| |
| |
| |
Simeon ten Holt
Onteigening
of een utopiese bespiegeling over kreativiteit
Na het verschijnen van de eerste twee nummers van Raster, waaraan ik bijdragen leverde over een muzikaal onderwerp, heb ik mijn medewerking, ondanks herhaald verzoek van de redaktie, niet kunnen voortzetten.
Behalve dat ruimte voor het voor mij uiterst tijdrovende bedrijf van schrijven, ten enenmale ontbrak, bleek de hoeveelheid kennis en informatie die ik zou dienen te spuien zo betrekkelijk en wezensvreemd voor de gestelde aktiviteit, dat niets of niemand mij van de zin of het nut ervan kon overtuigen.
Nu de uitgave van Raster, na 6 jaar, zal worden gestaakt en mij andermaal om copy is verzocht, er niet specifiek op een beroepsbijdrage wordt gestaan, wil ik proberen na te gaan hoe een gedachte, bijv. die van de boven aangeduide malaise over kennis, informatie, nut en zin, zich door mij heen wil manifesteren.
Want schrijven over wat?
Over één van de vele aspekten van de muziek, waarover al door tallozen geschreven is?: gesloten- open vorm, diatoniese, chromatiese, seriele, post-seriele, aleatoriese, funktionele, consumptie, wel of niet geëngageerde, computer, grafiese etc. muziek?
Het zijn evenzo vele onderwerpen waarmee onze kennis kan en moet worden verrijkt, onderwerpen die kunnen en misschien moeten worden toegevoegd aan onze geestelijke bagage. Inderdaad, maar zolang ze de eigenschap van doorgeefbare ‘voorwerpelijkheid’ hebben, en blijven in de sfeer van het beroep, waarvoor dienen die onderwerpen dan en wat doen we ermee? Ieder beroep heeft het aanzien van de impliciete optasting van kennis en wordt er door gedefinieerd. Het beroep herkent zich uitsluitend als reproduktie ook al spreken we van een kreatief beroep. Het veronderstelt kennis en informatie als bezit. De persoonlijke mening of interpretatie, zelfs de verwerkingskapaciteit waarmee we deze kennis en informatie vergezeld doen gaan is (in het algemeen) niet kreatiever dan welke andere gekonditioneerde, in wezen door psychiese faktoren, gedetermineerde opinie.
| |
| |
Kritici, musikologen, muziekdocenten, veelal ook komponisten hebben een beroep of worden geacht dit te hebben krachtens de eigenschap van tot bezit behorende kennis of informatie. Kennis is macht, en in onze samenleving en het daarin geldende systeem staat het beroep in hoog aanzien.
Hoe funktioneert het beroep en de veronderstelde deskundigheid in het kreatieve proces en wat is de psychologiese invloed daarvan op mijn aktiviteiten en op de kommunikatie met de ander?
Als we mogen aannemen dat de mens naast zijn beroep ook nog een bestaan heeft, dan stel ik de vraag: waar wordt kennis verzameld en waar wordt kennis verwerkt?
Zijn er aktiviteiten die bij definitie, ook al dringt de samenleving daarop aan, niet onder de noemer van het beroep zijn onder te brengen en waar verzameling van kennis net zo irrelevant is als brood dat niet wordt gekocht om te eten maar om te bewaren.
Vanuit het bestaan kan ik over het brood vertellen alléén dat ik althans geen honger heb, vanuit het beroep toon ik het brood maar heb een lege maag en een uiterst gefrustreerd gevoel.
Spreken over het feit dat ik althans geen honger heb heeft geen onderwerp (voorwerp) en het brood op tafel zetten om er over te praten terwijl men honger heeft is een absurditeit.
Hoe zit het dan met de kommunikatie, de kennisoverdracht, de leermethoden, het leren van een beroep, als juist met het beroep en de verheerlijking van de informatie de kommunikatie in diskrediet is geraakt?
*
Welnu, ik heb steeds moeten konstateren, bij het zoeken naar een onderwerp, dat er in mijn kwaliteit van musikus, komponist of hoe het mag heten, van beroep eigenlijk geen sprake is en er bij mijn aktiviteiten de nadruk ligt op ‘bestaan’ en dat, wanneer ik een kreatieve relatie zoek ten opzichte van verworven kennis en bekwaamheid, deze wordt ‘onteigend’ en mijn aandacht onafwendbaar wordt getrokken tot datgene wat ik niet weet. Ik ondervind een onoverkomenlijke malaise bij het speuren naar zo'n onderwerp ‘in mijn beroep’ en ik vermoed dat de verklaring daarvan niet enkel ligt bij het gebrek aan techniek of inspiratie.
Ik vraag mij af hoeveel publicisten, schrijvers, journalisten bij het schrijven van hun publikaties te kampen hebben met deze malaise en de manifeste betrekkelijkheid van hun kennis kamoufleren met de geroutineerde techniek van hun pen en met de beslistheid van een standpunt. En wie heeft zich over dit kritieke ogenblik bezonnen en er de impliciete betekenis van onderkent?
| |
| |
Wat doe ik n.l. als ik mij opmaak tot het schrijven van een stuk over een onderwerp, over een aspekt van een onderwerp. Ik verzamel een hoeveelheid informatie ter zake, put uit eigen bezit (bagage) of uit dat van anderen, zet het één en ander op een rijtje, raadpleeg m'n persoonlijke stokpaardjes, ben min of meer gedreven door ambitieuze oogmerken, weet net iets anders te vertellen dan anderen, bestrijd de ene idioot en val de andere zaligmaker bij.
Schrijven als beroep, vanuit het beroep.
Let wel, we spreken hier niet over bekwaamheid, handwerk, vakmanschap maar over het beroep, de professie zoals die in de samenleving funktioneert. Bekwaamheid en beroep worden meestal met elkaar geïdentificeerd, met elkaar verbonden om het materiële en maatschappelijk nut van een prestatie te aksentueren. Maar in feite wordt er door deze verwarring iets aan het gezicht onttrokken. Kennis, het begrip daarvan, en niet ten onrechte zozeer gepopulariseerd, is een tweesnijdend zwaard en geeft aanleiding tot een bedriegelijke waardering. Kennis nl. die ‘onteigend’ wordt leidt tot inzicht, vorming, ontplooiing en is vóór de mens en even noodzakelijk als brood op de plank; maar kennis die niet ‘onteigend’ wordt werkt als een molensteen, belemmerend en frustrerend, is tégen de mens. Ik zal in het vervolg steeds spreken over ‘onteigening’, een sleutelterm, die, voorzover die niet al voor zich zelf spreekt, naderhand omschreven zal worden.
Het beroep, de professie wordt gedefinieerd door het bezit in het algemeen, door het bezit van kennis, door het streven naar vermeerdering en het zinspelen op de minst wezenlijke eigenschap in de mens: het behoud, zijn behoud.
Evenredig met de mate van bezit en kennis heeft het beroep meer of minder aanzien, meer of minder stand of status, meer of minder klassekenmerk.
Het beroep is in wezen vijandig, wezensvreemd aan de bestemming, aan de ontplooiing van de mens, onderdrukt en verijdelt zijn kreatieve kapaciteiten, ook al versluieren we een onverzoenlijke tweeslachtigheid door te spreken over ‘kreatieve beroepen’, want die bestaan niet.
*
Kreativiteit begint bij de totale onteigening van het bezit en bij de mentale bereidheid tot onteigening van het bezit, bij het nulpunt. Deze onteigening is geen kwestie van weggeven, verdelen, konfiskatie, het ekonomies bankroet of het aan de bedelstaf geraken. Neen, deze onteigening is het vrijmaken van zeer elementaire kreatieve impulsen, een kwestie van mentaliteit, van een geestelijke dispositie, de
| |
| |
bevrijding van de roep uit het beroep.
Deze dispositie is afhankelijk, behalve van de individuele aanleg, voornamelijk van het milieu, het geestelijk klimaat en van de kansen tot ontplooiing van de individuele aanleg. De bereidheid tot onteigening is behalve een individueel, voornamelijk een sociaal-maatschappelijk probleem. Kreativiteit, hoezeer gestegen in de populariteit, geldt nog steeds als het voorrecht van de enkeling, het genie, en als een waaghalzerij die uiterst zelden door het sukses wordt bekroond. En omdat men denkt in termen van sukses, haalbaarheid en financieel profijt, kleeft er de lucht aan van underdog, risico en ander soort onverzoenlijkheden met de verering van de status. Kreativiteit wordt geassocieerd met kunstenaarschap, een beroep dat teert op de zak van anderen en geen status heeft verworven.
*
Kreativiteit is de mens aangeboren, is de voorkeur voor en de oriëntatie op het ‘ongeschapene’, is de onteigening van kennis, bezit en het ik, van normen en konventies, is het herzien van meningen en standpunten, is risiko en onveiligheid naast besjokkenheid en vervulling. Kreativiteit is niet het vestigen van een orde, van een standpunt, van een denkbeeld om die te hebben, te bezitten, te bevestigen, te handhaven maar kreativiteit is datgene in de mens wat hem in die orde, in dat standpunt, in dat denkbeeld voortdurend dwingt tot herziening.
Kreativiteit is als impuls, als potentiele mogelijkheid in ieder mens gelijkelijk aanwezig, niet in de zin van het (verouderde) meer of minder grote kunstenaarschap maar in de zin van menswording. De onderdrukking en verwaarlozing van o.a. deze impuls is de wortel van het algemeen gekonstateerde probleem van de menselijke vervreemding en verlies van identiteit. In onze huidige op orde, veiligheid en status gebouwde maatschappij betekent kreativiteit: verstoring, gevaar, onzekerheid en is onteigening van bezit een angstdroom.
In een samenleving waar welvaart betekent welzijn, het prestatiesyndroom is verhelderd tot ontplooiingsaktiviteit, waar hebzucht en bezit worden verhelderd tot onteigening en vorming, het eigen belang wordt gevonden in het belang van allen, de gesteldheid op de persoon plaats maakt voor de gerichtheid op de identiteit, daar kan de zin van kreativiteit duidelijk worden.
*
Kreativiteit is onteigening van het bezit; maar onteigening betekent en veronderstelt tevens optimaal welzijn, bezit niet als resultaat
| |
| |
van de jacht naar status en macht, leidend tot ongeproportioneerde en inadequate verhoudingen, zowel materieel als moreel; neen, bezit als optimale dispositie, inclusief de materiële.
Kreativiteit is het voorwaardelijke moment dat, als katalisator, een stofwisselingsproces op gang brengt, het bezit omzet in een uiterst ongrijpbaar levensgevoel.
Dit levensgevoel, ervaren als onteigening, als overwinning van het bezit, betekent konfrontatie met en herkenning van de identiteit, betekent konfrontatie met en herkenning van de meest elementaire aspekten van het leven, zijnde leven en dood.
Onteigening veronderstelt volstrekte vrijheid en vrijwilligheid, is de volstrekte ontkenning van macht. Men onteigent (zichzelf) op het moment dat men onteigend wordt, beide richtingen zijn identiek. In de onteigening versmelten het ik en zijn identiteit, wordt de persoon als bezits- en machtwezen tot menselijk wezen.
Dit levensgevoel, onteigend en ontslagen uit het bezit is tevens de aktieve mentale bereidheid tot onteigening, de bereidheid tot het risiko, het ongeschapene, de herwaardeering, de herziening -
We spreken nu over een denkbeeldig klimaat waar is voldaan aan alle voorwaarden voor de ontplooiing van de mens en de voorbereiding op een kreatieve ontwikkeling, op een proces tot mensworden, op het wezen van identiteit. Maar ook in een klimaat waar in geen enkel opzicht is voldaan aan deze voorwaarden, waar kreativiteit is toegesneden op de vrije tijd, gezien als een vrijblijvende artisticiteit, spel en ontspanning, als een nutteloos randverschijnsel, waar zij een smalle marge heeft naast de ethiek van de arbeid, de produktie, het nut, het funktioneren, - ook daar meldt zich de aangeboren kreativiteit, maar negatief en als gekooide roep.
Als onverwerkte energie zoekt kreativiteit een uitweg in blinde emotionaliteit, in onlust en psychiese labiliteit, in de angst voor leven en dood, in krampachtige behoudzucht en het griezelen voor alles wat de zekerheden kan bedreigen, als verontrusting en als eeuwig loerend gevaar.
De krampachtige zucht tot behoud bij het individu spiegelt zich in de struktuur van de samenleving: een staatsvorm waarin orde, rust en veiligheid alleen zaligmakend zijn, gebaseerd op een machtstruktuur die zich alleen kan handhaven door het stelselmatig kweken van bovengenoemde gefrustreerde behoudzuchtigen onderdanen, door het onderdrukken en manipuleren van juist die impulsen die de burgers tot bevrijde, volwaardige mensen zouden maken. Hoe diabolies zo'n systeem, zo'n vicieuze cirkel werkt wordt helaas door te weinig mensen doorzien.
| |
| |
*
Maar zo sterk kan onderdrukking en manipulatie niet zijn of deze impuls en energie manifesteren zich via de lekken van het maatschappelijk systeem, middels de waaghalzen, de kunstenaars, de pioniers, de onaangepasten, de zieners en de herzieners der gevestigde waarden. Hoe getekend, hoe vertekend en gekleurd door de lokale en in de tijd heersende omstandigheden, dat is een andere vraag waar we nu niet op in zullen gaan.
Wat dank zij de samenleving voor allen zou moeten gelden en in beginsel zou kunnen gelden, geldt nu ondanks de samenleving voor de sterksten, de genieën, de martelaars. Om repressie, behoud en voor keurvoor orde en veiligheid te rechtvaardigen heeft men het geloof gevestigd dat kreativiteit alleen voor de uitzonderlijk begaafden, de genieën zou zijn weggelegd. Met deze geruststellende en diepgewortelde gedachte, (de nog steeds niet overwonnen zolderkamer romantiek: ellende, underdog, armoede, bohemien) met de verheerlijking van het genie (men is geneigd de onaangepaste, de vernieuwer uithetverleden als voorbeeld te stellen en als held te vereren en de onaangepaste van vandaag te veroordelen en als aantaster van orde, rust en veiligheid te brandmerken. [H. Ph. Milikowski, Lof der onaangepastheid, Meppel 1967]) wordt de poort in eigen boezem dichtgegooid en geëxcuseerd en kreativiteit tot een kwalijk riekende tovenarij gemystificeerd. Men heeft in een lange historie geleerd zich te verzoenen met een geamputeerde ziel en stelt deze zelfs als norm, als garantie voor fatsoen en deugd. Men weet al niet anders meer en gezagsdragers, de bezitters en behoudzuchtigen gaan zelfs zo ver te stellen dat de mensen toch niet anders willen dan zich te konformeren met deze door de eeuwen ingeprente norm en dat niemands geluk er bij gebaat is dat nog te veranderen.
We spreken nog wel van menselijke vrijheid, van ontplooiing, van menswording maar niemand wil het eigenlijk en met het aan de orde stellen van het onderwerp wordt het probleem ontzenuwd en geruisloos afgevoerd.
*
Deels door overmacht gedwongen, deels uit zelfbehoud sloot de kreatieve geest een kompromis, een soort gewapende vrede met een samenleving die hem had willen elimineren. De kunstenaars, de pioniers, de onaangepasten kozen positie al naar gelang de vormen van die samenleving. Maar de ‘grote weigeraar’ was bereid te marchanderen, en de samenleving van zijn kant, dwz. de zittende macht, om taktiese redenen, niet onwillig door de vingers te zien wat niet uitroeibaar bleek, als het maar binnen de kontroleerbare perken bleef.
| |
| |
Zonder enige erkenning wederzijds ontstond wisselwerking. De samenleving ontleende ideeën, vereerde de helden en de bevoorrechte minderheden konden vrijblijvend, al of niet in ruil, door koop of ondersteuning het genot en de schijn van geestelijke verheffing deelachtig worden.
Kreativiteit werd kunst, voorwerp en een omlijste, verhandelbare spiegel van een verloren paradijs.
De symboliese pijl en boog maakten plaats voor taktiek en infiltratie de diplomatieke betrekkingen tussen beide kampen werden allengs hoffelijker, ambassadeurs uitgewisseld, welstand en eer bleken aanlokkelijk en het beroep van kunstenaar niet onoverkomenlijk. De groten, de bevoorrechten voerden handel, bepaalden de koers, de markt en de spelregels van de jacht. Kreativiteit, door de een aktief bedreven, door de ander passief beleden, werd een parallel-existentie voor een minderheid, slavernij en vervreemding voor de massa. De tragiek van dit verhaal ligt in het feit dat juist de groten van geest met het scheppen van kunst en kultuur de kreativiteit hebben verkocht door het bestaan in te wisselen voor het beroep, konkurrentiestrijd, bezit en macht te introduceren waaraan alleen kan worden deelgenomen door de atleten en de meest gespierden.
De tragiek ligt in het feit dat de groten van geest met het scheppen van kunst en kultuur, de kleinen, het voetvolk, de achterban hebben verraden en geïsoleerd van hun beroep en zodoende hebben bijgedragen en gesanktioneerd de ethiek van de arbeid, het geloof in de slavernij.
De tragiek van dit verhaal ligt tenslotte in het feit dat wijzelf, met onze kreatieve beroepen, bewust of onbewust er het onze aan bijdragen en tol betalen aan een samenleving die onderdrukking motiveert en rechtvaardigt en in zijn streven veiligheid, orde en rust als hoogste norm stelt.
*
Hoe meer kreativiteit wordt aanbevolen en als konsumptieartikel aan de man wordt gebracht, hoe minder aan de voorwaarden voor kreativiteit wordt voldaan, hoe meer de mens van z'n kreatieve impulsen vervreemdt. De aanbeveling wekt de indruk, en wil dat ook doen, dat een nieuw besef is doorgebroken. Maar dat is merendeels schijn.
In feite is er sprake van een manipulatie-taktiek, automaties in het belang van het orde handhavende gezag, dat, onder het mom van humaniteit en de zorg voor het welzijn, de mensen niet richt op roep en bevrijding, zelfverwerking en onteigening, maar kreativiteit hanteert als een therapie ter genezing of voorkoming van psychiese labi- | |
| |
liteit, gevolg van onverwerkte emotionaliteit en vervreemding, en bedoelt het slachtoffer met een zacht lijntje terug te voeren tot de aanpassing aan het produktie-proces, de arbeid, het beroep, het huwelijk etc.
Kreativiteit, gekanaliseerd en funktioneel in het maatschappelijk patroon, als welzijns- en vormings-werk, onttrekt, hoe heilzaam het als lapmiddel ook mag zijn, de eigenlijke kreativiteit en de problematiek daarvan aan het oog.
*
En wat doen wij of zij die genoemd worden kreatief werkzaam te zijn? Geven wij ons daarvan rekenschap? Manipuleren wij niet ook en zijn we niet ongemerkt ingesponnen door de geest van bezit, macht en produktie en leggen wij niet ook het aksent op beroep, welstand en veiligheid?
Zijn we bereid onze standpunten, onze formules te herzien, risiko's te nemen, onteigening en alle inhaerente voorwaarden van kreativiteit te aanvaarden?
Of excuseren we ons omdat we vrouw en kinderen hebben?
Roepen wij ook, ja, alles goed en wel, maar wat doen we met dat idealisme, de chaos en kom eerst met een alternatief, een ander konsept, een betere formule!
Maar het alternatief is er niet zolang we dit zelf niet willen, want een pasklare formule is er niet en kan er ook niet zijn. Het alternatief wordt niet gemaakt maar ontstaat uit de mentale bereidheid de dialektiek van het leven te aanvaarden en te realiseren onder de voorwaarden van het ‘eigen (lijke)’ bestaan.
Spiegelen wij ons ook aan de grootheid en de roem van enkelen, de helden, ontlenen we daaraan de norm, zelfs de prikkel tot het maken van kunst? Hebben wij ook berustend leren leven als wanhopig slachtoffer van een tyrannieke, vervreemdende konjunktuur?
Kan er ook nog een bestaan gerealiseerd waarin geleefd en geademd kan worden zonder dat de ambities en zelfrechtvaardigingen worden opgezweept tot innerlijke folteringen en disharmonie? Een bestaan, waarin, met het vervloeien van de afgebakende grenzen der kunsten, beroepen en specialismen, het leven zich kan ontheffen uit de benauwde zelfgenoegzaamheid van bezit, stand en status en kan worden tot een proces waarin de persoon wordt tot identiteit, het eigenbelang tot het belang van allen?
*
Gezien vanuit deze gedachtengang rijst de vraag of het dan niettemin gerechtvaardigd is te profiteren van de voordelen van de welvaarts- | |
| |
staat, funkties te vervullen die het beroep veronderstellen, giften, honoraria en stipendia te accepteren verstrekt door een overheid, die een verdeelsleutel hanteert waaraan, gezien de machtstruktuur, willekeur, onrecht en bijbedoelingen kleven.
De vraag naar de rechtvaardiging van het profijt is alleen relevant tenopzichte van de willekeur en het onrecht. Want inderdaad, de vraag: ‘Waarom ik wel en de ander niet’ of: ‘wie of welke pauper heeft er zijn huid voor moeten verkopen’ is een probleem dat ontstaat niet ten opzichte van m'n beginselvastheid maar bij m'n voornemen om met het profijt een onrecht en een misverstand in de samenl2eving al of niet te kontinueren of te onderschrijven.
Het antwoord van iemand, die ik me niet herinner op een soortgelijke vraag kwam er op neer dat bij de guerrilla, de strijders de op de vijand buitgemaakte munitie niet zullen versmaden en zullen inzetten voor de realisatie van het gestelde doel. De mate van konsekwentie zit niet in het accepteren of weigeren van rechten, maar in het al of niet verzaken van taken en plichten. De guerrillastrijder bij wie het eigenbelang gaat boven het belang van de anderen en dat van de ideologie, die zwicht voor de verlokkingen, verraadt de zaak en verzaakt zichzelf. In de wereld van de kunst zijn er eveneens overlopers die het bestaan hebben ingewisseld voor het meer veilige be-roep en de kreativiteit hebben gekompromitteerd tot een bedrijf met de moraal: ieder voor zich en god voor allen.
Het zou interessant zijn na te gaan hoeveel frustratie er wordt veroorzaakt hoeveel potentieel aan talent en aanleg verspild wordt, over hoeveel geestelijke verminking wordt heengeleefd. Niet zozeer om te treuren over de hoeveelheid kunst en kultuur die voor de markt verloren gaat maar om na te gaan hoe de struktuur van de samenleving in de kansverdeling en in het bewustzijn van de betrokken bevoorrechten en van de misdeelden doorwerkt. Zou het waar zijn dat degenen die de sleutel-posities van het officiële kultuurleven, roem en eer hebben verworven, het navenante aanzien en de ontwikkelingskansen genieten, kunnen bogen op uitzonderlijke kapaciteiten die de willekeur en het onrecht van de kansverdeling kunnen motiveren? Zijn de kleinen, het voetvolk, de slaven werkelijk zo dom, dat de wet van de schaarste van kracht blijft en het feit gerechtvaardigd dat de aanspraken die opklinken worden genegeerd en onderdrukt? Wie is er voor verwisselbaarheid der funkties?
Wie meent het niet toch beter te kunnen?
Wie maakt er niet gebruik van zijn macht en welke funktie, welke positie heeft althans in deze konstellatie niet bij definitie een al of niet kontroleerbare geringschatting voor de medemens ingebouwd? En wie ontkomt er aan?
| |
| |
Iedere vorm van macht, zelfs de geringste, is tégen kreativiteit, tégen verbeelding, tégen onteigening, tégen het streven naar ontplooiing en menswording. Daarentegen is iedere vorm van macht, zelfs de geringste vóór het onrecht dat sedert eeuwen en nog steeds jegens de mens, de kleinen, het voetvolk, de slaven wordt begaan.
*
Een utopiese visie op kreativiteit en onteigening lijkt niet te rijmen met het beeld van de menselijke slechtheid.
En inderdaad, een lange historie geeft weinig aanleiding tot optimisme. Maar niettemin ben ik van mening dat we te doen hebben met een ‘eigenschap’ die nog verwijst naar en aanspraak maakt op, laten we het noemen, de menselijke ‘goedheid’. Een eigenschap die we kunnen onderscheiden als een verre impuls die, hoezeer verdrongen en gekluisterd, steeds is werkzaam geweest in de verschillende aspekten van het kreatieve proces en als sleutel kan dienen tot het inzicht van de verschijnselen. Niet alleen de vraag naar de vormenwereld in de kunsten, de keuze en de ontwikkeling van het materiaal in de loop der historie tot op heden, voortvloeiend uit de funktie in en de relatie van de mens (kunstenaar) tot de samenleving, laat zich verklaren door het onteigeningsmoment in de kreativiteit. Deze onteigening spiegelde zich af in een positie- en/of op-positie bepaling ten opzichte van de maatschappij.
Maar ook de vraag waarom een relatief groot aantal mensen steeds weer het kreatieve beroep verkiest boven een funktie in de produktiemaatschappij is niet alleen te begrijpen door de wissel op het fortuin of door motieven van sukses en haalbaarheid. De volharding van velen, zelfs na hardnekkige tegenslag, zou onwaarschijnlijk zijn als er niet andere drijfveren zouden zijn dan gemakzucht of een illussoire hoop op lotsverbetering. Onderscheiden we ook niet hier het ont-eigenings-principe van een tot de achterhoede teruggedrongen kreativiteit?
Terwijl zij kreativiteit aanbeveelt, diskrimineert de samenleving deze door het gemiste sukses als ‘mislukking’ te kwalificeren en de betrokkene als ‘mislukkeling’ te vermorzelen. En door alleen het produkt en het resultaat te laten gelden verwaarloost de samenleving de onmeetbaar menselijke aspekten, die in de kreativiteit en met de onteigening althans worden aangesproken.
Voor deze menselijke aspekten is geen hoop zolang het levensklimaat bepaald wordt door de ethiek van de arbeid, door status, macht en het recht van de sterkste, en de faktor onteigening, de bereidheid daartoe, gedwongen is een onbewust, merendeels gefrustreerd scha- | |
| |
duwbestaan te voeren en zich alleen in de klandestiniteit kan ontplooien.
Bergen nh aug. 72
|
|