Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 1978 (nrs. 5-8)
(1978)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 84]
| |
•Maria Mulder-Gwamoeboegnoe
| |
[pagina 85]
| |
alweer terug gaan, toen ze gehuil hoorde. Een jongetje. Oma zag direct dat het jongetje een witte lok haar had, een zeker teken dat het een tovenaartje was. Ze nam hem mee. Hij kende natuurlijk geen enkele toverspreuk, maar hij at zonder angst van de toebieboom, dus hij was een echte tovenaar. Het wasvogeltje vloog naar hem toe. De jongen pakte hem in zijn handen en begon hem te likken. En plaf: daar stond de tovenaar alsof er niets gebeurd was. Het was de tovenaar in vrouwenkleren. Hij vertelde dat hij had gezien dat zijn vriend, die zwaluw was geworden, was opgegeten door een uil, dat hij en de door oma gevonden jongen voortaan de tovenaars waren, en dat mijn oma heel slim was geweest om uit de kwa, de wiesem en de toeboe te begrijpen dat ze naar Kwawietoe moest. Daar zat misschien wel een handig systeem in om mekaar boodschappen te geven zonder te hoeven praten. Mijn oma werd hoewel ze pas negen jaar oud was, zonder enige snee volwassen verklaard, en kreeg het door haar gevonden jongetje tot man, die dus mijn opa is. De drie naast elkaar gelegde dingen: de eikel, het zoethoutstokje en het toeboeblad, dat was dus de opgeschreven naam van Kwawietoe, maar je kon niet zo makkelijk bij elk woord en elke naam een rijtje dingen vinden. Maar oma bedacht daar allerlei mooie dingen voor. Zo was een toeboeblaadje en een woekwieknol natuurlijk een toewoe (lemen woning). Legde je nu een blaadje op het woord voor ‘toewoe’, dan was dat dus het dak van een lemen huis, dat heet ‘Bassem’. En zo betekenden die drie dingetjes samen dus weer ‘Bas’. Samen met de tovenaar leerde ze ons allemaal schrijven. Iets wat toen nog niemand in de wijde omtrek kon. Doordat de jagers nu boodschappen konden achterlaten die alleen ons volk begreep, werden wij rijk en welvarend. Iedere man had een amulet om, met daarop de naam van zijn vrouw, die hij dus, hoe ver ook van huis, kon lezen. Het eerste grote geschrift wat wij maakten was gemaakt op de rotswand achter de vroegere waterval, en bevatte het verhaal van de tovenaar die een wasvogel werd en een klein meisje de boodschap gaf om naar Kwawietoe te gaan. Het is bij de ramp verdwenen, maar gelukkig kent iedereen het uit zijn hoofd. Heel veel jaren later kwam een van de twee mannen die een tovenaar moesten zoeken, terug. Ze hadden veel pech gehad, en geen tovenaar gevonden. Hij had gehoord dat ons dorp nu twee tovenaars had, een oude en een jonge, en durfde weer terug te komen. Hij was kreupel aan beide benen, maar hij leerde ons schrift en had er lol in om zomaar voor zichzelf woordjes achter elkaar te zetten, die hij dan 's avonds voorlas. Sommige van die gedichtjes werden heel bekend. Hier zijn er drie: Man ziet vrouw en vrouw ziet man
Schedel leeg en schedel vol
De ene voet drukt tegen de ander
Het water is droog en de mond is nat.
Een dier loopt om mijn huis, is het een grote?
Een groot dier loopt om het huis, heeft hij honger?
Een hongerig groot dier loopt daar. Komt hij binnen?
Een hongerig groot dier komt het huis binnenhap!
Eikel op stok
stijf in lucht
Stok op eikel
Zucht in lijf
Oma kwam hij de ramp om. Op haar boom werd geschreven: ‘Omdat zij ons leerde te schrijven, hoeven wij haar naam niet te schrijven, want het schrift is haar naam, en wie schrijft, schrijft haar naam’. En mijn moeder zei er dan altijd achteraan: ‘Zorg jij dat je ook een dochter krijgt en vertel haar dit verhaal’ en mijn moeder zei er altijd achteraan: zorg jij dat je ook een dochter krijgt en vertel haar dit verhaal. Kom dus gauw bij me liggen, en laten we proberen een dochter te krijgen.
(vert. Drs. J.J. Mulder) |
|