• Mojmír Grygar
• Jan Beneš
Jan Beneš, de jongste van de drie hier gepresenteerde auteurs (geboren in 1936), verwierf zich een speciaal epitheton ornans: ‘de laatste presidentiële gevangene’. In 1967 werd hij gearresteerd en veroordeeld tot enige jaren kerker ter zake van samenwerking met het in Parijs verschijnendeTsjechische tijdschrift ‘Svědectví’ (Getuigenis). In het begin van de Praagse lente verleende president Novotny hem echter onder druk van de openbare mening gratie. Na de bezetting verliet Beneš Tsjechoslowakije. Hij leeft nu in de Verenigde Staten.
Beneš behoorde in Tsjechoslowakije tot de ‘enfants terribles’ van de jonge generatie. Haar levenshouding en gevoel lagen mijlen ver af van hetgeen haar was ingehamerd door officiële opvoeders, ideologen, toezichthouders. De helden van zijn verhalen waren gefrustreerde jonge mensen, die, dagelijks geattakeerd door de ruggegraatloosheid, het opportunisme en de onoprechtheid van de ‘ouden’, instinctief in opstand kwamen, zonder precies te weten, wat ze wilden en waarover het ging. Ze hadden een afkeer van alle idealen en romantische dromen en hielden zich vast aan hetgeen hun eeuwig opgewonden zinnen hun dicteerden.
De meeste van zijn boeken gaf Beneš in het buitenland uit. Een verrassing was zijn roman ‘Herademing’, die hij reeds in 1963 schreef en waarvan de eerste uitgave reeds na zes jaar in een Amerikaanse vertaling uitkwam. De auteur deed zich hier kennen als een deskundige op het terrein van het gevangenismilieu, als een fijn psycholoog van mensen van uiteenlopende leeftijden, beroepen, overtuigingen, temperament en moraal. Ieder reageert op zijn eigen wijze op de verpletterende druk van de ‘verbeterinrichting’, zoals de communistische werkkampen eufemistisch worden genoemd. Graham Greene heeft over dit boek geschreven: ‘Ieder verhaal over werkkampen staat noodzakelijk in de schaduw van Solzjenjitsyn, maar voor mij is “De tweede adem” een beter boek dan lvan Denjisowitsj’. De laatste roman ‘Groen Boven’, uitgegeven in Toronto in 1977.,geeft aan, dat Beneš in de context van de Tsjechische buitenlandse litteratuur de rol van ‘angry young man’ zal spelen. Rond de centrale figuur van een jonge Tsjechische vluchteling, die veel autobiografische trekken heeft, hoopt zich een bonte kaleidoscoop van gebeurtenissen en lotgevallen van menigvuldige mensentypen op. In de scherpe spiegel van reportagewaarnemingen, authentieke vertellingen en herinneringen, die gekenmerkt worden door bittere humor, ironie en sarcasme, verrijst een tweevoudige wereld: het Tsjechoslowakije van de vijftiger en de zestiger jaren en de Verenigde Staten van de zeventigerjaren. Maar de voorstellingen, die Beneš' verhalen opwekt, wijken erg af van de propaganda- of reclamefolders van beide landen. Uit deze roman volgt een klein fragment: het verhaal van het einde van een kort Amerikaans ‘avontuur’ van vier Tsjechische jongens, die aangetrokken waren door een visioen van het Wilde Westen. Deze story behoeft geen commentaar. Wij kunnen ons nauwelijks droeverige en zwartere Amerikaanse blues
voorstellen dan deze lichte en met cynische grappenmakerij voorgedragen necroloog van Ivánek, Arnoštek en Pete en Pepa.