• J. Bernlef
• Over Lars Gustafsson
Lars Gustafsson, in 1936 in Västerås geboren, en auteur van een groot aantal boeken in alle genres waarin de literatuur zich beweegt, deze mijnheer Gustafsson heeft een boek geschreven dat in de Nederlandse vertaling zoals die in 1975 bij Bruna verscheen ‘Het eigenlijke relaas over de heer Arenander’ heet. Arenander, een eigennaam als een ander, maar ook iets meer. Arenander betekent op een haar na in het zweeds ‘ben (of is) een ander’. En daarmee stuiten wij meteen op het meest karakteristieke in het schrijverschap van Lars Gustafsson: het andere.
Zowel in zijn romans, verhalen, gedichten als essays gaat het steeds om iets anders dan dat wat geschreven wordt. Spelregels worden nauwkeurig beschreven, alleen om aan te tonen dat er mogelijkerwijze een uitzondering te vinden is. Gedichten rijen zich als stukjes van een legpuzzel aaneen, in een poging om de kontouren van het ontbrekende stukje aan te geven. Met woorden en begrippen, met wetenschap en ideologie, door het maken van machines kunnen beelden van de werkelijkheid worden geproduceerd die op zichzelf glashelder zijn, maar nooit volledig kunnen zijn. Niet ten onrechte noemt Gustafsson zichzelf dan ook een scepticus.
Evenals Jorge Luis Borges (opvallend is hoe de ingenieuze omdraaiing van het christelijk dogma in het hier opgenomen verhaal ‘Een eiland in de streek Magora’ zowel in opbouw als taalgebruik op Borges' verhalen lijkt) gaat het Gustafsson alleen om het spel. De knikkers hebben alleen door het spel betekenis. Omdat zelfs de spelregels in twijfel worden getrokken kunnen de knikkers nooit een ‘absolute’ waarde krijgen. Gustafsson wijst daarom het materialisme af, zoals hij ook de ideologie afwijst als een poging achteraf om verschijnselen een zin te geven, zoals hij de filosofie afwijst omdat zij niet in staat is uitspraken te doen over ‘De individuele beleving van het afzonderlijke object’. Daartoe kan de literatuur ons van nut zijn en daarin ziet Gustafsson ook haar funktie. Hij noemt zijn gedichten ‘begripsbepalende objecten’, met de duidelijke achtergedachte dat er steeds nieuwe gedichten geschreven moeten worden om de bepaling van de begrippen te veranderen, op te lossen, te voorzien van dat eeuwige vraagteken van het andere.
Enzensberger heeft over dat ‘andere’ in Gustafssons werk eens het volgende gezegd:
‘Gustafsson heeft - en van hoeveel dichters kan men dit eigenlijk zeggen? - de formele logica, de filosofie van de spreektaal, de strenge labyrinten van de Angelsaksische kennistheorie alleszins bestudeerd. En hoe deze kennis het gedicht te hulp komt, zult u horen. Zij heft oude geheimen op, zij leidt tot een duidelijkheid, die “merkwaardig” is, zo merkwaardig dat in de koele, heldere spiegel van het gedicht een zeldzame buit verschijnt, iets logisch, dat niet dor en iets fantastisch, dat niet troebel is. De logische fantasie, de fantastische logica van die merkwaardige meneer Gustafsson uit Uppsala.’ En ook de vertaalster van ‘Het eigenlijke relaas over de heer Arenander’, Marguerite Törnqvist, komt in haar nawoord tot een beeld van transparantie wanneer zij over het werk van Gustafsson zegt: ‘Het lezen van zowel zijn proza als zijn poëzie is als het lopen op een kristalhelder ijsvlak.’ En zelf noemde Gustafsson een keuze uit zijn poëzie ‘Het vaderland onder de aarde’. Door helder te denken en te formuleren slaagt Gustafsson erin ons op het idee te brengen dat er een grotere helderheid moet bestaan waarbinnen ons denken en formuleren niet meer dan een ongerechtigheidje is, een konstruktiefoutje in een onzichtbare spiegel. In dat opzicht is zijn werk utopisch te noemen. Dat vrijwaart hem van de leegheid die andere sceptici zo vaak omringt. Er is altijd nog hoop omdat hoop denkbaar is.