Lars Gustafsson Naschrift
Alle priemgetallen laten zich in twee kategorieën indelen: de kategorie die, wanneer gedeeld door 4, het restgetal 1 oplevert en de kategorie die, wanneer gedeeld door 4, het restgetal 3 oplevert.
Alle priemgetallen van de eerste kategorie en geen van de priemgetallen uit de tweede kategorie kunnen, zoals Fermat heeft aangetoond, worden uitgedrukt als de som van twee kwadraatgetallen: 5 = 12 + 22 Enz.
Waarom moet dat zo zijn?
Omdat er heel diep verscholen in de labyrintische grondslagen van het numerieke systeem een struktuur verankerd ligt die beslist over het gedrag van afzonderlijke priemgetallen.
Mensen kunnen deze struktuur niet veranderen, haar wetmatigheid niet veranderen, haar niet wijzigen. Al blijft deze struktuur onopgemerkt, ze bestaat toch. Als Fermat's formulering in een boek gepubliceerd wordt dat niemand ooit leest behoudt ze toch haar volledige waarde.
Poëzie is geen wiskunde. Poëzie heeft zelfs nauwelijks iets met wiskunde te maken.
Maar bepaalde verbluffende overeenkomsten tussen het dichten en de arbeid in de abstrakte wetenschappen zijn mij steeds meer gaan opvallen.
Het gedicht kan, net als het wiskundige bewijs, lukken of mislukken.
Als het lukt is het alsof er een waarheid aan het licht is gebracht.
De archeoloog penseelt in het zand. Laag na laag wordt met een voorzichtige hand verwijderd. Plotseling ligt er daar iets: de kontouren van een voorwerp komen tevoorschijn.
In tegenspraak tot wat vaak beweerd wordt is het eigenlijk helemaal niet moeilijk een goed gedicht van een slecht gedicht te onderscheiden. Alleen de minder slechte zijn moeilijker te onderscheiden van de heel slechte.
Enfin, zijn we het dus voor een ogenblik eens over het feit dat gedichten een soort begripsbepalende voorwaarden zijn?
Waar komen ze vandaan? Wat brengen ze teweeg? Waarom zoeken wij ze met zulk een heimelijk vuur?
Vraag dat niet aan mij! Ik weet het net zo min als jullie!
Hugh Kenner drukt het, in zijn belangrijke studie over Ezra Pound, een boek dat ik trouwens een ieder aanraad die het een en ander te weten wil komen over de poëzie van deze eeuw, ongeveer op de volgende manier uit:
Laten wij ons een touw voorstellen. We leggen er een knoop in, de soort knoop die je langs de lengte van het touw kunt voortschuiven. Wanneer wij aan het eind van ons henneptouw gekomen zijn draaien wij er een katoenen draad aan vast en gaan verder met het voortschuiven van de knoop langs deze nieuwe draad.
Wat is de knoop? Het is duidelijk dat hij niet het touw is. De knoop is eigenlijk iets onzichtbaars. Er is een touw nodig om hem zichtbaar te maken.
Zulke knopen bestaan er ook in de stroom van het leven.
De dichter voorziet hen van touwen.