Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 1980 (nrs. 13-16)(1980)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 106] [p. 106] • H.C. ten Berge • Een schijn van werkelijkheid I Snapshot op Chamois (januari 1938) De winter was als altijd koud hoeden en jassen maakten alle vaders op de foto oud jij was nergens, minder dan een drinker in de nachtelijke zee voor hartstocht en haat gold toen de mondjesmaat zei de man die jou weldra onwetend verwekte hij werkte voor een oud brood heer van stand, had dus niets te vertellen je ziet spitse lippen en een kingsize neus onder te kleine hoed wolf vrat reeds onzichtbaar aan zijn tanden en zijn benen staken in lang ondergoed mijn dromen verbrand mijn vrouw veel te kuis werd ik bang op de weg en schuw binnenshuis schreef hij met inkt langs de randen die onzekere lach dat gezwaai met zijn handen kijk het vlashaar om zijn oor, de duffelse jas met de knopen, de askegel van zijn sigaar [pagina 107] [p. 107] (een toekomstige broer komt onbewogen aangelopen) het beeld is licht doorsneeuwd de ogen zijn half dichtgeknepen vlokken dalen al die jaren om de slee waarmee wij later in gestrekte draf een spoor door onbetreden velden trokken hij staat alleen met zijn lach en is een ogenblik zichzelf nabijgekomen bestaan was een straf men kon het, zei vader, nog veel slechter treffen en sloeg op slag af [pagina 108] [p. 108] II We spreken af: dit is een werkelijkheid van toen teruggebracht tot afbeelding van zes bij negen je weet het is geen leven maar een dood moment dat nauwgezet tot leven wordt geschreven wat bestond bestaat alleen nog in de geest en wat de geest is mag de hemel weten terwijl je zelf al krimpt, uiteenvalt en verkruimelt woeker je met beeldsnippers van een voorbije tijd alles bleek eindig: de landweg, de vader, een liefde en alles veranderde onder je handen cellen vernieuwden zich bij het leven de aarde zweeg steeds als het graf stokoude mannen voorkwamen tijdig een dreigende vrede en maakten je bijna soldaat men eiste je hoofd, stelde prijs op je hart maar jij nam de benen je schuwde wierook en wurgkoord; mespunten peper, papieren wreedheden waren je vreemd alsof onbeantwoorde liefdes er niet meer toe deden meed je de mensen en leed aan verzweringen onder de huid weefsels werden onverstoorbaar opgebouwd en aangevreten de onbereikbare schoolvriendin bleef onbereikbaar [pagina 109] [p. 109] alleen in je droom als het langzaam ging sneeuwen besliep zij het smalle bed in dat huis aan de bosrand waar je ooit beschroomd haar borsten voelde en de kamer gloeide van onwetendheid je las de groote bron der minnen en zag in haar wendelmoet claesdochter van ilpendam ‘gelukkig is de kam verguld van elpenbeen die deze vlechten streelt...’ ze werd een naam op een deur, een trilling van neusvleugels in een tjokvolle bar, ze stond een oogwenk in laarzen van licht achter een raam soms rook je haar geur in de jas van een ander je reisde vergeefs naar de stad, dook op in iedere uithoek, las alle familieberichten in elke krant af en toe was er muziek of een stem door een wand die een verre emotie vertolkte jaren later in het sterfhuis van je vader trof je tussen kranteknipsels, paperclips met oorlogsgeld en foto's van frivole bruiloftsgasten dat vergeten briefje met de pen geschreven in haar meisjeshand ‘wij zullen elkaar vinden in het donker vol schaamte heimelijk huilend tussen oud gereedschap in het roggeveld’ je wist dat was geen leven maar een dood moment van iemand die verging van liefde en toch verder leefde en zich heimelijk media vita nog de troost van haar gesnik herinnert als een droom van niet doorziene helderheid [pagina 110] [p. 110] III De dood zit op een tak; een vader harkt de tuin nog zeer bedreven en vraagt stug wat al die woorden wel betekenen er is geen foto, dus het lijkt op afgesproken werk je plant een hak in half vergane bladeren een teringblos trekt van je kruin tot in je hals lijsters ritselen onder de liguster en verstaan zich zwijgend met de wormen een moeder komt voorbij en loopt bedeesd het pad af naar de kerk je mompelt iets over verbeelding en de vruchten van de geest wat je oproept is er nooit geweest zijn hark slaat in de grond tussen de rozen handen maken moedra's in de lucht ogen zijn twee wespesteken hij probeert te spreken, wikt en weegt de woorden in zijn mond net een spitsmuis die zijn lippen likt onder te kleine hoed dat daar, zegt hij met een armzwaai naar het godshuis aan de brink dat daar heeft mij levenslang met vruchten van de geest bedrogen hij lacht een dunne hoge lach en staat alleen tussen de rozen Vorige Volgende