooit, van nog voor
toen de schelp zich sloot.
| |
[pagina 140]
| |
Ik besta, dus ik lieg.
Zodra ik besta, begin ik
te beoefenen wat zich verbergt
doordat ik begin te spreken.
Zo nu en dan,
de een of andere oever,
zee- of rivierdonderpadden,
buk ik mij, verzamel wat stenen
en werp die in het water, één
voor één: alleen om het geluid
al - mijn bloedeigenste
medeplichtigste mijn.
| |
[pagina 141]
| |
Gebieden, waar geen mens
meer in voor komt:
daar houdt een maan van?
Isis; Selene -
Nu ik over haar nadenk,
en ik voel herfstdraden langs mijn
gezicht; ouder wordend totdat
ik oud ben geworden; en bronmos
langs de flanken
zo een liggende figuur bestijgt;
terwijl ik haar naam uitspreek,
en ik hier haast moest staan
alsof ik mij schaamde.
| |
[pagina 142]
| |
De eerste tijd
zie ik nog geen betekenis
in de zin die mij in zich opneemt.
Welke zin die zich in mij
opneemt. ‘Afgaande op de stoel
die voor de piano staat
hoeft er slechts weinig’. Stoel
staat met zijn rug naar de piano,
terwijl óver stoel mijn winter-
jas hangt. Afgaande op het gezicht
in de achteruitkijkspiegel,
ziet het nauwelijks enige zin
in de betekenis die mij in
zich opneemt: jas, piano,
spiegel, en al.
| |
[pagina 143]
| |
De mooiste vogel
die ik ken is de ijsvogel.
Maar het liefst doe ik niets,
zonder het te doen
of na te laten. Sedert
dit werd gedacht
raakte ik bronwaarts afgedwaald;
door naar lucifers te zoeken
ging de sigaret in rook op. Zoals ook
een schermkwal mooi kan zijn, zwemmend
zoals ik ademhaal; of een hoepel
voor hij omvalt, en is omgevallen.
In de slaap wordt iets aangeraakt
dat ontwakend anders is dan het
gedroomd ooit kan zijn.
| |
[pagina 144]
| |
Vergetelheid kent geen tijd.
Water zou de tijd niet kennen;
de cirkel kent de tijd ook niet;
ik wíl de tijd niet kennen.
Zo verlaat tenslotte ook Muhammed
eeuwig dezelfde tent: samen
met de schaduw die zijn pauw wordt
zich bewegend in de richting
van zijn berg; talmend, haast
talmende - Zoals
een berg naar zee kijkt
doorheen zijn vergiet,
om zijn verval te zien
nog voor het avond wordt,
en het doet hem niets.
| |
[pagina 145]
| |
De rivier
waarvoor ik stil houd, buigt
eerst af naar het oosten,
alvorens westwaarts, zee-
waarts te stromen.
Enkele bewegingen, houdingen
kiezen mijn lichaam uit,
proberen mjn lichaam uit;
ondervragen mijn lichaam
en horen het uit.
En, terwijl de weg zich oplost,
aarzelend, in al die schaduwen
die hem voeden met zichzelf,
betast het water voorzichtig
mijn lippen - en ik begin
te drinken.
|
|