• J. Bernlef
• Tussen min en is
2
Waarom dichtten dichters vroeger allemaal in gesloten, streng gestruktureerde vormen? Een praktische reden: het gedicht was op die manier makkelijk te onthouden, wat nuttig was, zeker als je niet kon schrijven. Een onpraktische maar net zo geldende reden: dat de wereld ook gesloten was, gezien werd als een samenhangend systeem van goddelijke oorsprong. Toen God eenmaal dood was en de meeste mensen konden lezen en schrijven bleven dichters toch meestal in gesloten, streng gestruktureerde vormen doorschrijven.
Ik zag laatst een kind van twee met blokken spelen. Van dat verantwoorde mooi gelakte houten speelgoed. Het pakte een driehoek, keek er even naar en grabbelde toen de andere driehoeken uit de hoop blokken tevoorschijn. Hersens werken op basis van overeenkomsten, zelfs wanneer de wereld allang uiteen is gevallen in ongelijksoortige fragmenten.
Toen Baudelaire's ‘woud van symbolen’ weer veranderd was in een gewoon bos, ontdekte Mallarmé het woord bos. Het geurde niet meer, was reukloos en hard als een steen. Mallarmé deed de steen in een vijzel en maalde hem tot stof. Hij wilde van de woorden af om de wereld als een boek te kunnen zien. Uit deze laatste, manmoedige poging van het symbolisme ontstond een nieuwe poëtica. Naast de poëtica van de analogie bestond nu een poëtica van de ontkenning. Zij gingen een huwelijk aan: de ironie. (Dit is heel simpel samengevat wat Octavio Paz in ‘Kinderen van het slijk’ heeft bedacht).
De poëtica van de analogie is de overheersende. Dat heeft met dat spelende kind van hierboven te maken. Maar er is altijd het verlangen naar de ontkenning ervan. (Zie Marcel Duchamp's opmerking ‘To lose the possibility of recognizing 2 similar objects.’) De sublimatie ligt in de ironie. Bedenk nieuwe, nog niet bestaande klassifikaties (Duchamp: ‘Classify combs by the number of their teeth.’) Dat is o.a. een definitie van poëzie. Utopie: geen geheugen meer hebben.
Een radioverslaggeefster maakte een interview met een vrouw zonder geheugen. Ze schreef de datum van uitzending en haar telefoonnummer in de agenda van de vrouw. Na de uitzending belde de geheugenloze vrouw de verslaggeefster op. Ze was door mensen op straat aangesproken met de mededeling dat ze op de radio was geweest. Wat dat waar? De verslaggeefster bevestigde dit. Kon de verslaggeefster haar misschien vertellen wat ze dan gezegd had? De verslaggeefster vatte door de telefoon het interview kort samen. De volgende dag belde de vrouw op met dezelfde vraag. Na een week van intensief telefonisch kontakt was de verslaggeefster zo radeloos dat ze naar de vrouw toeging met het uitgeschreven interview.