[1979/10]
• J. Bernlef
• een verzamelaar zonder verzameling
Over het werk van Lawrence Raab
Muziek, toestanden van gelukzaligheid, mythologie, gezichten door de tijd getekend, bepaalde schemeringen en bepaalde plaatsen, willen ons iets vertellen, of hebben ons iets verteld, dat wij niet verloren hadden moeten laten gaan, of staan op het punt ons iets te vertellen; dit ophanden zijn van een openbaring, die niet plaatsvindt, is misschien wel het esthetische feit.
Jorge Luis Borges
Misschien berust het op een verkeerde beoordeling van de situatie, maar ik heb het idee dat er al jaren in de Verenigde Staten op poëziegebied niet veel interessants meer gebeurt. De in 1967 verschenen bundel essays over en interviews met Charles Olson, Robert Duncan, Gary Snyder, Robert Creeley, Robert Bly en Allen Ginsberg, van Ekbert FaasGa naar voetnoot*, heeft me alleen nog maar in die mening gesterkt. Aan de ene kant staan de dichters die taal beschouwen als ‘an engagement in which we are finding the universe’ (Robert Duncan), de grote Amerikaanse traditie die ooit bij Whitman begon en nu zijn oorsprong probeert te hervinden door het bestuderen en verwerken van ethnologisch materiaal (Jerome Rothenberg, Gary Snyder); aan de andere kant bevinden zich de volgers van Charles Olson (zelf weer schatplichtig aan William Carlos Williams), die de poëtische aktiviteit zoveel mogelijk loskoppelen van ieder antropomorfistisch streven het universum terug te vinden, maar van mening zijn dat: ‘Poetry is not made but happens, is not an abstraction that tries to transcend nature, but a natural event that embodies it’ (Olson). Robert Creeley heeft het over een ‘linguistic event’ en ziet een letterlijk verband tussen poëzie en instant-schilders als Pollock en Kline en de frasering van een jazzmusicus als Charlie Parker. Deze richting komt voort uit het ‘imagisme’ dat Ezra Pound in 1912 formuleerde.
Pound is in wezen de vader van beide ‘scholen’. Het bezwaar dat men tegen de twee richtingen kan aanvoeren is dat ieder de weegschaal van de moderne poëzie naar één kant probeert te laten doorslaan, in een poging de paradox op te lossen die Michael Hamburger in zijn boek The truth of poetry eens als volgt formuleerde: ‘Every modern poet worth reading contains an anti-poet, just as every modern anti-poet worth reading contains a Romantic-Symbolist poet.’ Deze nog steeds geldige paradox kan alleen met behulp van ironie worden opgelost.
Wat een opluchting dan wanneer je opeens, bij verrassing, tegen een dichter oploopt die het aandurft die paradox in stand te houden, die de linguïstische moment-opnames van Creeley e.a. afwijst en evenmin met een indianentooi door New York loopt of gebedsmolens konstrueert in de schaduw van een autokerkhof.
Lawrence Raab werd in 1946 in Pittsfield, Mass., geboren. Hij debuteerde in 1972 met Mysteries of the horizon. In 1976 verscheen zijn tweede bundel, The collector of cold weather.Ga naar voetnoot**
De gedichten van Raab vind ik zo curieus omdat zij met behulp van epiek iets over de werking van lyriek zeggen. Met materiaal ontleend aan die moderne versies van mythen - TV-series, films, SF, comic-strips-keert hij het verhaal tegen zichzelf. De detective, die als figuur vaak in Raabs werk terugkeert, eindigt dan ook altijd met meer lijken dan hij begon. Er is voortdurend de schijn van causaliteit in zijn gedichten, maar net op het punt dat de oplossing nabij lijkt ontstaan er nieuwe vragen. Zelf zegt hij er het volgende over: ‘In the long poems in the new book (The collector of cold weather) I've tried to create narrative landscapes that might invite and then require the active par- ticipation of the reader. With their seemingly frag- mented patterns of appearances and disappearances, overlapping stories and voices, I hope the poems lead the reader away from the expectation of a final ‘key’ or explanation and towards the sense of that ‘imminence of a revelation’ of which Borges speaks. I am interested in the moment when something is feit or seen before it is identified and ‘understood’.
I would like the poems to establish a certain tension between what is shown and what is withheld or hidden. This tension and this sense of ‘imminence’