• Jan Kuijper
• Hij giet de rijm op de aarde gelijk zout
Wie zich niet forceert, bereikt minder dan hij kan; wie zich wel forceert, bereikt niets. Daarom schrijf ik sonnetten: dan forceer ik me in één opzicht niet, en blijven er nog genoeg andere opzichten over om me wel in te forceren.
Ik schrijf geen sonnetten uit nostalgie, uit parodistische neigingen, of omdat ik vind dat maat, rijm en krasse tegenstellingen noodzakelijkerwijs tot het poëtisch gehalte van een gedicht bijdragen. Ik schrijf sonnetten omdat iets anders dan dat me niet goed afgaat. Ik heb, bij voorbeeld, dit gedicht geschreven (de verdeling in regels is me ontschoten): ‘... en in ijle sneeuw rijd ik de burgwal langs de deur is toegedaan een rei van voerlui wacht ook buiten is 't nu stil een man met hamer heeft zojuist een levensvraag gesteld en bij de lommertbrug bezingt een vastgevroren zwaan de duisterheid der zon die wel voor mijn oog schijnt en ik rijd door ik zal het halen voordat zijn graflamp brandt’, en ik heb het, godbetert, nog gepubliceerd ook. Maar het is een verwrongen en verknoopt gedachtenspelletje, een puzzel in de slechte zin van het woord, en dan nog een puzzel waar waarschijnlijk geen mens de sleutel op vindt. Zo heb ik het lang geprobeerd, doorgaans met nog moedelozer makend resultaat. Tot ik het, uit balorigheid, eens met het sonnet probeerde, een vorm waar niemand serieus iets in zag - ik ook niet. En het ging me gemakkelijk af: door de vooropgezette structuur schreef het gedicht zichzelf. De lezer heeft daar natuurlijk geen boodschap aan, of het gedicht moeite heeft gekost of niet. Maar wel aan iets anders, iets wat misschien wel een beetje het gevolg van die gemakkelijke schrijfwijze is, namelijk een gemakkelijke leesbaarheid. Relatief dan: enig hoofdbreken is gebleven, maar een moeite die in geen enkele verhouding staat tot het eventuele resultaat is het niet meer.
Zonder sonnet forceer ik me dus, zodat het resultaat onleesbaar wordt; maar mijn sonnetten zijn natuurlijk even goed waardeloos als ik me niet forceer om het me minder makkelijk te maken dan door de vorm nu eenmaal in de hand wordt gewerkt. Ik probeer dat op allerlei manieren: formeel, door het metrum minder zoetvloeiend te maken en door het rijm te verdoezelen en te beconcurreren met andere klankeffecten; inhoudelijk, door de volta weliswaar het volle pond te geven, maar zo min mogelijk op een conventionele manier, en verschillende gevoelssferen en de daarmee gepaard gaande taaluitingen te combineren tot iets - iets waarvan ik dan natuurlijk hoop dat het de lezer raakt. Het is niet: niets is te dol; dan werkt het niet meer. Maar je gaat wel zo ver mogelijk. Het volgende sonnet gaat, dacht ik, nogal ver; misschien te ver, al hoop ik natuurlijk van niet.