Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 1980 (nrs. 13-16)
(1980)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 39]
| |
John Beneš •
| |
[pagina 40]
| |
een gekleurde ansicht waar al een Canadese postzegel opzit, en dan nog één, waarop weer een Amerikaanse postzegel, op het moment namelijk a dat de beambte het gebied van de staat Alaska bereikt had. Daarna niets meer. Niets. De Renault Dauphine, zonder kano, wordt twee jaar later gevonden in het Canadese Teslin op een kleine waterdam bij de Teslon River. Hij stond daar zo lang omdat maar een enkeling bij de Teslon River komt en de verlaten plek bij de rivier slechts af en toe door bosarbeiders wordt gebruikt. Vaak maar één keer in de twee of drie jaar. De Renault was het laatste dat was overgebleven. De hoopvolle bankemployé noch de kano zullen ooit nog gevonden worden, zelfs zijn geweer of enig ander spoor niet. De laatste ansicht kwam uit Fort Yukon, dat is tweeduizend mijl stroomafwaarts van de plek waar de auto was gevonden. De verzekering bedraagt 5000 jammerlijke bucks en de maatschappij betaalt die dus na een passende termijn aan de achtergebleven echtgenote uit, dat ze daarvan in goede gezondheid moge genieten. Zoals deze employé, die als jongen altijd alleen maar tienen had gehad, gek was geworden, maar dan in Amerika, zo waren Pepa, Arnoštek, m Ivánek en Pét'a, later Pete geheten, die nooit alleen maar tienen hadden gehad, thuis al eens gek geworden. Ze waren erop uit getrokken naar Luka pod Medníkem en hadden wild kabaal gemaakt in de bossen bij de rivier de Sázava. Wat namelijk nog van het bos was overgebleven, had door de zomerhuisjes voor bos geen plaats meer. Een paar keer ergerden ze de boswachter in Kocába dood en de politiemannen op het station in Bráník ergerden zich dood aan de grote letters U.S., die op hun broodzakken stonden geschilderd. Toen ze de bossen in Kocba of aan de Sazava hadden bereikt, haalden ze uit hun rugzakken met het grote U.S. op de bovenklep worsten en maakten thee met rum. Om hun heupen hingen ze thuis vervaardigde pistoolgordels en in de holsters, die daaraan hingen, staken ze hun van afgietsels of van hout zelfgemaakte colts. Ze maakten wat og foto's voor school, kantoor en thuis. 's Ochtends aten ze de rest van de worsten op, dronken de rest van de rum en gingen naar huis. In de winter of door de week lieten ze elkaar de foto's zien, waar ze met hun colts opstonden, en waren blij. Het Jonge Front en andere persorganen gingen tegen hen tekeer, ook zelfs het Rode Recht-je, de stem van de arbeidersklasse. Tramps behoorden niet tot het beschermde wild. De politie maakte jacht op hen, de volksmilitie maakte jacht op hen. Op het ministerie van binnenlandse zaken, het moet gezegd, bestond natuurlijk ook een intern stuk over de beestachtigheid van de tramps, die een of ander hen niet met rust latend politie-agentje gegrepen hadden, hem kaal hadden geknipt en op zijn geplukte kop met ballpoint obscene afbeeldingen hadden getekend. Vervolgens kwamen de boze Russen en de landlopers, net als alle anderen verlangend naar Thermopylae, waar ze zouden kunnen vallen, konden slechts een paar maal een straatsteen naar een tank gooien. Respektievelijk met een gymnastiekschoen of een kaplaars tegen een tank aantrappen. Verafgode revolutionnairen met een menselijk gezicht zeiden hen toen dat ze naar huis moesten gaan en braaf moesten zijn, dat zij alles zelf wel zouden regelen. Aan de houten colts hadden ze niets en echte gaf niemand hen. Die werden mooi bewaakt door élite-eenheden teneinde het in niemands hoofd te doen opkomen ze te gebruiken. En zo bevonden de lieve zwervers zich in Amerika. Ze kregen een job | |
[pagina 41]
| |
en accepteerden die, ofschoon ze de taal die men in dit land brabbelt nu niet direkt zelf brabbelden. Ze spaarden wat centjes bij elkaar, net zoals dat kantoor-kano-bankbediendetje en trokken daar naartoe waar het hen meer deed denken aan Luka pod Medníkem. En ze namen een job en zwoegden aan de lopende band, tot hun lichamen in hun voegen kraakten. Ze voelden zich gelukkig als de baas hun overuren toestond en als hun loon opklom naar het vakbondspeil. Alleen hem vervliegt de jeugd, vrienden, die haar dromen en idealen verraadt. Ze kochten auto's, jeeps met een witte ster. Ze kochten een uitstekende cowboy-uitrusting. Een echte. Pistol beits en laarzen van hagedisseleer. De colts waren niet echt. De staat waar ze woonden maakte moeilijkheden over de verkoop van colts aan niet-burgers. Burgers waren die vier jongens nog niet. Ze kochten daarom namaak. Niet van echt te onderscheiden. Ze gingen in een kroeg zitten en lieten zich fotograferen onder het opschrift: Alstublieft niet schieten op de pianist. Als we een betere hebben, zullen wij hem zelf doodschieten. Het opschrift was in het Engels, op de foto's, gezonden aan hun vrienden, die tot dusver slechts gewend waren om naar Luka pod Medníkem te gaan, hadden ze dat echter vertaald. Maar ze vervaardigden zelf ook een spandoek: vóór middernacht zijn wij Amerikaanse gentlemen, na middernacht zijn wij socialistische varkens. Die foto's stuurden ze ook naar huis, ofschoon ze helemaal geen varkens waren, laat staan socialistische varkens, zoals het zwijn Ambassador echt geen ambassadeur was. Het waren maar kindertjes van het socialisme, wie het niet gegeven was hun Thermopylae te vinden. Hun was alleen gegeven met de voet tegen een tank te schoppen of een straatsteen tegen een tank te smijten. In geval ze op een wat geërgerde Rus stieten, konden ze zich ook vanuit die tank laten doodschieten. En zo bleef hun niets dan het verlangen een man te zijn met een pistoolgordel en een wapen daaraan, reeds in de jeep te zitten met de witte ster op de motorkap, de jeep die helemaal moest doorrijden (en nooit is aangekomen) naar Praag en naar Luka pod Medníkem. De zondag brak aan in Amerika. De zondag kwam en Pepa, Asnoštek, Ivánek en Petřík, die knapen, die nooit alleen maar tienen hadden gehad, wrongen zich in leren broeken en in laarzen van hagedisseleer. De zondag was van hen, op zaterdag hadden ze overgewerkt. Op hun hoofden zetten ze breedgerande hoeden, de schouders staken ze in korte vesten, aan hun heupen hingen ze de pistol beits en de holster bonden ze met een leren riempje om de heupen vast. Niemand vond het bijzonder vreemd. Een hoop mensen dragen zo hun pistool. En hun namaakwapens zagen er zeer echt uit. Toen namen die vier plaats in de jeep met de witte ster op de motorkap (de jongens in Praag gaapten de fotootjes aan, toen ze die hadden ontvangen) en reden uit voor een tochtje. Een zondag is een erg korte tijdsspanne voor een echt avontuur en als een mens van een week ternauwernood de zondag rest om te leven, is dat zelfs vervloekt weinig; er zit niets anders op dan de stad uit te rijden, ergens naar de eerste picknickplaats aan de snelweg. Of de kroeg in, waar mannen 's zondags van het leven komen uitrusten. Die kroeg lag aan de weg genaamde Oude Veertig, vlak achter Pasteurville en dicht bij de stad, in de staat Tazaschussets. In de kroeg zat ook een agent van de federale anti-narcoticabrigade. | |
[pagina 42]
| |
Hij zat hier midden in een karwei verwikkeld. Hij had een spoor te pakken. Hij had daarom een blaffer en droeg deze in een holster onder de linkerschouder, precies waar het blad Playboy bij zijn mooie jongens het sigarettenétui plaatst, aangezien vrouwen van pistoolhelden houden. In het étui van de agent zaten geen Kent-sigaretten, maar een eerlijke M-38. De agent zag er niet uit als een agent, maar als een sjofele landloper met een zweem van zwerverselegantie, als een gentleman, die de zondag incognito doorbrengt. Zijn schouderétui, dat natuurlijk niet te zien was, was van glad fijn leer, door het dragen roodglanzend geworden, herinnerend aan iets fraais uit een paardetuig. Ook de riem over de borst was meer goudkleurig dan rood. De agent had dienst, hij had in die herberg aan de Oude Veertig weg iets te doen en hij nam zich in acht, hoewel het zondag was. Teveel detektives al was het leven erbij ingeschoten om de simpele reden dat ze zich niet voldoende in acht hadden genomen. Toen brak in die herberg een ruzie uit. Een van die gebruikelijke twisten of de air conditioning wel of niet aan moest. Misschien dat iemand een ander op zijn voet trapte. Iemands glas werd omgegooid. Misschien gooiden ze iemand een stukje ijs in zijn nek. Niemand weet meer hoe het eigenlijk was ontstaan. Maar de detektive van de narcotica-brigade zag plotseling vier figuren met colts in holsters, hoe die de barkrukken afsprongen en de kleine kolven van hun wapens vastgrepen. Iemand had een hap uit een broodje van iemand anders genomen. Iemand had die jongens gewaarschuwd, iemand had wellicht een opmerking over hun Engels laten vallen. Arnoštek, Petřík - reeds Pete genaamd -, Pepa en Ivánek deden eenvoudig de greep, met een beweging, zo vaak afgekeken in de bioskoop; het waren immers geen echte colts, maar slechts geloofwaardig uitziende speelgoedpistolen. Speelgoed dat vervloekt laag aan de heup hing. Arnoštek, Ivánek, Pete en Pepa hadden elkaar vele malen gefotografeerd met een pistool in de hand (vrouwen houden van pistoolhelden) en hadden die foto's aan hun vrienden van het kampvuur gezonden om hen verstomd te doen staan. Die jongens uit een land waar ook dan niet geschoten wordt wanneer er zeer beslist eens geschoten zou moeten worden. Eer de jongens de kolven van hun pseudo magnum .357 goed en wel hadden kunnen beetpakken, had de federale hoofdagent van de narcotica-brigade zijn achtendertig met de korte loop in zijn hand. Met een beweging, geenszins bestemd voor een aantrekkelijke foto, maar op een politieschietbaan beproefd, in het besef, dat diegene definitief verliest die dood is. Hij hield hem midden voor zijn lichaam, boog door zijn knieën en schoot. In totaal knalde het viermaal. Beng, beng, beng en beng. Ivanek, Arnoš, Pete - vroeger Petříček geheten - en Pepa laten tussen de gekantelde stoelen, temidden der scherven van de doorschoten juke-box en van door de in paniek geraakte gasten neergeworpen en weggegooide glazen. De kogel doorboorde de juke-box nog nadat hij finaal door Arnočtek was heengegaan. De tapkast van de barman had schade aan haar geelkoperen dekblad. De lage steun, gepolijst door mouwen en handen, was door een kogel uit de achtendertig over een lengte van minstens 20 inch doorgescheurd. De mahonie tapkast verried de onechtheid | |
[pagina 43]
| |
van haar hout, toen de kogel, die Iváneks halswervel had doorboord, er splinters afsloeg, die absoluut niet van mahoniehout waren. Een grootkaliber kogel uit de achtendertig had de prachtige gesp van Pepa's riem, een galopperend paard voorstellend, uit elkaar geslagen en had zich, op die gesp in een aantal stukjes versplinterd, in Pepa's ingewanden geboord. Pepa was zich nog bewust geweest dat er echt geschoten werd, hij stond helemaal aan de kant en kon ook nog net waarnemen hoe uit Iváneks achterhoofd een golf bloed en botten vloog. Hij wilde snel op de grond gaan liggen, maar vergat in de verwarring zijn namaak magnum.357 los te laten. Hij kreeg die dus recht in zijn hoofd. Daardoor werd de achterkant van de schedel afgerukt en werden zijn hersenen over zijn rug verspreid. Door het raam vloog de kogel daarna naar buiten, waar hij zich in de muur van een tegenover gelegen garage boorde. Later peuterden detektives, die shooting happened aan het onderzoeken waren, hem eruit. Daarbij hadden ze zo op de muur ingehakt dat de verzekeringsmaatschappij de eigenaar een heel nieuwe bepleistering betaalde. Zou er ter plaatse nog begraven worden, ook al is het er niet zo droog en steenachtig als in de bodem van Arizona, dan zou er zeker een goede ziel te vinden zijn geweest, als de man die de grafstenen voor de opgeknoopten in Tombstone liet neerzetten, net als voor hen, die daar in het harnas kwamen sterven. Maar wat zouden de grafstenen voor de Boheemse woudlopers vermelden? De grafstenen gingen echter niet door. Er werd een landgenoot en patriot gevonden, tevens vertegenwoordiger van de firma Tuzex. Hij gaf raad en de plaatselijke bewoners lieten zich adviseren door iemand die het vraagstuk begreep, zoals mevrouw Stevenson placht te zeggen, wanneer het gesprek op de een of andere party in de twintigste eeuw op dit terrein kwam (wat zelden geschiedde). Ik kan geen enkele veroordeling van het communisme uitspreken, zolang ik het niet grondig heb leren kennen. Dat zou niet fair zijn. Maar nooit zei iemand: ik kan geen enkele veroordeling van syfilis uitspreken, zolang ik die ziekte niet heb. De grafstenen zijn er niet gekomen. Dat wat er van Arnoštek, Ivánek, Pete en Pepa was overgebleven bevond zich in vier kleine urnen en werd verzonden aan het adres van de bevoegde ambassade in Washington D.C. De handelaar was, zogezegd, een eerlijke neringdoende en stelde zijn diensten gratis ter beschikking. Hij nam voor zijn bemiddeling niets aan en zat ook nog opgescheept met die jeep met de witte ster op de motorkap. A Shooting happened kwam op het credit van de herberg, waar zij zich had afgespeeld. Het was een beroemde herberg. Gezegd werd dat het hier was dat Washington de ziekte had opgelopen die hem het aanzien van een leeuw had verschaft. Natuurlijk maakte de gedenksteen tegen het gebouw daarvan geen melding, evenmin als van het feit dat Josef Václav SládekGa naar eind1 tijdens zijn zwerftocht door Amerika hier ooit overnacht had. De gedenksteen vermeldde alleen dat zich hier, tijdens de onafhankelijkheidsoorlog, een zekere Engelse generaal had bedronken, die zich hier later ook had overgegeven aan de vertegenwoordigers van de winnende revolutie. Het is een beroemde herberg, niet alleen omdat daar de club van landgenoten ‘Josef Svatopluk Machar’Ga naar eind2 gemaskerde bals geeft. Het is de her- | |
[pagina 44]
| |
berg aan de Oude Veertig, een oude voerliedenweg, uit de tijd van voor het asfalt en de auto, uitgehold door de hoeven van paarden van de bereden koeriers en van de vierspannen van de diligences. De inval van de nieuwe tijd overleefden herberg en weg beter dan een niet al te ver verwijderd gelegen station. Ook het station heeft perrons van dreunende plankieren, watertorens en stapels bielzen, die behoren tot de uitrusting van ieder Amerikaans station. Het heeft maar één nadeel, heel lang al stopt er geen enkele trein meer. En het station en het spoorwegterrein zonder bewaker worden hoogstens gebruikt door roodhuiden, in afwachting van verdere ondersteuning door het Bureau voor Indianenzaken. Ze zitten in elkaar gedoken. En op hun gezicht staat de uitdrukking van de voetgangers in Praag te lezen toen de Rotrussen kwamen. |