Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 1980 (nrs. 13-16)
(1980)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
[1980/14] | |
[pagina 7]
| |
• Mojmír Grygar
| |
[pagina 8]
| |
hij schrijven? Tot wie zal hij spreken? Bewaart hij zijn taal? Maar de ‘ondergrondse’ schrijver thuis heeft het ook helemaal niet gemakkelijk. Waar moet hij het doorzettingsvermogen en de moed vandaan halen om iedere dag de overheersing van de politieke macht te weerstaan? Indien hij echter besluit de weg naar Canossa te gaan, hoe zal hij dat voor zijn geweten verantwoorden, voor zijn vrien-den en lezers? Hoe het ook zij, het gaat ook hier in ieder geval om een experiment. Om een poging, waarvan het resultaat niet van tevoren valt te berekenen. Men zal zeggen, dat de ‘goedgekeurde’ schrijver het vrij gemakkelijk heeft. Hij kan schrijven en officiële ondersteuning is zijn deel. Hij heeft rust. Maar als we de conjunctuurtypen, de ideologische kitschmakers en de schrijfgekken buiten beschouwing laten, is het lot van deze auteur slechts in schijn gemakkelijker. In werkelijkheid is de situatie psychisch en moreel précair, ondankbaar en soms uitgesproken pijnlijk. Ieder scheppend auteur moet rekening houden met moeilijkheden, moet zich een autocensuur opleggen, moet van veel invallen en plannen afstand doen. En de machthebbers willen van hem, dat hij zijn dienst verricht, dat hij de keizer regelmatig zijn obool brengt. Maar hoe die gevaarlijke grens te schatten, waar de afgedragen belasting verandert in een judaspenning? Hoe het spelen van een dubbelrol vol te houden? 2. In 1967 gaf de persafdeling van de grootste Tsjechische litteraire uitgeverij ‘Ceskoslovensky spisovatel’ (de Tsjechoslowaakse Schrijver) een klein woordenboek uit van hedendaagse Tsjechische auteurs, wier werken toegankelijk zijn in vertalingen in vreemde talen. Dit ‘Miniaturlexikon Tschechischer Schriftsteller’ brengt beknopte informatie over 67 Tsjechische schrijvers. Elimineren we van dit aantal 9 auteurs, die niet meer in leven waren, en nog eens 8, die op geen enkele manier meer deel hadden aan het litteraire leven, dan krij-gen we een groep van in totaal vijftig auteurs, die met hun werk de kern van de hedendaagse Tsjechische poëzie, het proza en de dramatische litteratuur vertegenwoordigen. Hoe zou dat woordenboekje er vandaag uitzien? Hoeveel van die vijftig namen zouden vandaag door de zeef van de censuur heenkomen? Met andere woorden: hoeveel van die schrijvers kunnen vandaag in Tsjechoslowakije publiceren? Dit aantal komt niet over de 50% heen, het wordt zelfs ongeveer een kwart minder, wanneer we de vraag stellen hoeveel van die vijftig officieel als schrijver worden beschouwd en derhalve kunnen putten uit de financiële en publicatievoordelen, die alleen gereserveerd zijn voor uitgelezen professionelen. Onze statistiek is natuurlijk niet volledig: zij steunt slechts op gegevens uit het dertien jaar geleden uitgegeven ‘Miniaturlexikon’. Dit zou moeten worden aangevuld met jonge en beginnende auteurs, die toen nog niet vertaald waren, verder met hen, die hun eerste werken aan het eind van de jaren zestig en gedurende de jaren zeventig hadden uitgegeven, en tenslotte met geheel onbekende auteurs ‘in spe’, die hun eerste litteraire proeven achter de rug hebben, maar goed weten, dat ze niet de minste hoop hebben die uit te kunnen geven. Wellicht niet vanwege een laag litterair niveau (dat speelt vandaag bij de redacties van de Tsjechische uitgeverijen niet zulk een belangrijke rol), maar omdat de auteur bewust de streng bewaakte grens overschrijdt van de toegelaten gedachten, themata en uitdrukkingsmiddelen. De hier gegeven statistiek verschaft slechts een kwantitatief beeld van wat we zouden kunnen noemen de systematische destructie van het litteraire en culturele leven. Een veel nauwkeuriger en ook nog veel verpletterender voorstelling van de actuele stand van de litteratuur in Tsjechoslowakije zoude statistiek bieden van de kwalitatieve verschuivingen die in het begin van de zeventiger jaren ontstonden, toen het regime, gesteund door de sovjet bezettingsmacht, streefde naar de totale politieke en ideologische controle over het land. Als in Tsjechoslowakije opnieuw een reeds een-maal volkomen in discrediet gebracht model van een totalitaire ‘cultuurregeling’ wordt geïnstalleerd, lijdt het geen verbazing, dat de absolute meerderheid van de kunstenaars en de schrijvers aan de restauratie daarvan geen deel zou willen en kunnen hebben. De officiële ideologen zeggen, dat de Tsjechische cultuur na 1969 vanaf het nulpunt moest beginnen, zonder dat zij zich er van bewust | |
[pagina 9]
| |
zijn hoeveel cynische bekentenis in die formulering verborgen zit. De machthebbers legden grote inspanning aan de dag om ‘hun’ cultuur te organiseren, uit de grond te stampen. Ze richtten nieuwe kunstenaarsbonden op en na een interimperiode, waarin er in het land niet één letterkundig of kunsttijdschrift was verschenen (een verschijnsel zonder weerga in de Tsjechische cultuur van de laatste honderdvijftig jaar!), stonden ze een paar kunsttijdschriften toe, kondigden prijsvragen af, loofden prijzen uit, organiseerden een reeks ideologische leergangen en conferenties, benoemden nieuwe ‘nationale’ en ‘verdienstelijke’ kunstenaars, kenden een serie beurzen en premiën toe, etc. etc., kortom ze deden alles wat een bureaucraat kan doen, die belast is met de ‘regeling van de cultuur’. Achter de vers gepleisterde fa?ade van de culturele bovenbouw bevindt zich echter een leeg, onbewoond en onbewoonbaar huis. Komt binnen dit kader een geslaagd kunstwerk tot stand, treedt een nieuw talent aan de dag, springt er een vonk in de grauwe ‘genormaliseerde’ cultuur, dan is het steeds slechts een uitzondering, waarin iedere keer het gevaar verscholen ligt van bedreiging van de stabiliteit, dat wil zeggen van de onbeweeglijkheid. Want de officiële cultuur, die van het nulpunt vertrekt, heeft noch een heden noch een toekomst. 3. De hedendaagse Tsjechische litteratuur, die deze naam waardig is, leeft elders. Zij week uit onder de grond of in ballingschap. Thuis komt zij op onder voortdurende bedreiging, zonder de mogelijkheid van ongestoort contact tussen de kunstenaars en de lezers, de kijkers en de toehoorders. Evenals degenen, die de verboden werken scheppen, nemen degenen, die ze ontvangen, een risico: ze bewegen zich op de grens van strafbaar handelen. En zo komt een speciale ‘ondergrondse litteratuur’ tot stand, welke - ondanks het feit, dat zij slechts kan fluisteren - heel duidelijk spreekt, helder, zonder inwendige belemmeringen. Schrijvers, wier namen en werken op de index terecht zijn gekomen, brengen hun nieuwe manuscripten in circulatie met behulp van afschriften, die op een gewone schrijfmachine zijn vervaardigd. Deze ‘ondergrondse litteratuur’ kent niet de luxe van Guttenbergs uitvinding, nog minder de efficiënte reproductietechniek van de twintigste eeuw. Doch niettegenstaande de primitieve techniek en distributie (‘van hand tot hand’) is het een ongewoon levende litteratuur, veel gevraagd en gelezen. Langs deze weg circuleren vandaag de dag tientallen romans, gedichten, essay's, mémoires, reportages, studies en feuilletons. Alleen al de bekendste editie: ‘Petlice’ (‘Grendel’) telt reeds meer dan tweehonderd banden. Onder haar auteurs vinden we niet alleen een van de grootste en oudste Tsjechische dichters, Jaroslav Seifert, die na de eerste wereldoorlog debuteerde met een jongensachtige verzameling naïeve ‘proletarische’ lyriek, die het lichtend visioen van de socialistische revolutie opriep, niet alleen bekende auteurs van de jaren vijftig en zestig (L. Vaculik, B. Hrabal, J. Procházka, M. Kundera e.a.), maar ook tot dusver onbekende namen, namen van beginnende auteurs, die reeds door de manier, waarop zij de litteratuur binnen traden, namelijk door een achterpoortje, zeer waarschijnlijk voor altijd de vergulde poort van het officiële culturele oefenterrein voor zichzelf dicht deden. 4. De belangstelling voor de Tsjechische litteratuur en cultuur is in het buitenland, vooral in het westen, al in de loop van de zestiger jaren sterk gaan groeien. Het werd duidelijk, dat de hedendaagse Tsjechische film, toneel en litteratuur uit een ongewone hoek enige maatschappelijke en individuele situaties, conflicten en relaties belichtten, dat hier werken ontstonden, die niets meer gemeen hadden met de tendentieuze plakkaten, de opgewektheid in de opvoeding en de zich progressief voordoende ouderwetsheid van het socialistisch realisme, maar dat er ook geen sprake was van een zuivere echo van de richtingen, die in die tijd de ontwikkeling van de kunst in het westen kenmerkte. Toen in het westen de romans, verhalen, toneelspelen en gedichten verschenen van Milan Kundera, Ludvík Vaculk, Bohumil Hrabal, Jan Procházka, Václav Havel, Pavel Kohout, Josef Škvorecký, Ivan Klíma, Václav Holan, Jaroslav Seifert, Miroslav Holub, Vrňra Linhartová e.a., werden die werken door de lezers in Frankrijk, Amerika of Nederland niet alleen ontvangen als interessante getuigenissen over het leven ‘daar achter het ijzeren | |
[pagina 10]
| |
gordijn’, maar ook als een uitdrukking van levensgevoelens, situaties en verlangens, die algemene geldigheid hebben en ook de mensen in andere landen en andere maatschappelijke omstandigheden aangaan. De Praagse lente verhoogde vanzelfsprekend al-leen maar de belangstelling voor dit kleine land, welks litteratuur de wereld niet lang geleden al een drietal onsterfelijke, groteske en tragische typen had gegeven, die de strijdigheid binnen onze hele era uitbeelden: de brave soldaat Schwejk, de robot en de heer K. En deze drie figuren die zo zeer elkaars tegenstelling zijn, bevolken vandaag, meer dan ooit tevoren, de straten van Praag, de kroegen, werkplaatsen, kantoren en kazernes. De joviale en steeds goed gestemde meneer Schwejk, onzinkbaar als een kurk en het geheim beheersend van de ideologische en politieke mimicry, vertelt U vandaag in de tram, bij een glas bier of ergens op een bank in een park een dubbelzinnige politieke grap, robots in de meest uiteenlopende uniformen haasten zich voortdurend achter hun geen uitstel velende plichten aan en zenuwachtige heren K. zien steeds om zich heen, of niemand hun op de hielen zit. Zo is de werkelijkheid en de litteratuur weerkaatst haar in een dubbele spiegel van tragiek en lach, fantasmagorie en banaliteit. Het is een litteratuur, die tegenstoffen heeft tegen valse illusies over de ‘schitterende dag van morgen’ en die in een paar jaar een hele mensenleeftijd ouder is geworden, één hele historische ervaring. In dezen zin weet zij meer dan degenen, die ten onrechte gefascineerd zijn door de schitterende mogelijkheid van een ‘sprong uit het rijk van de noodzaak naar het rijk van de vrijheid’, maar tevens is zij zich er van bewust, dat bij haar skepsis een didactisch pathos wel het minst van alles past. Ze heeft haar verschrikkingen, haar trauma's, haar spoken, maar niet gezegd kan worden, dat zij pessimistisch zou zijn. Een orthodoxie van programma's is haar vreemd en profeteren wil zij niet. De bron van haar hoop en haar onverwoestbaarheid is hetgeen onder de ruïnes van de ideologische constructies intact is gebleven, narnelijk de mens in zijn elementaire betrekkingen tot de andere mensen, de mens. die in staat is onmiddellijk te reageren op de oneindige menigvuldigheid van de werkelijkheid, die hem omgeeft, die zich daarin echter ook van zichzelf bewust is en die haar ook in zichzelf voelt. 5. De moderne litteratuur, filosofie, essayistiek wijdden reeds grote aandacht aan de ‘dakloosheid’, de ‘vervreemding’, en de'ontworteling’ van de moderne mens. De Tsjechische schrijver van deze tijd. die in het litteraire sousterrain leeft en zich zonder ophouden te weer moet stellen tegen de druk van de isolatie, als iemand, die door een zandstorm overvallen is en wanhopig zijn ogen. neus en mond beschermt om niet blind te worden en niet te stikken, kent alle kanten van die toestand. Daarom spant hij zich zo veel mogelijk in om contacten met zijn lezers en met de buitenwereld te behouden. Als een koekoek, die geen nest heeft en haar eieren ergens anders moet brengen, probeert ook hij zijn werken ter wereld te brengen met behulp van buitenlandse uitgeverijen en vreemde talen. Meer dan eens zijn wij er de laatste tijd getuige van geweest, dat sommige werken van Tsjechische schrijvers eerder in het Duits, Frans of Engels vertaald verschenen dan in het Tsjechisch. Dit betreft bij voorbeeld de drie laatste romans van Milan Kundera: Het leven is elders, Een walsje ten afscheid en Een roman van lachen en vergetelheid, waarvan de laatste vooralsnog alleen in het Frans toegankelijk is.Ga naar voetnoot* Enige toneelstukken van Václav Havel (thans politiek gevangene) en Pavel Kohout (onlangs het land uitgewezen) verschenen in een hele reeks buitenlandse toneelvoorstellingen en televisieprogramma's; tevergeefs zou men echter vragen naar de datum van hun Tsjechische première. De eerste uitgave van een manuscript van een onbekende, in Praag wonende auteur verscheen zelfs in het Nederlands (het betreft de roman Exercities, die in 1976 onder het pseudonym Jan Beran uitkwam). Intussen kan men ook de laatste roman van P. Kohout: De beul, in het Nederlands of in het Duits lezen, maar in het Tsjechisch is hij nog niet uitgegeven. Vermeldenswaard is ook het feit. dat de roman De hemelvaart | |
[pagina 11]
| |
van Lojzek Lapáček uit Schlesisch Ostran van de schrijver Ota Filip, die ter zake van zijn litteraire activiteit vijftien maanden kerker had verdiend, enige jaren geleden als feuilleton in de ‘Frankfurter Allgemeine Zeitung’ verscheen, terwijl de Tsjechische uitgave van dit boek later uitkwam en wel eveneens in West Duitsland. Het zwaartepunt van de Tsjechische litteratuur wordt naar het buitenland verschoven. De Tsjechische litteratuur spreekt vandaag de dag in vreemde talen met een aanzienlijk grotere kring lezers dan vroeger ooit het geval geweest is. Enige tientallen Tsjechische auteurs wonen, werken en publiceren in ballingschap. Onder hen zijn prozaïsten, dichters, dramatici en essayisten, die tezamen in belangrijke mate het karakter en de gesteldheid van de hedendaagse Tsjechische litteratuur bepalen. De boeken, die heden uitkomen in de kleine exil-uitgeverijen in Toronto, Keulen, Zürich e.a., vormen de kern van hetgeen eens een hoofdstuk litteratuurgeschiedenis zal vertegenwoordigen, genaamd ‘de Tsjechische litteratuur in de jaren zeventig’. Aan de exil-litteratuur zou bijzondere aandacht moeten worden besteed. Zij is buitengewoon interessant vóór alles als getuigenis van de dramatische menselijke situatie die zo kenmerkend is voor de mens van de twintigste eeuw. In deze situatie concentreert zich een hele reeks ingewikkelde problemen: psychologische, ideologische, politieke, sociale, morele en nationaliteitenproblemen. De balling -vooral als het om een schrijver gaat, een mens zo fataal verbonden met de taal en de culturele traditie van zijn land en zo scherp iedere trilling van de menselijke en maatschappelijke werkelijkheid aanvoelend - doorleefde en doorleeft bij voortduring scherp de polarisatie tussen thuis en de vreemde, tussen afscheid nemen en terugkeer, desillusie en hoop, vervreemding en identiteit, verleden en toekomst, herinnering en vergetelheid. In de litteratuur van de Tsjechische ballingen, die verspreid zijn over alle mogelijke landen van drie continenten, komt met bijzondere aandrang één belangrijk thema van onze tijd naar boven: het contrast van twee werelden, twee systemen, twee afwijkende maatschappelijke structuren, die - ieder op een eigen wijze - op ieder individu druk uitoefenen, zich hem toeeigenen en hem hun geschreven en ongeschreven wetten dicteren. En zo spreekt ook deze litteratuur, gefascineerd en getraumatiseerd door zijn specifie-ke problemen, zich in haar geheel over dezelfde zaken uit als de litteratuur, die in Tsjechoslowakije zelf ontstaat. Ook haar gaat het om een grotere geestelijke en stoffelijke ruimte voor de mens, om fundamentele levenswaarden, om andere alternatieven dan die, welke de soldaat Schwejk, de robot en de heer K. bieden. |
|