• Jacques Hamelink
• Breakthrough
Het zou mooi zijn maar ook te gemakkelijk: poëzie is geen vuurtje dat altijd maar doorbrandt. Poëzie, zoals alles wat met geest en sensibiliteit te maken heeft, kun je je beter voorstellen in de vorm van een vonk. De literaire geschiedenis leert dat die vonk zich soms lange perioden niet voordoet en dan opeens, onverwacht, springt hij naar iemands oog. Over het in verband met de poëzie zo vaak aan de orde komende en zo al dan niet oprecht gevreesde donker hoeft geen mens zich dus zorgen te maken.
Dat is de ene kant van de zaak, de belangrijkste en tegelijk die waaraan niemand veel veranderen kan. Zomin als ijzer valt te smeden met handen, is die vonk met een lucifer of met een vlammenwerper te voorschijn te toveren, het traditionele enthousiasme en de even traditionele stoute beweringen der tovenaarsleerlingen ten spijt. Het vonkje manifesteert zich eenvoudig of het manifesteert zich niet - en vaak wordt pas achteraf vastgesteld dat het er was, op een tijdstip dat misschien bijna niemand het in de gaten had. Ook daar houdt de literaire geschiedenis zich garant voor.
De andere kant is, dat poëzie in onze tijd tot een specialisme begint te verworden, tot iets dat te vaak enkel wordt bedreven op basis van een grote technische vaardigheid en vindingrijkheid, op basis van zowel micro-precisie als micro-visie, en dat ze steeds meer los komt te staan van de hoofdstroom van de cultuur, die toch al niet van zins, of in staat, lijkt om onwelgevallige want te weinig platboomde schuitjes met zich mee te nemen.
De dichters, de bewusten onder hen, beseffen deze onwil van buitenaf (de onwil van binnenuit, die er ook is, moge hier buiten beschouwing blijven) en de meest typerenden trachten zich in een door hen als noodzakelijk ervaren isolement staande te houden. Ze zijn ongetwijfeld om hun primaire weerstand bewonderenswaardig, tegelijk echter maakt de door hen gekozen positie hen, voorzover ik zien kan, bijzonder kwetsbaar.
Zij die zich niet wensen toe te vertrouwen aan de ondiepte en de oppervlakkigheid van de hoofdstroom, en die uitsluitend pogen zich van enig voortbestaan te verzekeren door ‘fremdkörper’ te zijn, lopen het risico bij voorbaat door die hoofdstroom - en zonder dat het deze nog langer moeite kost - aan de kant gemanoeuvreerd te worden. Het enkele succes d'estime dat dichters die voor een zeer klein gezelschap heten te schrijven (zijn er trouwens wel andere?) nog ten deel valt, weerspreekt dit allerminst. Of het nu om kwaliteit of om zaken van gering allooi gaat, telkens weer blijkt dat het succes geen betrekking heeft op het werk zelf. Het houdt geen aanvaarding in maar is slechts een loos gebaar van aanvaarding, waarmee ‘men’ aan serieuze aanvaarding ontkomt.
Maar het alternatief voor de specialisme en isolering vooronderstellende houding, dat wat ik met Robert Lowell als een breakthrough back into life zou willen aanduiden, als een recht in de stroom sturen - zij het met