Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 1977 (nrs. 1-4)
(1977)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 8]
| |
Sybren Polet
| |
[pagina 9]
| |
zijn bedrijf tot de grootste fokkerij van Zeeland uitbouwde. Daarvóór ging René al vaak hoog te paard naar school als er sneeuw lag. Desondanks was hij: geen echte ‘kerel’. Van zijn grootmoeder kreeg hij op zekere dag een oude encyclopedie; voor 't eerst werd zijn belangstelling nu gewekt voor: ‘de wetenschap, voor feiten, voor gegevens, talen en getallen’. Van nu aan begon hij boeken te verslinden. Zijn feitenkennis verschafte hem meer zelfvertrouwen en zelfverzekerdheid. Daarenboven had hij een sterk geheugen, waardoor hij alles kon onthouden wat hij las. Boeken deden hem voorts kennismaken met: ‘vreemde werelden’. Binnen enkele jaren kon hij drie talen lezen en ‘namen en data op wetenschappelijk, literair en artistiek terrein correct opdreunen’. Volgens zijn zeggen deed zijn kennis toen niet onder voor die van een afgestudeerde gymnasiast en overtrof deze waarschijnlijk in ruime mate. Volgden schriftelijke kursussen algemene ontwikkeling, boekhouden, mulo, hbs, klassieke talen, elektrotechniek en autokennis. Na het behalen van zijn boekhouddiploma trok hij als zestienjarige naar ‘het westen’, ging in Amsterdam wonen en werken. In zijn vrije tijd frekwenteerde hij de Universiteitsbibliotheek om er in naslagwerken te lezen, want als niet-student mocht hij zelf geen boeken lenen. In die tijd leerde hij de plattegrond van de stad zo goed kennen dat het hem later tweemaal lukte aan politieachtervolging te ontsnappen.
Zijn eerste oplichterij: een damphandel vraagt een assistent-boekhouder met hbs-opleiding. Hij heeft geen hbs-diploma maar gaat er op af en zegt dat hij over de nodige ervaring beschikt, al twintig is maar wat klein en jong voor zijn leeftijd. Hij wordt aangenomen en vult zijn salaris na enkele weken al aan ‘door kleine malversaties en knoeierijen in de boeken’. Al met al levert het hem weinig op, maar het oplichten zelf vindt hij leuk. Hij neemt ontslag voor men er lucht van krijgt. Daar juist in die tijd veel geschreven wordt over de enorme smokkeltochten in gepantserde aut's tussen nederlands en belgies Vlaanderen besluit hij het ook eens te gaan proberen, omdat hij de omgeving daar goed kent. | |
[pagina 10]
| |
Tussenhoofdstuk over zijn kennismaking met de ‘valse, korrupte, zalige literatuur, waar hij zijn leven lang gek op is gebleven’. Borgia. Ook begint hij de vrouwen met fijnproeversogen te bekijken, namelijk: via zijn romanlektuur. (‘Zoals in dit boek staat zal ik ze genieten’)
In België maakt René kennis met de beruchtste smokkelaars en weldra rijdt hij in gepantserde wagens vol boter, kalveren en nylons over de grens. Verdient in 1 dag meer dan tot voor kort in een hele maand. Hij koopt een tweedehands sportwagen: die aller bewondering wekt. (Zijn vader vindt goed dat hij smokkelt, want in die streken geldt het niet voor een oneervol beroep.) Zelf schrijft hij: ‘Ik had de drempel naar spanning en opwinding overschreden. Zonder die spanning kon ik niet meer leven.’ Kogelregens tegen de carrosserie, ‘de nacht één groot pakhuis met gevaar en bedreigingen’. Het thuisfront wordt hem te heet, politie en douane schaduwen hem en ondanks zijn vele geld begint men hem te schuwen. Hij beraamt zijn eerste overval op een bankgebouw, midden in een drukke straat. De overval lukt, hij ontkomt in een auto met vals nummerbord. Geld voor minstens een jaar. Weg uit zijn geboortestreek. Hij vestigt zich in Utrecht. | |
2. Nederland, Belgie.In de vele motto's die M. toevoegt aan het boek dat hij later schrijft vindt men de neerslag van zijn uitgebreide lektuur. Het boek opent met citaten van o.a. Toergenjev: ‘De jeugd wil daadkracht! Ook al is het een verkeerde daadkracht, de jeugd wil daadkracht!’, Jean-Paul Sartre: ‘De mens is iets dat gemaakt moet worden. En hel is alleen de mens die hem kan maken.’ en Nietzsche: ‘De mens is iets dat overwonnen moet worden!’ Het laatste is een konklusie uit een later stadium, tenzij men zich wil afvragen: welke mens? Voor het hoofdstuk over Utrecht kiest hij een dichtregel van H. Marsman: ‘De nacht verft gevaren / boven de stad.’ Hij laat zich inschrijven bij de Universiteit en krijgt een collegekaart. Alle gegevens op de invulformulieren heeft hij vals ingevuld, enig diploma hoeft niet getoond te worden. Hij stu- | |
[pagina 11]
| |
deert, hoofdvak psychologie, leest, schaakt, loopt kolleges over uiteenlopende onderwerpen en versiert met zijn luxe sportwagen alle meisjes waar hij zin in heeft. (Hij probeert het ook eens met alleen maar een fiets, posteert zich bij grote winkelzaken waar om zes uur ‘drommen neukertjes’ uitstromen en tot zijn tevredenheid is het ‘percentage kontakten nauwelijks minde’.) Hij wordt lid van een studentenvereniging, stelt keer op keer het oude Raskolnikovprobleem ter diskussie: mag een student om tot grotere prestaties te komen onrecht plegen, ja zelfs moorden? (Zoals nu en later is zijn politieke benul nihil en hij ziet in de revolutionaire studenten van 1968 simpele Raskolnikovs. Zijn impulsieve voorkeur gaat ook nooit uit naar links en hoewel hij lid is van een linkse studentenvereniging sniert hij op hun intellektuele vrijblijvendheid èn hun politieke en literair-kulturele opvattingen.) Daarnaast wordt hij lid van een toneelgroep en speelt een rolletje in De kale zangeres. (Namen die hij in deze passage laat vallen: Camus, Sartre, Heidegger, Jaspers, Marcel, Marx, Teilhard de Chardin, Wittgenstein. Hij hekelt het feit dat zijn medestudenten alleen boekjes over deze filosofen lezen en niet het werk van hen.)Ga naar voetnoot*
Hij wordt aangenomen door een deftig dispuut, Quatre bières, ‘omdat hij, ontnuchterend, cerebraal en gemaniëreerd (is) op een ongewoon intelligente manier.’ Eerder dan gedacht begint het geld op te raken. Hij geeft zich nu uit voor een afgestudeerd psycholoog uit Gent die in Utrecht stage loopt in de psychiatrie. Hij krijgt drie elitestudenten als kliënt, voert ‘autopsychodrama’ met ze op en krijgt ze wekelijks op de divan. Toch is hij na twee studiejaren vrijwel platzak. Kleine oplichterijen helpen weinig: dure studieboeken namens de Universiteit bestellen en ze zelf afhalen, om ze daarna snel aan antikwariaten in Amsterdam en Den Haag te verkopen. | |
[pagina 12]
| |
René M. studeert ook nog korte tijd in Groningen. Licht boeren in de omtrek op door zich als landbouwkundig ingenieur uit te geven, verbonden aan de Landbouwhogeschool te Wageningen. Hij neemt grondmonsters waarvoor de boeren honderd gulden moeten betalen. Op gedrukt papier stelt hij doorwrochte rapporten off, nadat hij een boek over grondonderzoek heeft gelezen. Geld stroomt binnen. Tot een van de boeren erg zenuwachtig doet en even naarbinnen wil om te telefoneren. Hij verbrandt nu letterlijk zijn papieren achter zich en gaat naar België.
In de buurt van Bergen valt zijn oog op een paar oude mijnen. Hij geeft zich nu uit voor mijnbouwkundig ingenieur en spiegelt de eigenaars voor dat hun mijnen misschien weer in exploitatie genomen kunnen worden; ook hier stelt hij uitvoerige rapporten samen en slaagt er op een inventieve manier in drie mijneigenaren te laten participeren in de onderzoekkosten, waarna een koopkontrakt zal volgen. Geld. Hij ziet een ‘mooi officiersuniform’ hangen en koopt het. Hij is nu van de geheime inlichtingendienst. Hij maakt kennis met een officier van de belgiese zeemacht en eet en drinkt als diens gast een week lang op kosten van de belgiese staat in een militaire kazerne. Woont enkele weken later zelfs grote manoeuvres bij van de kommandotroepen in de Ardennen, ‘als waarnemer van het ministerie van landsverdediging.’ Niemand vraagt naar papieren, geïmponeerd als men bovendien is door de vele eretekenen die hij draagt. De avonden en nachten brengt hij door in speciaal voor legerofficieren gereserveerde hotels. Geld op. Terug naar Utrecht.
Artsenbezoeker bij een farmaceutiese fabriek. Een oude smokkelaar herkent hem en nodigt hem uit voor hem te gaan werken: auto's smokkelen naar Zwitserland. De man zal ’een heel’ van hem maken. Het gaat na korte tijd fout. Hij wordt bijna gearresteerd en moet onderduiken. Zijn onderduikadres ligt in Zwitserland, bij een gerenommeerd wapensmokkelaar voor revolutionaire verzetsbewegingen in Afrika en Latijns-Amerika. | |
[pagina 13]
| |
3. Zwitserland.Genève. Interpol-Nederland vraagt zijn opsporing en aanhouding. Voorzichtig bij arrestatie. René M. is nu 25 jaar. In Zürich bezoekt hij het Thomas Mann-archief, bewonderaar als hij is van Mann en dal niet alleen, zoals hij zegt, omdat deze De bekentenissen van Felix Krull geschreven heeft, al heeft hij dat boek wel twintig keer gelezen. Voor hem is ‘de oude tovenaar’ de grootste schrijver van de duitse literatuur. Zijn kontakt, de wapensmokkelaar, verwijst hem telefonies naar een ander adres, waar een agente van de organisatie woont. Een ‘massieve blondine van voor in de dertig’ doet open en ontvangt hem met open armen. Na de eerste cocktail streelt ze al zijn hand, maar eerst hebben ze het: over literatuur en over klassieke muziek. De gatsvrouw is dol op: Brahms. Op de klanken van diens Derde symfonie komen de hartstochten los. Langdurige idylle. Hij krijgt van de baas tienduizend franken aan zakgeld en een zwitsers paspoort waarop hij vijf jaar ouder is. Hij heeft nu twee paspoorten, een andere naam en een ander beroep: ‘commercieel agent.’ Het paspoort is alleen voor Zwitserland (van een man die lange tijd in een kliniek ligt), voor het buitenland krijgt hij een ander (een derde).
Nieuwe opdrachten: tweemaal per week brengen de jonge vrouw en hij een lading wapens naar Italië, in een wagen met een diplomatiek kenteken. Dit doen ze enkele maanden. De wapens blijken bestemd voor de algerijnse verzetsbeweging de fln.
Winter in Genève. Hij ziet een film De glorie van het leven en raakt zo onder de indruk dat hij óók chirurg wil worden. Het grootste deel van zijn tijd brengt hij nu door in de Universiteitsbibliotheek, het ene boek na het andere over geneeskunde doorworstelend. Speciaal ‘de chirurgie en vrouwenziekten’ hebben zijn aandacht. Na een paar maanden beschikt hij over ‘een enorme parate kennis in fysiologie, anatomie en interne geneeskunde’ en speelt met de gedachte om over een jaar, als hij genoeg verdiend zal hebben, naar Amerika te gaan en daar medicijnen te studeren, want ‘in Amerika leven duizenden mensen onder | |
[pagina 14]
| |
valse namen, met identiteiten die hun niet toekomen. Amerika is opgebouwd en groot gemaakt door boeven, avonturiers en mislukkelingen’. Ondertussen laat hij zich onder valse naam inschrijven voor mediese werkkolleges; hij krijgt geld van de baas voor de aanschaf van belangrijke mediese instrumenten en studiefilms. Daarnaast leert deze hem vliegen in zijn privé-vliegtuigje. Eerste patiënt. Een lid van de organisatie met een schotwond, opgelopen tijdens een vuurgevecht met de politie. Het is een kwestie van geopereerd worden (door hem) of doodgeschoten worden (de ander): de man is een in Frankrijk tweemaal ter dood veroordeelde en hij zal doorslaan als de politie hem te pakken krijgt. Hij opereert de man die in coma ligt. Laat iemand serum halen bij het Rode Kruis en ondertekent met ‘dr. M.’. De man geneest. Daarna staat zijn besluit vast: hij zal in Brussel medicijnen gaan studeren. | |
4.Ook over dood en geneeskunde is René M. belezen. Hij citeert statistiese cijfers van dodelijke slachtoffers en een aantal curieuze mediese gevallen, als de anekdote over Ferdinand II van Toscane die permanent in zijn kamer heen en weer liep tussen twee grote thermometers waarop hij konstant de blik gevestigd hield. Hij deed zijn broek aan of uit naarmate de temperatuur daalde of steeg. Ook vermeldt hij dat beulen vroeger soms ‘dokter’ genoemd werden en allerlei soorten geneesmiddelen verkochten, waaronder vet van gehangenen tegen vallende ziekte, gemalen schedel tegen reumatiek en een mengsel van scrotum en hersenen tegen kinderloosheid. | |
5. België.Brussel. Hij huurt een appartement (de eigenaar, een arts, verblijft een half jaar in Amerika). Bestelt weer medies studiemateriaal en oefent zich in ‘referaten en medische proefgesprekken’. Kennismaking met een meisje uit de Gentse societykringen. Op een party bij haar thuis stelt hij zich voor als dokter René M. Hij imponeert het gezelschap met zijn ‘brille’ (: ‘Welk laatje | |
[pagina 15]
| |
men ook bij me opentrok - politiek, geschiedenis, geneeskunde, literatuur, geografie, economie - feiten, namen en getallen spoten tevoorschijn.’). Hij laat zich echter niet te zeer gaan, zodat hij ook nog de indruk wekt bescheiden te zijn. Dokter René trekt bij het meisje in. Hij studeert overdag, loopt stage in een ortopediese kliniek, maakt kennis met ‘artsen, zakenlieden en intellektuelen’. Ook draait hij weer urenlang mediese studiefilms; ‘tongval en toonhoogte uit de mediese wereld’ kende hij nog uit de tijd dat hij artsenbezoeker was. Dan valt zijn oog op een advertentie: jong chirurg gevraagd in een kliniek in Antwerpen.
Tegen prof. C. van de traumatologiese en ortopediese kliniek zegt hij dat hij is afgestudeerd aan de Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam, specialisatie tijdens zijn militaire dienst in chirurgie. Hij praat over gekompliceerde gevallen en over internationaal bekend staande medici die hij zou kennen. Naar een bul of papieren wordt niet gevraagd. Als hij bovendien nog vertelt dat hij getrouwd is met de dochter van een belgiese politiecommissaris in Gent is de zaak prakties bekeken. Dan, als hij metterdaad zijn eerste aanstelling krijgt als chirurg, springen de tranen hem in de ogen, niet alleen om het vorstelijke salaris. Ze verhuizen naar: een even vorstelijke villa bij Antwerpen met een enorme tuin en oprijlaan en al. En ze kopen: een zeegroene amerikaanse auto. Het leven was: ‘een droom’.
Zijn eerste kleine operatie, spoedig gevolgd door gekompliceerdere, waaronder een schedelboring. De jonge chirurg neemt volop deel aan het belgiese dolce vita, waarin open vulva's even veelvuldig voorkomen als tibiafracturen. Hij naait, stelt diagnonses, snijdt. Konstateert dat zijn kollega's fouten maken: een onachtzaamheid kost een man zijn been. Op verzoek houdt hij een lezing voor kolleg's: ‘over vitamine D-refractaire rachitis’, wordt er mee gekomplimenteerd. Dan gaat het in versneld tempo. Kennismaking met een kolonel van het belgiese leger, die hem uitnodigt twee dagen in het militaire ziekenhuls te komen werken. Als zijn rang vult hij | |
[pagina 16]
| |
in: majoor buiten dienst, en overeenkomstig deze rang wordt hij gesalarieerd. En een majoorsuniform gaat hij dragen. Vaak wordt hij nu gebeld door fabrikanten, notabelen en hoge ambtenaren, die hem tienduizenden guldens bieden als hij hun zoon afkeurt (:dreiging Kongo), wat hij steeds weigert. Inspektiebezoeken aan de mediese diensten van militaire centra in Keulen, Kasset e.a. steden, waarbij hij kontakten legt voor de verkoop van zogenaamd in beslag genomen maar in feite gestolen auto's waarvoor hij een hoge provisie opstrijkt. Binnen de kliniek maakt hij promotie, krijgt gekompliceerder gevallen te behandelen. Hij klaagt over de ondeskundigheid van zijn kollega's, hun harteloosheid.
Dan plotseling: het verzoek van de gemeente Antwerpen om zo spoedig mogelijk een fotokopie van zijn doktersbul te sturen. Hij overweegt een valse kopie te maken, maar bedenkt zich en neemt ontslag. Het wordt ingewilligd. Hij solliciteert nu bij een kinderziekenhuis en wordt dezelfde dag nog aangenomen. Dan opnieuw een uitnodiging voor een andere chirurgiese kliniek, zijn derde. Weer staat hij achter de operatietafel: hoofdzakelijk buikoperaties nu. Volgt spoedig erop zijn vierde kliniek, waar hij tweede chirurg wordt. ‘Nu ging het niet meer alleen om traumatologie en orthopedische operaties. Nu werd álles van mij verlangd!’ ‘Dit was groots, dit was geweldig!’ Daarenboven zou hij ook als vrouwenarts moeten optreden. Hij draait 's nachts urenlang operatiefilms. Zijn eerste sekties op lijken. ‘In deze wereld had het mes áltijd het laatste woord. Wie immers kon het mes ter verantwoording roepen?’ - Maar niets gaat mis, althans niet bij hem. Hij geeft uitvoerige beschrijvingen van door hem verrichte operaties: hij lééft erin. Met kerstmis bezoekt hij in Parijs een chirurgenkongres. Maakt er kennis met beroemde chirurgen uit andere landen, neemt kennis van de nieuwste metoden op het gebied van de hartchirurgie en logeert enkele dagen bij een Parijs chirurg.
Maagoperaties, amputaties, kankergezwellen, galblazen, nieren, blinde darmen, eierstokken, bevalling met vacuum-ex- | |
[pagina 17]
| |
tractor, sekties op lijken. Nietzsche's Die fröhliche Wissenschaft als bedlektuur. Hij besluit ‘een wat gemakkelijker en bevattelijker handboek voor eerstejaarsstudenten' te gaan schrijven en maakt er lange synopses en aantekeningen voor.
Dan, terwijl hij zich gereed maakt voor een operatie, wordt hij aan de telefoon geroepen. Een stem: ‘Dokter M. er is zojuist een arrestatiebevel tegen u uitgeschreven. Maak dat u wegkomt!’ Via sluikwegen bereikt hij Nederland. Opnieuw op de vlucht. In Amsterdam huurt hij een klein appartement. | |
6. België, opnieuw.Ook in Nederland loert de politie op hem, naar hij van zijn vader hoort, maar in de kranten staat niets over hem. Hij kan België niet vergeten en besluit er opnieuw te beginnen. Brussel. Hij huurt een villa in de buitenwijken, schaft zich valse papieren aan. Begint spaans, italiaans en portugees te leren. Denkt erover naar Zuid-Amerika uit te wijken, maar zijn geld raakt op. Dan opent hij een notariskantoor, huurt een stenotypiste, plaatst advertenties: Notaris W. van de Remorteele. Verkoop van huizen, villa's, landerijen, fabrieken, gronden, alle geldleningen. Verzekerings- en financieringsmaatschappijen zijn bereid hem geld te lenen. Zijn kantoor blijkt ‘goed te staan aangeschreven’, want niemand wint informatie in. Maar zijn geniaalste uitvinding is: de plasticmasjiene. Op een advertentie krijgt hij honderdvijftig brieven binnen van HH fabrikanten uit heel België. De masjien kan bediend worden door éen man en vervaardigt alle mogelijke soorten plastic kopjes, borden en lepels. Het geheel is een box van aluminiumplaten, waarop knoppen, lampjes en hendels. Aan de voorkant bevinden zich twee grote gleuven om het ruwe plastic in te doen, waarna via een eenvoudige regeling van de hendels de kopjes, schotels en lepels door een klep naarbuiten glijden, nog vochtig van het chemiese proces. Want: binnenin de masjiene zit een jongen die de voorwerpen naar bui- | |
[pagina 18]
| |
ten duwt. Anders gezegd: een masjiene met een mens erin. Een stuk of tien bezoekers zijn zeer geïnteresseerd en graag bereid een forse aanbetaling te doen, waarna ze dan toch ook wel de ingewanden van het apparaat willen zien. Hij maakt afspraken, inkasseert het geld en neemt de vlucht naar Frankrijk. Koopt in Parijs een auto en reist naar het zuiden, na in Fontainebleau een amerikaans luchtmachtuniform gekocht te hebben. Hij is nu captain Robert Helms uit Topeka. Monte Carlo. Spanje, Barcelona, samen met een amerikaanse majoor. Bezoeken aan bases van de amerikaanse luchtmacht.
De winter brengt hij door in Monte Carlo, ‘kaarten van Europa bestuderend, broedend op plannen, acties uitdenkend’, terwijl hij aan een roman begint die zijn leven als chirurg weergeeft. In het voorjaar gaat hij terug naar België, waar hij zijn amerikaans uniform verwisselt voor een belgies uniform. | |
7. België, derde maal.Intrek bij een vroegere vriendin, in een grote villa. Hij doet zijn uniform uit en trekt een priesterkleed aan. Als missionaris met verlof git Kongo krijgt hij toestemming om een geldinzameling te houden ‘voor de bouw van een Laborhuis’. Hij speelt de orthodoxe dogmaticus en reaktionair, die alle moderniseringen in de kerk met misprijzen gadeslaat. Dat wekt vertrouwen bij de eenvoudige man en zelfs bij de jeugd, ‘die de progressieve meelopers sneller doorziet en laat vallen dan de standvastige reactionair’. (Hij citeert zelfs Hitler en het door hem gekonstateerde verlangen van de jeugd naar ‘ascese, discipline en hiërarchie’, meer dan naar ‘welvaart, vrijheid en sociale gelijkheid’.) De missionaris neemt de biecht af en draagt missen op; hij kent taal en terminologie. Laat boete doen. (Een boer die zijn eigen koeien geneukt heeft draagt hij op twintig kilometer te lopen met kiezelsteentjes in zijn klompen, waarna hijzelf naar het schouwspel gaat kijken. Vooral laat hij penitentie doen door forse giften in de kollekteschaal. Hoewel het hem niet slecht gaat besluit hij het toch ‘grootser’ aan te pakken: ontsteld door de vergaande ontkerstening van de Lage Landen sticht hij een Paulus-kommune om een dam | |
[pagina 19]
| |
op te werpen tegen verdere uitholling en het toenemende kommunisme. Onder de aanbevelingsbrief prijken de namen van oa. Godfried Bomans, Gabriël Smit, Toon Kortooms, Henri de Greeve, Jan Cottaar en Leo Pagano. De brief wekt enorm entousiasme en alle aangeschreven pastoors houden kollektes voor hem. Maar het meest verguld is hij nog met een interview in een groot vlaams blad, waaruit hij in zijn boek uitvoerig citeert. (‘Ziet u een mogelijkheid voor de vrouw in de kerk? - Geen enkele. Het is onbijbels en niet rooms. Maar Deborah dan? - Die had een bijzondere geestesgave, maar die is ook elders tot uitdrukking te brengen. Er zijn voor de vrouwen wel taken maar geen ambten.’) Als soutanedrager is hij nooit ontmaskerd. | |
8.En weer ontmoet hij de smokkelaar-autohandelaar uit zijn Antwerpse tijd. Voor hem smokkelt hij gesloten wagens naar Spanje: ze zijn als amerikaanse legerwagens gespoten en hebben een amerikaans nummerbord. De auto's worden gewoon in België op de trein gezet, waarna hij ze in Barcelona voor verder transport naar de bases afhaalt. Het lukt. Maar zijn glorietijd is achter de rug en van nu aan gaat het bergafwaarts met hem. Hij wordt verraden, de politie komt hem op het spoor en hij moet vluchten. Wordt achtervolgd, vlucht over de nederlandse grens. En weer terug 's Avonds verschijnt zijn foto op de televisie. | |
9.Na veertien dagen op zijn onderduikadres te hebben doorgebracht verkleedt hij zich als vrouw en gaat de straat weer op om te telefoneren. Opnieuw verraad. Een nieuwe afspraak met een andere oude smokkelbaas. Hij voelt zich nu: een opgejaagd beest. In een val gelokt en voor de derde keer verraden wordt hij gevangengenomen en geboeid naar de politiekazerne in Gent gevoerd. Hier blijkt dat er al maandenlang weddenschappen op zijn gevangenneming gijn afgesloten. | |
[pagina 20]
| |
10.Strafgevangenis Gent. Een kleine cel, een stinkende ton, een ijzeren brits. En hij krijgt: ‘een afgedragen militair uniform aan.’
Volgen langdurige verhoren en een psychiatries onderzoek van drie maanden. In zijn boek beschrijft M. de afschuwelijke wantoestanden die er in het observatiecentrum heersen: er mag niet gesproken, gelachen, gelezen en gewerkt worden, alleen gestaard. Het is als in de middeleeuwen: de bewakers tonen elkaar lachend elkaars patiënten. Ook als men zich niet verzet gebruiken ze geweld. | |
11.De gentleman-misdadiger wordt voor abnormaal verklaard en veroordeeld tot vijf jaar internering. Veel publiciteit in de pers. Dan ontvlucht hij. | |
12.Na de nodige nieuwe avonturen wordt hij in Nederland opnieuw gegrepen. Hij heeft dan inmiddels wederom een gestolen priesterkleed gedragen. Bijna heeft hij een aanstelling in een Nijmeegs ziekenhuis in de zak als ‘hoofdassistent van de anaesthesieafdeling; maar zijn taktiek is slordig geworden en slecht doordacht, ‘te ongeïnspireerd’: of, zoals hij zelf zegt: ‘Ik kon hel alleen niet meer aan.’ Hij heeft teveel verschillende namen opgegeven en valt door de mand. De politie. Hij slaagt erin te ontsnappen, koopt een valse baard (: zelfs zijn attributen gaan achteruit en reist naar Breda. | |
l3.Amsterdam. De politie heeft een grootscheepse jacht ingezet. Bij een verhuurkantoor voor toneelkleding huurt hij een uniform van kapitein-vlieger. Hiermee gaat hij naar de bioscoop. In de hal maakt hij kennis met wie zijn levensgezellin zal worden, zijn Cobi. Ze besluit met open ogen zijn avonturiersbestaan te delen. Volgen nog een aantal ongelooflijke avonturen en diefstallen, reizen naar België en de Riviera. Schietpartijen (op hen) tij- | |
[pagina 21]
| |
dens smokkeltochten. Heel Interpol in Nederland, Duitsland en Frankrijk is nu naar hen op zoek. Ze zijn diplomaten en luxe skiërs. Dieven van juwelen en bont. Een villa aan de baai van Lavandou fungeert als roversnest en uitvalshol voor operaties in het noorden. Liefde en palmen. Sprookjesdiners. Kaarsen en kerstbomen. Mercedessen, Lancia's, Ferrari's. Jaguars, Aston Martins. Knoflook. Dan: verdovende middelen. Istanboel, in de hoop: er spoedig mee op te kunnen houden. Partner en medegangster doodgeschoten in Parijs. Spanje. Riviera. Ze willen naar Argentinië. (Europa brandt hen onder de voeten. ‘Alle hotels, restaurants, cafés, benzinestations en politieaganten’ zijn in het bezit van hun foto). Maar de paspoorten zullen heel duur zijn. Nog één laatste slag. Londen. Een gestolen jacht. Schipbreuk. Wight. Gewond. Herstel, tien dagen in de bossen. Terug naar vasteland, in gestolen vliegtuigje. Tiger Moth. Hij kan tenslotte vliegen. Aankomst in Normandië. Lavandou. | |
14.Laatste hoofdstuk voor hun gevangenneming. De papieren voor hun vertrek naar Zuid-Amerika liggen gereed in Duitsland. Hij filosofeert over de maniep waarop hij zijn leven geleefd heeft. (Zijn?) Ik citeer - de kursivering is van mij: ‘De actie diende altijd een doel. Ik kon me steeds volledig inzetten. Dit extatische activisme beleefde ik zó intens, dat ik er een unieke vorm van direct, voelbaar geluk in ging zien.’ (-) ‘Maar door de angst en onzekerheid, waarin ik vrijwel onafgebroken leefde, kon ik juist een ander zijn. (Kurs. van de schrijver zelf) en tot alle gebeurtenissen de afstand bewaren, die mijn desperado-avonturisme tot zo'n bedwelmende vrijheid maakte. Maar het ogenblik van elke zegepraal betekende meteen het begin van een mislukking. Ik joeg op iets dat niet bestond! Maar daardoor bestónd ik juist.’ Het bovenstaande is voor een deel juist, maar waarschijnlijk joeg de desperado in de eerste plaats op een andere = eigen identiteit, die tegelijk een algemene identiteit was (: zie de | |
[pagina 22]
| |
vele soorten uni-formen, van koorknaapkledij pot militaire uniformen, soutane, vrouwenkleding, baard); angst was er een begeleidingsverschijnsel van en mogelijk een stimulans, een stimulantia, activisme de enige mogelijkheid tot permanente verwezenlijking. Het gevoel van vrijheid dat hij smaakte kwam veeleer voort uit het tijdelijke feit dat hij iemand was (een rustpunt in de tijd) en niet door het afstandelijke dat hij zou ondervinden; het laatste ervoer hij waarschijnlijk omdat de identifikatie met de ander die hij was niet helemáál volledig was, mogelijk omdat hij er eenvoudig niet helemaal in kón geloven, temeer omdat hij tenslotte toch iemand was en geen nul. Dat iedere zegepraal het begin van een mislukking inhield klinkt mooi en is psychologies juist, maar geldt mijns inziens niet voor hem: hij had onbeperkt chirurg kunnen zijn, dwz. zolang hij erin geloofde en hij bereid was erin te geloven. Hij bestond door zijn maskers, zijn persona, natuurlijk, maar bij René M. krijg je steeds het gevoel day hij weliswaar die steeds wisselende persona kon zijn, maar ook die ene als het moest en kon. Dat maakt zijn geval zo uitzonderlijk. En helaas verhinderde de maatschappij dat hij die persona kon blijven. Notabene: hij had maar vier jaar lagere school. In het vervolg van zijn analyse zegt hij voor een deel modieuze onzin, spreekt zichzelf tegen en tracht over te brengen dat hij het voor het geld alleen deed. Tegelijk beweert hij zijn akties weidegelijk als exemplaries te zien, ja, als ‘historische gebeurtenissen’, waarbij hij Marx aanhaalt: ‘Grote gebeurtenissen herhalen zich twéémaal: eerst als tragedie, vervolgens als farce.’ Alleen, het laatste meent hij niet echt of alleen achteraf, maar niet tijdens zijn ‘akties’. Zijn zelfanalyse stelt wat teleur, had intelligenter kunnen zijn. Ook zijn politieke inzicht is beneden alle peil, daarbij uiterst rechts. Misdadigers en mensen die vergrijpen plegen tegen de heersende maatschappelijke regels zijn vaak rechts en vereren de wetten en regels die ze breken, vereren autoriteit en ‘discipline’ - ook M. doet dit: discipline is zijn ‘positivisme’, gericht tegen zijn onzekerheid, maar niet alleen daartegen - en ze haten zoals bekend maatschappelijk revolutionairen. (M. is een voorstander van de alle partijen verzoenende monarchie.) Maar mogelijk is hij niet erg intelligent en vóór alles een veelweter met een goed verstand. Misschien moet je om in- | |
[pagina 23]
| |
telligent te zijn ook meer identiteit hebben. Hoe het zij, iemand die dingen als het bovenstaande vindt wordt gepakt of laat zich pakken. Wat dan ook gebeurt aan het begin pan het boek. Hij zal daarna waarschijnlijk ook geen moeite hebben om zich om te schakelen en een waardig lid van de maatschappij te worden. Hij zal misschien zijn die hij zal worden (: een kleine boekhouder?) en nooit die hij óók geweest is (: chirurg), zelfs niet in zijn fantasie, daag is weinig spekulatie voor nodig. Het zal zover van hem afstaan dat het lijkt of hij het nooit beleefd heeft. Of vergis ik me toch hierin en ben ik beïnvloed door mijn latere lekluur over teem: een paar van zijn latere uitspraken in een interview?Ga naar voetnoot* | |
15. Publieke gevangeneNa hun gevangenneming werden René M. en zijn vriendin publiek bezit, de kranten maakten zich naar waarheid van hen meester, zoals daarvoor op een spekulatiever manier. (Toen ze slapend in hun witte Mercedes gevangengenomen werden, gesinjaleerd door een boswachter, trof de politie achter in de auto een dikke stapel kranteknipsels aan over hun avonturen: René's ‘historiese bewustzijn’: hij droeg het in feite in krantenvorm met zich mee, geëxtrapoleerd en geëxternaliseerd zoals we tegenwoordig plegen te zeggen: zijn verleden lag toen al letterlijk achter hem.) Ze hebben het publiek mee, want we staan aan het begin van een periode van nostalgie: ze zijn de nederlandse ‘Bonny en Clyde van de zestiger jaren’. De strafmaat valt bovendien erg mee: hij krijgt maar tweeëneenhalf jaar gevangenisstraf voor elf zaken, elf van de tachtig die op zijn konto geschreven konden woeden. Ook Cobi wordt als medeplichtige veroordeeld. Tijdens zijn gevangenschap schrijft hij zijn memoires, die uitgegeven zullen worden door de Arbeiderspers en bij verschijning van het boek krijgt hij een pagina-groot artikel plus groot portret in het grootste weekblad van Nederland. Vrij Nederland geheten. In een kort interview in dit artikel zegt hij geen spijt te hebben van wat hij gedaan heeft, al weet hij niet of hij het over zou doen. Hij is nu gelukkig getrouwd en heeft geen | |
[pagina 24]
| |
behoefte meer aan zwerven en opgejaagd worden; echte rust en vrijheid zijn pas je ware: een normaal leven in een normale maatschappij. Zijn zucht naai avonturisme evenals naar militairisme is hij kwijt. En: ‘Je moet je richten naar de toekomst, je afwenden van het verleden.’ Hij is nu enquêteur van beroep, al weet hij niet of hij dat blijft. Want: ‘Ik zou altijd willen schrijven.’ - ‘Ik heb geleefd om te kunnen schrijven.’ - Stof genoeg. ‘Auteur worden (kurs. van mij) en met mijn vrouw aan de Cote d'Azur gaan zitten - dat is nu mijn ambitie.’ Zijn laatste droom en metamorfoze, zijn laatste schijngestalte: literatuur, waarin je je onbeperkt en straffeloos uit kunt leven, schrijven: steeds iemand anders zijn, permanent worden in plaats van zijn (: ik ben die ik bezig ben te worden, ik ben niet die ik ben.) En wat voor soort boeken denkt hij dan te gaan schrijven? ‘Doktersromans, waarschijnlijk:’ - Haha! Je kunt het, zelfs als schrijver, nauwelijks bedenken. | |
Een geval van verbeelding.Het avontuurlijke leven van René M. kan beschouwd worden als een geval van verbeelding, verbeelding die een tijd-je werkelijkheid is geweest en daarna weer verbeelding, verbeelding die achter hem ligt: onwerkelijkheid die misschien nauwelijks meer denkbaar is vanuit zijn huidige situaties en/of veranderde mentaliteit, persoonlijkheid, maatschappelijke instelling: een oude droom dus, met al een baard, een televisieprogramma waarnaar hij 's avonds kijkt, kleurrijk maar onwerkelijk. De angel van de verbeelding heeft zijn wezen waarschijnlijk niet geraakt, omdat zijn wezen te amorf was, te weinig eigen, te weinig ingevuld met ik. Misschien bezat hij zelfs in wezen weinig verbeelding, hoe paradoxaal dit ook mag klinken, want kreatieve verbeelding vereist tenminste een persoonlijke, individuele kern, maar hij was steeds iemand anders, volledig of bijna volledig - zijn metamorfozes waren een uiterlijke tooi, een standaardtooi (maar als zodanig maximaal werkelijk, een andere werkelijkheid was er niet voos hem), tooi waarin hij diepin niet geloofde en niet kon geloven omdat hij geen eigen identiteit bezat. Zelfs de taal, het idioom dat hij spaak waren steeds die van iemand anders. | |
[pagina 25]
| |
Tweede paradox. Voor de lezers van zijn leven verleent de wetenschap dat de beschreven feiten waar gebeurd zijn een extra dimensie aan de leeservaring, de derde dimensie van de werkelijkheid (zoals in de realiteit de diepte de derde dimensie is - een ervaringsillusie - en de verbeelding de vierde dimensie van de realiteit) en deze realistiese dimensie blijven zijn avonturen behouden, ook wanneer de feiten voor de aktivist zelf achter hem zijn komen te liggen en weer tot verbeeldingswerkelijkheid met fiktiekarakter zijn geworden. NB. Ze blijven dit werkelijkheidskarakter behouden ondanks het hoge fiktieve gehalte dat ze voor óns moeten hebben die ons de realisatie van die verbeelding nauwelijks als mogelijkheid kunnen indenken. Voor M. zelf was daarentegen het realiseren van gelezen fiktie aai de orde van de dag. Vraag: hoe zal hij zich in zijn leven verder realiseren? | |
Leven na de illusie of een geval van werkelijkheid.Ik ben enorm nieuwsgierig hoe René M. zich ontwikkeld heeft, ik ben het al jaren. Hoe is de mens die voos een ander mens speelde nu? Wat heeft hij gedaan met zijn kennis, zijn verworven bekwaamheden? Tenslotte bezit hij die en het is denkbaar dat hij na een serieuze studie aan de universiteit in betrekkelijk korte tijd een echt diploma zou kunnen halen en bijvoorbeeld dokter worden of chirurg, de ervaring heeft hij tenslotte al. Fiktie schrijven doet hij kennelijk niet. (Anderzijds denk ik aan het beroemde geval van die franse boerenjongen - ik heb hel relaas helaas niet opgetekend - die op de kleine boerderij van zijn vader als knecht werkte. Toen hij opgeroepen werd voor militaire dienst en aan intelligentietests onderworpen werd bleek er geen enkele test te bestaan die op zijn IQ was berekend, voor zijn intelligentie was geen getal, geen schaal, de jongen bezat het grootste superbrein dat men tot dan toe had geprobeerd te meten. De rekruut hoefde zijn dienstplicht niet te vervullen, maar mocht studeren; hij verwerkte, als ik me goed herinner, in éen jaar de hele leerstof van een zesjarig gymnasium en beëindigde vervolgens een ingenieursstudie aan de universiteit in twee jaag - zo was het ongeveer. Toen hij afgestudeerd was keerde hij terug naar de boerderij van zijn vader om boerenknecht te worden. Ik geloof niet dat men sindsdien meer iets van hem gehoord | |
[pagina 26]
| |
heeft. Het is bekend: een onderdeel van de intelligentie is interesse, een instrumentale wil; zonder die interesse kan men niets mei zijn intelligentie doen.) Ik besluit René M. een brief te schrijven en te vragen of hij een gesprek met me wil hebben, liefst bij hem thuis. Ik stel me er veel van voor en zal hem het honderd uitvragen. Tegelijk kan ik dan het soort interieur zien waar hij van houdt. Bij de uitgeverij van zijn boek vraag ik zijn adres. Na enige tijd komen ze het te weten, want hij is inmiddels enkele malen verhuisd en ook gescheiden. Hij woont in Amsterdam en is hertrouwd. Ik schijf de brief, omzichtig. Zeg dat ik geboeid zijn vroegere exploten gelezen heb en er enkele jaren geleden al eens een passage in een gedichtencyclus aan heb gewijd. Ik vraag mij af hoe hij nu op de maatschappij reageert, dwz. ‘als iemand die daadwerkelijk chirurg geweest is’. Verder deel ik mee dat ik een ‘embleem’ aan hem wil wijden en stuur hem enkele reeds geschreven delen ervan ter kennismaking toe, evenals een boek van mij (Mannekino). Als ik de brief onderteken dringt het tot mij door dat ook ik een schuilnaam gebruik. | |
Open einde. (Opera aperta.)Enkele dagen na het vesturen van het pakje gaat de telefoon. Ik ben verzonken in ander werk en nu zelfs al bijna vergeten dat ik hem een brief geschreven had. (Stilte.) Ik reageer inadekwaat en vraag of hij mijn pakje ontvangen heeft. M. antwoordt: - Ja. Wat is er de bedoeling van? - De bedoeling? Er was toch een brief bij. Daarin heb ik uitvoerig mijn bedoelingen uiteengezet. - O, was er een brief bij. - Hebt u hem dan niet gevonden? - Nee. Maar dan zal ik het pakje openmaken. Ja, doet u dat en leest u eerst de brief, dan kunt u daarna beslissen of u op mijn verzoek in wilt gaan. - Goed, u hoort nog van mij. Mijn god, denk ik, hij heeft het pakje niet eens opengemaakt. Alsof het een bombief was, vol explosief materiaal. Hij moet zich ontzettend bedreigd voelen. Hij zal mijn naam gekend hebben en heeft mijn telefoonnummer in de gids opgezocht, | |
[pagina 27]
| |
want de brief heeft hij niet gelezen. Zelfs een schrijver is een bedreiging voor hem of vooràl. Tien minuten later gaat opnieuw de telefoon. Een lichtelijk geagiteerde M. Ik moet begrijpen dat hij absoluut niet op mijn voorstel in kan gaan. Hij heeft nu een goede positie opgebouwd, is ‘gereklasseerd’ - hij korrigeert zichzelf - heeft ‘zichzelf gereklasseerd’ en is een ‘behoorlijk burger’ geworden, die ‘zinvol werk’ verricht, werk dat hij zich niet graag ontnomen zou zien door nieuwe publiciteit: hij zou zeker zijn baan verliezen; hij is nu 45 jaar - ik had hem een stuk jonger getakseerd - en heeft misschien nog vijftien jaar voor zich waarin hij dit zinvolle werk kan doen. Zijn boek heeft hij nog in een laatste vlaag van avonturisme geschreven, maar die periode ligt nu volledig achter hem. Ik zeg dat het absoluut niet mijn bedoeling is zijn positie te doen verslechteren en hem dwars te zitten; ik wil zelfs overwegen zijn naam in mijn ‘embleem’ te veranderen, de titel van zijn boek niet te noemen en het verhaal alleen in een literair tijdschrift plus in mijn eigen boek te plaatsen, media die het grote publiek niet bereiken. Hij vindt dit erg aardig van me en zegt wel een gesprekje met me te willen hebben, maar alleen ‘over niet diepgaande dingen’. Nu houd ik op mijn beurt de boot een beetje af en raad hem aan eerst nog eens over de zaak na te denken. Uit mezelf beloof ik hem te laten lezen wat ik over het gesprek schrijf en als het hem niet bevalt zal ik het verscheuren. Ik wacht af. De analyse van zijn ‘geval’ heeft hij nog niet kunnen lezen en misschien zint hem die helemaal niet. Ik realiseer me in de loop van de volgende twee dagen dat ik het in wezen helemaal niet erg zou vinden als het gesprek niet door zou gaan. De oningevuldheid van de X-x aantal mogelijkheden is boeiender dan de werkelijkheid waarschijnlijk zal zijn, vrees ik, zoals ik ook geen behoefte heb om het gezicht van M. in te tekenen. De werkelijkheid simplificeert soms de werkelijkheid. Zijn naam laat ik trouwens al weg, evenals de geschreven bron van zijn leven. Voorlopig blijft het dus bij een adres en een telefoonnummer als enige kontaktpunten met een realistiese fabel over een man zonder gezicht en naam. | |
[pagina 28]
| |
Als schuilnaam voor hem gebruik ik de voornaam die hij zelf als schuilnaam heeft gebezigd vanaf het moment dat hij zich in België voor arts uitgaf (: misdadigers handhaven altijd een deel van hun oude identiteit, vaak door hun al of niet gedeeltelijk gewijzigde voornaam te blijven aanhouden plus de beginletter van hun achternaam of, maar dat komt veel minder vaak voor, alleen de initialen: René. Ik voel nu een grote aandrang om toch de initiaal van zijn achternaam te handhaven, alsof dit de echtheid, het waarheidsgehalte enorm vergroot, maar ik heb al beloofd het niet te zullen doen; daarom kies ik bijvoorbeeld M., want in werkelijkheid heeft iedereen een ach ternaam. Ik veeander mijn reeds geschreven tekst in die zin.
Na enkele weken wordt het me duidelijk. M. laat niets van zich horen.
Het is ook maar beter zo.
Aldus wordt werkelijkheid een (naamloze) legende.
Taal
Taal (2).
Moraal
|
|