• H.H. ter Balkt
• Eerst was ik niets en dat ben ik nog
‘Nimmer werd eenig land zoo overstroomd met rijmelaars en berijmde geschriften, als Holland’.
(John Bowring, in een brief, 1829)
Nooit mag de Wet van de Tegenwerking vergeten worden, de eerste Wet. Die van de Onvrede is de Tweede. Met deze eigenaardige wetten in ons hoofd worden wij geboren. De nornen staan niet naast onze wieg, zij rusten in het hoofd. De dichter is degene die geen genoegen neemt met zijn lot, met de draad die voor hem gesponnen is, met de boot die speciaal voor hem ligt afgemeerd; met ‘die ene poort die ergens, alleen voor hem, bestaat.’
De invloeden, in volgorde van opkomst, die op mij inwerkten waren in de verste verte de volgende:
Ziektes. In mijn eerste levensjaar was ik een blauw ondervoed haasje. Longontsteking, roodvonk en nierbekkenontsteking waren mijn deel. Ik had, denk ik, vóor mijn eerste jaar dood moeten zijn.
Kleuren. Wit, blauw, groen, rood. Wit: de winter, de rook. Blauw: de zomerlucht boven 't hooi, de haver en 't roggeland; groen: de dubbele bossen, eiken en dennen. (Soms, een doodenkele keer, rookte het bos ook.) De knollen en bieten, later de mais. Rood: 't makadam van de Oude Beckumerweg; nu verdwenen. (Maar de Loerhazenweg bestaat nog; noem me éen landstreek waar een Loerhazenweg loopt.)
Luchtjes en geuren. Melk en koeievel. Luchtjes van de oorlog: munitie in kisten. Restjes kruit in afgeschoten jachtpatronen. De lucht van grond. Kattelucht (op de boerderij leefden 20 katten.) Hoe het paard rook. Het paard rook GROOT als een stad! Olie. Uierzalf; teer; kamfer. Lindebloesem, boskamperfoelie, boslelietjes. Boerenlelies. Gier. Carbid op oudejaarsavond. Koeiestront, prachtig smaragd. Jade haalt niet bij koeiemest.
Zachtheid. Van mos, van kleren, van lindevruchtjes, van Annie ter H. (hoe zacht zal Annie nu zijn?) en Leny F.; van sneeuw; van 't lamplicht aan de muur van de hoeven, speciaal in de winter; van pasgeboren kalfjes, ingewreven met zout; van rasperige kalvertongen; van paardeneuzen; van minder gewenste gewassen tussen 't hooi; van sparkegels bezig met groeien; van de jonge vliegenzwam; van hekken en palen als ze een muts op hadden tegen de kou; stoofpeerbloesem; appelbloesem; kersebloesem; van héél jonge hazelnoten; eierpruimen, stukvallend op 't zandpad; graspluimpjes; jute.
Wapens en gereedschappen. De vijf jachtgeweren onder blauwe balken. De slijpsteen. De bijl. Het hakmes. De hakselmachine. De wetsteen. (Onder andere.)
Landschappen. Bossen: 't Ganzenbos, Elckermansbos; Mastbos, Roârland. Weggetjes: stof. Door karren bol gereden straatwegen. Velden. Va-