Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 1977 (nrs. 1-4)
(1977)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 20]
| |
J. Ritzerfeld
| |
[pagina 21]
| |
schoonheidsmiddelen te smijten. Ze beseft dat die geluiden nauwelijks tot haar moeder kunnen doordringen. Ze grijpt een Revlon nachtcrèmetube en drukt die in op en neergaande gebaren leeg tegen de spiegel. In haar verblinding leest ze: Hoer van Kanton. De samengeknepen tube verdwijnt kletterend in de badkuip. Ze verlaat het huis zonder naar haar moeder te luisteren, struikelt in haar auto en rijdt de met automatische stalen hekken beveiligde Californische laan uit. Die ochtend heeft ze twee verhalen uit Europa mee teruggebracht. Ze trof haar moeder niet thuis. Eén telefoontje was voldoende om haar op te sporen aan de rand van het zwembad van haar vriendin. Ze trok een ligstoel onder de parasol van haar moeder en zei na twee kussen op de wang: ‘Wist jij dat de broer van je vader Duitsland indertijd ijlings moest verlaten wegens ongeoorloofde handelingen met mannelijke personen van jeugdige leeftijd. En dat dat zijn redding is geweest. Waarom heb jij me dat nooit verteld?’ De moeder begon overeind te komen uit haar stoel en zei op accelererende toon: ‘Schande. De schande. Dat ze je dat verteld hebben.’ De dochter keek haar moeder in de rug: ‘Jij had al je diamanten om mee te nemen en je ene wettige man van wie je niet hield. Mijn vader.’ Ze verwijderden zich van elkaar, maar het water van het zwembad droeg hun stemmen scherp ter bestemde ore. ‘Familie!’ hoorde de dochter, ‘dat is geen familie. Die je zoiets vertelt; dat zijn aangetrouwde mensen.’ De moeder bleef staan en sloeg haar armen over elkaar. Aarzelde ze over de richting, of koos ze positie? De dochter was haar voor: ‘En toen je zwanger was van mij in Sjanghai, was ik toen een van de kostbare diamanten die je met je meedroeg, of de steenkool waarmee je de overtocht betaalde?’ Het was niet het felle zonlicht dat de onbeschermde huid van de moeder aan de overkant van het zwembad aantastte. De rode ziektevlekken die zich op haar dochter vertoonden bij elke blootstelling aan welk licht dan ook, verschenen bij haar voorgangster uitsluitend onder druk van binnenuit. ‘En herinner je je nog,’ riep de dochter, ‘waar het Bodenmeer ligt? Waar jij nu staat, daar stond in 1938, aan de veilige Zwitserse kant, je broer Werner, en hier aan de onveilige kant zit je zuster Hertha, aan haar zieke vader gekluisterd die haar | |
[pagina 22]
| |
als allerlaatste bidt en smeekt hem niet in de steek te laten, niet naar haar broer daar in Zwitserland te vluchten, die daar staat met open armen, en van wie zij houdt. Ze besluit bij haar vader te blijven. Weet je wat die vader, mijn grootvader, deed: in 1939 pleegt hij zelfmoord. Toen was het te laat voor Hertha, begrijp je. Je kunt oneervol vluchten; je kunt ook oneervol blijven.’ Dit verhaal, zei Spencer, en zodadelijk gaan we naar Sjanghai waar de avond over de haven is gevallen, dat verhaal heeft mijn vrouw mij verteld. Ze heeft het uit twee bronnen; meer waren er niet over. Kun je nagaan hoe de waarheid zich tot de waarheid verhoudt, nadat ik het jou nog eens heb doorverteld. Je zou zelfs kunnen nagaan hoeveel haat en vernedering in al die bronnen schuilgaat. En waarom juist ik het aan jou doorvertel. Haar, de dochter, zou ik willen vragen waarom ze in de spiegel schreef: Hoer van Kanton. Ik zal haar antwoorden, dat ze ontkent dat haar moeder zich per ongeluk een kind heeft laten maken door een Engelse koopvaardij-officier in de haven van Sjanghai. En dat ze daarom ‘uitwijkt’ naar Kanton. Toen ze in de jaren zestig een negerkennis binnen de elektrische hekken van het ouderlijk huis bracht, begon haar moeder in het Duits te schreeuwen, iets wat ze tot dan toe alleen maar sporadisch had gedaan tegenover haar man, door de telefoon, wanneer die rond het middaguur vanuit zijn zaak opbelde, om te vertellen hoe de zaken verliepen. De dochter, die ziek is, en die zelfs geen matroos in de haven zou kunnen vinden om met haar te vrijen, zal het binnenkort nogmaals proberen met een geïmmigreerde Vietnamees. Maar de stenen liggen verkeerd. En de naam ‘Saigon’ kon ze echt niet op de spiegel krijgen. Je werpt mij tegen dat een vrouw met diamanten zich niet hoeft te laten naaien door een koopvaardij-officier om een hut te verwerven die haar over de Oceaan in de veiligheid voert. Ik zeg je dat een vrouw met diamanten heel wat goedkoper uit is als ze zich wèl laat naaien en de diamanten in haar zak houdt. Heus, een beetje handig wijf staat na drie minuten weer onder de douche. Door de patrijspoort ziet zij duizenden lichtjes pinken en honderden sampans deinen. Het spreekwoord luidt: ‘She has all the time heen lying to us like a Shanghai sailor.’ Dat is, zei Spencer, waarom ik zo graag in Zwitserland leef: we staan op een terras en kijken een nevelig dal af in de richting | |
[pagina 23]
| |
van Italië en ik vertel je een verhaal dat als een kabelbaan van Duitsland over Californië naar Sjanghai raast en weer verder door naar Californië. Aan het eind van die reis staan we nog steeds op duizend meter hoogte in Zwitserland tegen de balustrade van een terras over een dal uit te kijken dat naar Italië wijst. Het enige dat verandert zijn de kleuren die langs de bergwanden omlaagschuiven. De herinneringen verschieten. Het lijkt een mooie zondagmiddag in Fiesch. | |
[pagina 24]
| |
Misha Mengelberg (Met Welbeleefde Groet Van Het Kameel)
| |
[pagina 25]
| |
[pagina 26]
| |
Herman de Wit (De Achterlijke Klokkenmaker)
| |
[pagina 27]
| |
[pagina 28]
| |
De Achterlije Klokkenmaker
| |
[pagina 29]
| |
|