Lars Gustafsson •
Een eiland in de streek Magora •
vertaald door J. Bernlef
‘dat men hen voor wat eilandbewoners zou kunnen houden, wier huiver over hun eigen aard hen er langzamerhand toe brengt hun hele geslacht uit te roeien’
(J.K. Vol. 27 p. 128)
Nauwelijks begrepen overleveringen uit verschillende bron hebben het over een eiland van aanzienlijke proportie, waar de bewoners elkaar uitgeroeid zouden hebben uit huiver en schaamte over hun eigen aard, nadat zij eenmaal overtuigd waren geraakt van de fundamenten van hun bestaan en de bestemming die de geschiedenis hen had voorgeschreven.
En zelfs voor ons, die niet langer geloven dat de geschiedenis ons een of ander doel voorschrijft, kan het van belang zijn kennis van deze zaak te nemen.
Het eiland zou in het gebied Magora hebben gelegen, niet ver van de zeestraat die vanwege zijn zwarte diepe water Tinth genoemd wordt.
Het is dus allesbehalve een tropisch eiland, maar een eiland met hoge bergkammen, dennebossen en aan de drogere westkant uitgestrekte toen-dra-achtige gebieden.
De berggrond is van vulkanische oorsprong, maar er heeft zover we weten geen uitbarsting plaatsgevonden. De kusten zijn ontoegankelijk en steil.
Dit gebied ontbeert echte roofvogels. Dwergwilgen groeien hier in het wild, net als het roodachtige melkkruid en het soort menigvuldige, tegen de herfst sterk roodkleurende gras dat struisgras genoemd wordt.
Nog tot aan het einde van de negentiende eeuw berichtten toevallige bezoekers over sporen van de oorspronkelijke wegen op het eiland die in het landschap onderscheiden konden worden als langgerekte windingen van een gelijkmatiger en kariger plantengroei.
De lage stenen muurtjes die men nog vandaag de dag kan zien geven eveneens de loop van wegen aan, net als de daar nauwgezet neergelegde hopen platte stenen.
De oude landweg naar Rhem en Röhm kruiste hier een hoogvlakte waarop eens hoge dennebossen moeten hebben gestaan.
Het is een, hoe kan ik dat het beste zeggen, een overwegend schamel landschap zonder opmerkelijke natuurfenomenen.
Grote troepen spreeuwen houden zich op in de berkebosjes die de eentonigheid van de vlakte onderbreken. Wanneer iemand over de vlakte nadert stijgen de vogels als wolken op.
Al snel komen ze in de boomtoppen weer tot rust.
De brede, uitgestrekte dalen lopen heel geleidelijk af naar zee. Naaldwoud maakt plaats voor hazelaars en berkebossen en geleidelijk gaat het korte gras in steeds hogere rietachtige gewassen over.
De winter is naar verhouding mild, met langdurige monotone regenbuien. Zij maken de grond los. Het water stroomt in duizend stroompjes naar zee.
Door de mist die tijdens deze winterse dagen halsstarrig vanuit het westen binnenkolkt kun je, wanneer de zee rustig is, het geluid van het lichtschip ‘Point Bogue’, dat op vijftien minuten afstand in zee ligt, horen. Zijn bemanning vormt de enige groep mensen die regelmatig in de buurt van het eiland komt. De bemanningen lossen elkaar om de maand af.