bij Den Boef niet op. Het lijkt op nieuwe-filosofen-taal, die willen ‘het anti-communisme in een nieuw jasje’ steken en zijn uit op het ‘demobiliseren van de massa en het depolitiseren van intellektuelen’, dus wil Offermans dat ook.
Als ik zulke onzin lees is het alsof ik iets onwerkelijks onderga. De afstand tussen waar ik mee bezig ben en wat me hier als doelstelling in de schoenen wordt geschoven is zó immens dat ik even een ander denk te moeten zijn. Leerlingen wat andere belangstelling proberen bij te brengen dan voor Top-pop en voetbal, af en toe wat schrijven over boeken die ik goed en belangrijk vind, maar waarvan ik weet dat ze verder nog maar door een handvol mensen gelezen worden, dat is zo'n beetje mijn werk. Hoe arrogant en wereldvreemd moet je wel zijn om te denken dat je daarmee de massa demobiliseert en intellektuelen depolitiseert, ervan afgezien dat je er dan kennelijk van overtuigd bent dat de massa momenteel gemobiliseerd is. Ja, inderdaad, door Starsky and Hutch, binnenkort zelfs van Alaska tot China, maar dat zal Den Boef niet bedoelen.
Den Boefs bewijs voor mijn kwade trouw is zonder meer grotesk. Het bestaat in feite uit drie zinnen. In de eerste daarvan constateer ik dat je een soort Don Quichotte dreigt te worden als je als schrijver of criticus niet wenst toe te geven aan ge-makzuchtige verwachtingen en behoeften die door het marktmechanisme zo niet ontwikkeld dan toch in elk geval in stand gehouden en versterkt worden. Demobiliseren van de massa? Depolitiseren van intellektuelen? Het is me een raadsel hoe hij er bij komt.
Resteren nog twee zinnen. In de eerste beweert Den Boef dat ik (net als de nieuwe filosofen) ‘de “vooruitgangsideologie” (en de daaraan verbonden utopie)’ afwijs. Maar welke utopie is er in godsnaam aan ‘de’ vooruitgangsideologie gebonden? Weet Den Boef niet wat dat woord betekent? Je zou het haast gaan denken. Een andere vooruitgang dan door het kapitaal geregisseerd is er immers niet; een ‘daaraan verbonden utopie’ kan dus alleen maar een moderne variant van de Pruisische staat zijn. Ik spreek van vooruitgangsideologie omdat die vooruitgang er alleen een is van technische vaardigheden en inzichten, niet van de maatschappij als geheel. Elke stap vooruit betekent een zwaardere disciplinering, een forsere onderdrukking van de buiten- en binnenmenselijke natuur, een verdere instrumentalisering van de geestelijke en lichamelijke vermogens van de mensen, een toename van het agressieve potentieel, etc. De statistieken die de omvang van vernietiging (van natuur en mensen) en zelfvernietiging (van de onschuldigste verslaving tot en met zelfmoord) in beeld brengen, spreken een niet mis te verstane taal. Is het dan zo gek als ik ‘begrippen als “harmonie” en “verzoening” zo'n centrale rol laat spelen’? Heeft Den Boef nou werkelijk niet begrepen dat ik die termen als ervaringsequivalenten gebruik van de opheffing van de objectieve antithese tussen lichamelijke en geestelijke arbeid?
In de tweede zin verwijt Den Boef me een ‘nadrukkelijke aandacht voor het individu’ te hebben. Daarbij citeert hij zonder enige context aan te geven het door mij gebruikte ‘privésfeer’. Die context kón hij ook niet vermelden, want de enige passage waarin ik dat woord gebruik is weinig geschikt om kracht bij te zetten aan Den Boefs klaarblijkelijke intentie me in de richting van de knusse prulletjes en de vrijblijvendheid te dirigeren. Men leze er p. 57a op na. Wel gebruik ik nog ergens het woord privédomein, misschien bedoelt Den Boef dát. Dat woord verwijst bij mij naar dat moeilijk af te bakenen domein van het individu dat nog niet maatschappelijk gefunktionaliseerd is en van waaruit alles opborrelt wat als tegenbegrip van het bestaande kan dienen, al is het gecodeerd in de geheimtaal van de dromer, de dichter of de schizofreen. Hoop voor de toekomst kan uiteindelijk alleen geput worden uit die uitingen van onaangepast gedrag. Daarin schuilt ook het belang van literatuur, niet in de optimistische blik voorwaarts, wie daarvoor dan ook eventueel gemobiliseerd moge worden.
Overigens wil ik hiermee de ‘nadrukkelijke aandacht voor het individu’ die Den Boef mij verwijt (!) in het geheel niet tegenspreken. Sterker nog, ik laat me de juistheid daarvan door geen enkel massabelang uit het hoofd praten, zolang de aard van dat belang niet op zijn minst voor alle indivi-