• Mojmir Grygar
• Jan Procházka
De begrafenis van Jan Procházka (geboren in 1929) op een gure voorjaarsdag negen jaar geleden herinnert aan een scène uit een absurde film, gedraaid naar Orwell of Beckett. De autoriteiten gaven geen toestemming deze erg bekende en geliefde Tsjechische prozaïst en scenarioschrijver op de centrale Praagse begraafplaats te begraven en hadden tevens de verzending van de overlijdensaankondiging onmogelijk gemaakt. Een handjevol familieleden en meest intieme vrienden stapte moeizaam over de bemodderde weg heuvelop achter de kist met het stoffelijk overschot van de man, aan wie alleen een graf mocht worden toegewezen op een van de meest afgelegen en minst toegankelijke begraafplaatsjes aan de rand van Praag. De weg was omzoomd door wagens van de geheime politie, die zorgvuldig iedere beweging van de rouwstoet volgde en opnam.
En toch was Jan Procházka nog enkele jaren geleden gezien in aanwezigheid van hoge staats- en partijfunctionarissen, ja zelfs had hij wellicht als enige van de Tsjechische schrijvers persoonlijk toegang tot Antonín Novotný, de eerste man in de staat. Welk misdrijf had deze man gepleegd, dat de Tsjechoslowaakse autoriteiten in 1969 hadden besloten tot zijn ‘Ausradierung’? Zijn fysieke liquidatie was de verdienste van een verraderlijke ziekte, voor de volkomen uitwissing van zijn naam en werk zorgde een staf van specialisten, bijgenaamd ‘de Koniáš-en’, naar de beroemde jezuïet Koniáš, die Tsjechische boeken vernietigde ten tijde van de contrareformatorische ‘normalisatie’ van de culturele toestand in de 18e eeuw.
Procházka's schuld lag hierin, dat hij enige idealen van het socialisme al te letterlijk had genomen, dat hij geloofde, dat het noodzakelijk en mogelijk was de politieke practijk in Tsjechoslowakije te wijzigen in overeenstemming met letter en geest van de oorspronkelijke leer, dat wil zeggen het socialisme zijn verloren ‘menselijk gezicht’ te laten vinden. Het eerste litteraire werk van Prochazka bij de overgang van de vijftiger naar de zestiger jaren verschilde niet veel van de overige toenmalige conformistische litteratuur. Doch Procházka, een eerlijke jongen van het platteland, was helemaal niet het type van een conformist, opportunist of conjuncturalist. Zodra hij inzag, dat de realiteit niet zo was als hij zich in zijn naïviteit of in zijn vuur had voorgesteld, durfde hij voor zijn vergissing uit te komen, en meer nog, deed hij alles om de zaken te herstellen. Van huisuit droeg hij een categorische, morele opdracht in zich. waaraan hij trouw bleef en die in zijn verhalen en romans steeds luider en nadrukkelijker weerklonk. Steeds trok hem de wereld aan van de kinderen en de jonge mensen, die de onbegrijpelijke en wrede wereld der volwassenen weerstreefden. Hij hield van de natuur buiten, het veld, het bos en paarden. Hij wenste de mensen beter, opener, eervoller en het leven vrijer, natuurlijker en intenser.
Procházka behoorde tot de actiefste mannen van de Praagse lente. Na de inval van de ‘bevriende’ legers week hij geen duimbreed van zijn standpunt. Eén van zijn laatste wensen, uitgesproken tegen zijn vader op zijn sterfbed, was water te drinken uit een bron op het land. waarvan hij zich de frisse smaak sinds zijn kinderjaren had herinnerd. Deze wens symboliseert zijn verlangen naar het platteland en zijn jeugd, zijn hang naar oorspronkelijke, zuivere en niet vertroebelde levenswaarden.
Het filmverhaal ‘Het Oor’ is waarschijnlijk het laatste litteraire werk van Procházka. In Tsjechoslowakije doet het de ronde in afschriften, in het buitenland werd het in 1976 bij de Tsjechische uitgeverij ‘Index’ te Keulen uitgegeven. De dramatische geschiedenis van deze politieke en psychologische thriller speelt zich ergens in het begin van de zestiger jaren in Praag af. De handeling, gevat in de klassieke eenheid van plaats en tijd (het betreft goeddeels het gebeurde van één nacht), stelt ons in staat als het ware onder een loep het doen en laten waar te nemen van enige typische vertegenwoordigers van de hoogste partij-élite in een toestand die uitloopt op één van de gangbare politieke schandalen inclusief een arrestatiegolf. In het centrum van de aandacht staat Ludvik, plaatsvervangend minister van bouwindustrie, die op een feestelijke receptie op de Praagse Burcht uit de mond van de Kameraad zelf (d.i. president Novotný) verneemt, dat een groep saboteurs ontmaskerd is en dat zijn directe chef, aan wie hij zijn prachtige politieke carrière te danken heeft, zich onder de gearresteerden bevindt.