| |
| |
| |
• Jacques Hamelink
• Onder vrienden
Onder vrienden is de lucht helder
als de lucht van een andere
italianiserende eeuw, een beetje ijler
van mengsel, met iets versterkends,
de geur van een fijn kruid
dat wit brandt maar niet verbruikt raakt,
en ik voel mij opgelucht ondanks de onrust.
Vrienden: doordeweeksere vrouwen,
Hun huiselijkheid druist tegen de als een tram
in zijn rails snerpende tijd in;
ze maken mij gebruikelijker dan ik ben,
Ze vinden goed dat ik mij met hen buig
over een plant die lijdt aan bladluis
en dat heeft, met hen, voldoende betekenis.
Het is, ik kan het niet anders zeggen,
en zij vergeven het mij, een andere tijd,
die waar de vriendschap in thuishoort,
een tijd die beweegt om een middelpunt.
Daarbuiten, in de tijd van de tochtstroom,
is het moeilijker branden.
De dikke verspreide substantie hindert
en licht onder een stolp roet;
op plaatsen is de lucht te vluchtig, te dun
en de lip te zwaar om te zweven.
De monden, kleverig, kunnen zich
aan elkaar vastzuigen maar het wil ze niet lukken
naar een plafondhoek op te stijgen en te spelen.
De lucht, daar en elders, is soms haast te dicht
om een lucifer af te strijken
en andere keren begint hij te sissen
als een slang of een lont en kan elk ogenblik
het achter de plinten opgehoopt gas zich ontsteken.
Overal in die sfeer is gewalm en geflakker
en stremt de onklare kaarsvlam
tot een zwarte droesem, verstroomt
met de vloeistof het omgevallen glas.
Soms wordt onder vreemden
de middag donker en moeten wij, schaduwloos,
diep in het leven staand,
als op een kantoor spreken bij kunstlicht.
Dit is wat ik weet en waarvoor ik bang ben,
dit de angst en de misschien te schuwe liefde
| |
| |
die zich in duister verkleden,
die dagelijks een huid afwerpen
maar aan de kant van het vuur sta,
| |
| |
| |
• Jacques Hamelink
• Twee
Of was het hun schuld soms
als ze 's ochtends voor de grap
een grote rivier ontwierpen
en afdamden, een grote rivier
vermorsten met eigen handen,
speurend naar wat hen verdeelde
en verenigen zou en weer verdeelde?
Een heel leven, onbetreedbaar,
afgrond of volheid, en wiens steen
terwijl, als te doen gebruikelijk,
behang verkleurde en vernieuwd werd.
Gebaren die ooit slechts liefde bevatten,
liefde bewaren wilden, sloegen naar elkaar
met het houweel van een vleugel.
Een storm wierp iedere nacht gebroken gezichten
van vreemden op het kussen.
Onvervulbare lichamen, onder de morgen
nog elkaars luwte zoekend.
| |
| |
| |
• Jacques Hamelink
• Sandfirden
Je vraagt me zonder te vragen
Er is in de stilte geen wanorde,
de ganzenspits brokkelt, vervalt
maar de rustende waaier sluit zich intussen
en het moment van de wisseling
de stille blinkende bewegingen,
de verzamelde werken van wolken
en ze bezinken daar waar ook wij
even in het water verdiept staan.
Wat zijn wij dan holle glazen drijvers
aan het net dat niet weet
maar naar de zandbodem zinkt en misschien
zijn volheid alleen in een leegte,
een afgelegen provincie van de lucht
waar de reis van de ganzen
en de wilde eenden doorheen voert, net als de onze,
en ik ben gehecht aan dit ondiepe leven
dat ik met allen deel en waarvan de wind
dat ook het bruine zeil buigt
De zachte zuiging voert nog niet
naar een verdwijnpunt, een wieling,
en helder besef ik onze minuut in de tijd,
tijd die de rots gevormd heeft;
diep zinkt het snoer dat niet snijdt
nu je het woordloos vraagt,
maar zonder vaste gestalte, een kristallijne
reisvorm van het daglicht
en ik denk dat wat de wind schrijft
op de pagina van het water
weinig afwijkt van het spinnig schrift
van gedichten en dat het op dezelfde wijze
wordt uitgewist en ik meen
dat er een begin is en een herkomst
en geen onsterfelijkheid, maar zou aanvaarden
dat ik, zonder te zijn uitgewisseld, als schim
werd bijgezet op een plek
| |
| |
als deze, dicht onder het maaiveld, gehurkt,
Geen gerucht in de rietkraag
deze zondag, het zeil valt stil
en je vragen. Ik bied geen uitweg,
ik verwierf geen geloof. Dit
worden de stemmen gemengd,
hebben wij opnieuw met anderen
door buizen de verwarming
en het water gemeen, delen wij met hen
het gehuil van kinderen en onze twisten; -
ik begeleid en ritmeer je stem
nu alleen nog op de achtergrond
voor het uur dat de draad onvergezeld
afdaalt, duisternis wordt,
Je markeert zelf het moment
van de scherpste twijfel,
van de verwardheid, als de pupil
om de pijnlijke zandkorrel
en ik in een punt van tijd samentrek,
mijzelf verzeng en misschien aan een oog
|
|