Konrad Bayer •
Franz •
in mijn hand ligt een bol. het wordt donker. wat is een bol? wat is een hand? wat kun je met een bol en een hand beginnen? franz haalt ongeïnteresseerd zijn schouders op. gisteren was het erg heet. ik laat de bol op de grond vallen. hij springt op en valt. nu ligt hij stil voor mijn voeten. franz heeft zijn ogen gesloten. het ruikt naar verbrand papier. wit en zwart. papier en as. ik herinner me dat franz op een keer zijn ogen opende en mij aankeek. misschien heb ik me vergist. ik heb eigenlijk zin hem hier alleen te laten zitten. het is 19 uur 35. ik heb honger.
franz is helemaal wit. hij heeft witte handen, een witte neus, witte lippen en witte haren. zijn pak is wit. zijn witte das is zorgvuldig gestrikt. voor mijn part mag hij hier blijven zitten. ik doe die deur open en ik verlaat de kamer.
in mijn schoenen staat heet water. grote bloemen spatten uiteen in de wolken. over mijn handen loopt het zweet. mijn hemd plakt aan mijn rug. ik doe mijn boord open. mijn ogen plakken met wit zout aan elkaar. het ruikt naar verbrand papier. ik bons met mijn vuisten op de deur.
franz opent zijn ogen. hij is heel rustig. zijn ogen plakken een beetje aan elkaar en hij zegt: ga zitten. zijn stem is heel rustig. ik hoor zijn stem. die stem zegt: ga zitten. het is een rustige stem in een wit pak.
franz staat tussen de witte muren. hij keert mij de rug toe. zijn wit hemd plakt aan zijn witte lichaam. hij raapt de bol van de grond. hij tilt hem op, alsof hij geen gewicht had.
ik zit en open mijn ogen en ik zie franz. het is ondraaglijk licht geworden. franz is helemaal wit. ik zal blijven. het zweet loopt in mijn schoenen. ik laat mijn handen omlaagvallen. ze hangen heel rustig. voor mij brandt een witte vlam.
ik pers mijn zwetende lijf tegen de witte muren. mijn rug stoomt. de hete, witte vlam drukt mij tegen de muur van de kamer. de rustige stem zegt: ga zitten. de kamer is helemaal wit.
het ruikt naar verbrand papier. de bijtende rook jaagt het water naar mijn ogen. ik kan niet meer ademhalen. het hoesten jaagt het zweet uit mijn poriën. de rook brandt in mijn longen.
ik beweeg mij langzaam. ik til mijn handen op, alsof ze geen gewicht hadden. voor mij brandt een ondraaglijk hete, witte vlam.
ik bons met mijn vuist op de muur. een stem zegt rustig: ga zitten. het ruikt naar verbrand papier. mijn handen zijn helemaal wit.
ik geef toe, franz is god.