| |
| |
| |
Carlos Drummond de Andrade
Midden op de weg
Midden op de weg lag een steen
er lag een steen midden op de weg
midden op de weg lag een steen.
Nooit zal ik dit gebeuren vergeten
in het leven van mijn zo vermoeide netvliezen.
Nooit zal ik vergeten dat midden op de weg
er lag een steen midden op de weg
midden op de weg lag een steen.
(Alguma poesia)
| |
| |
| |
Geheim
Poëzie is inkommunikabel.
Ze zeggen dat er geweervuur is
binnen bereik van ons lichaam.
Alles is mogelijk, alleen ik ben onmogelijk.
De zee stroomt over van vissen.
Er zijn mensen die lopen op de zee
Stel dat een engel van vuur
het gelaat van de aarde zou geselen
en dat de geofferde mensen
(Brejo das almas)
| |
| |
| |
Schouders onder de wereld
Er komt een tijd waarin men niet meer zegt: mijn God.
Tijd van absolute loutering.
Tijd waarin men niet meer zegt: lieveling.
Want de liefde bleek vergeefs.
En de handen vlechten slechts het ruwe werk.
Of vrouwen al kloppen aan je deur, je doet niet open.
Je bent nu alleen, het licht is uit,
maar in het duister schitteren enorm groot je ogen.
Je bent een en al zekerheid, kunt niet meer lijden.
En je verwacht niets van je vrienden.
Het geeft niet of de ouderdom komt, wat is ouderdom?
Je hebt je schouders onder de wereld gezet
en die weegt niet meer dan de hand van een kind.
Oorlogen, honger, vergaderingen in gebouwen
bewijzen alleen dat het leven doorgaat
en dat nog lang niet iedereen zich heeft bevrijd.
Sommigen vinden de aanblik barbaars
en zouden (gevoelige mensen) liever sterven.
De tijd is gekomen dat sterven niet helpt.
De tijd is gekomen dat leven een bevel is.
Leven zonder meer, zonder mystifikatie.
(Sentimento do mundo)
| |
| |
| |
Het zoeken naar de poëzie
Maak geen verzen over gebeurtenissen.
Schepping noch dood bestaan voor poëzie.
Voor poëzie is het leven een stilstaande zon,
het geeft geen warmte en geen licht.
Affiniteiten, verjaardagen, persoonlijke belevenissen tellen niet.
Maak geen poëzie met je lichaam,
dat voortreffelijke, komplete en komfortabele lichaam, zo wars van
Jouw druppel gal, je grimas van genot of van pijn in het donker
Bespaar me ook je gevoelens,
die munt slaan uit misverstand en lange reizen wagen.
Wat je denkt en voelt, is nog geen poëzie.
Zing niet de lof van je stad, laat haar met rust.
Zang is niet de beweging van machines noch het geheim van huizen.
Het is geen muziek in het voorbijgaan gehoord; geruis van de zee in
de straten dicht bij de schuimrand.
noch de mensen onder elkaar.
Voor zang zijn nacht en regen, vermoeidheid en hoop, van geen
Poëzie (haal geen poëzie uit de dingen)
elimineert subjekt en objekt.
Niet dramatiseren, niet aanroepen,
niet onderzoeken. Verdoe geen tijd met liegen.
Je ivoren jacht, je diamanten schoen,
uw mazurka's en misvattingen, uw skeletten uit huiselijke kring
verdwijnen in de bocht van de tijd, zijn iets onbruikbaars.
Tracht niet je eenmaal begraven en mistroostige jeugd
| |
| |
Weifel niet tussen de spiegel en de
Wat vervaagde was geen poëzie.
Wat er ook brak, kristal was het niet.
Dring geruisloos door in het rijk der woorden.
Daar bevinden zich de gedichten die wachten geschreven te worden.
Ze zijn verlamd, maar er is geen wanhoop,
kalmte en koelte heersen op het onberoerde oppervlak.
Daar zijn ze dan, eenzaam en zwijgend, in diktionaire staat.
Leef samen met je gedichten, voor je ze schrijft.
Heb geduld, als ze duister zijn. Blijf kalm, als ze je treiteren.
Wacht tot elk zich vormt en zich voltooit
met zijn kracht van woord
en zijn kracht van stilte.
Dwing het gedicht niet uit de limbus los te komen.
Raap niet van de grond op het gedicht dat was gevallen.
Tracht niet het gedicht te vleien. Aanvaard het
zoals het zijn uiteindelijke en in de ruimte verdichte vorm
Kom nader en bezie de woorden.
heeft duizend geheime gezichten onder een neutraal gezicht
en vraagt je, zonder iets te geven om het antwoord,
armzalig of verschrikkelijk, dat jij geeft:
ontdaan van melodie en betekenis
hebben ze toevlucht gezocht in de nacht, de woorden.
Nog vochtig en boordevol slaap
rollen ze weg in een moeilijke rivier en gaan over in misprijzen.
(A rosa do povo)
| |
| |
| |
Jaarwisseling
De laatste dag van het jaar
is niet de laatste dag van de tijd.
Andere dagen zullen komen
en nieuwe dijen en buiken zullen je de warmte des levens mededelen.
Je zult monden zoenen, papieren verscheuren,
reizen maken en vieringen bijwonen van
zoveel verjaardagen, doktoraalexamens, promoties, glorie, zoete
(dood met orgelspel en koraal,
dat de tijd meer dan vol zal zijn en je het roepen niet hoort,
het onherroepelijke huilen
van de wolf, in eenzaamheid.
De laatste dag van de tijd
is niet de laatste dag van alles.
Er blijft altijd een franje van leven
waar twee mensen gaan zitten.
een lichaam en zijn herinnering,
en wie weet misschien God...
Ontvang in eenvoud dit geschenk van het toeval.
Je hebt verdiend nog een jaar te leven.
Je zou wel altijd willen leven en de droesem der eeuwen drinken.
Je vader is dood, je grootvader ook.
In jou zelf is al veel gestorven, of anders loert het op de dood.
Maar hoe dan ook, je leeft, voor de zoveelste keer,
en je hoopt, glas in de hand,
De troost van zich bedrinken.
| |
| |
De troost van dansen en schreeuwen,
de troost van het biljart,
de troost van Kant en van de poëzie,
allemaal... en geen enkele brengt uitkomst.
Komt de ochtend van een nieuw jaar.
De boel is afgewassen, opgeruimd.
Het wrakke lichaam herstelt zich in schuim.
De zintuigen funktioneren vlot.
Het leven gulpt uit de mond,
lekt de handen, het plaveisel.
Het leven is dik, vettig, dodelijk, gluiperig.
(A rosa do povo)
| |
| |
| |
Verkoop van de roos
Mateloze moeite kost ons de bloem.
Voor minder dan acht gulden verkopen? Nooit.
Zoetere lente bestaat niet, fluwelere roos
ooit gezien? Neen, heren, weest ontvankelijk.
Eén enkel bloemblad resumeert zonsopgangen en pointillismen,
suggereert buitenverblijven, zegt dat men van je houdt, gij daar
zij is zeven bloemen, de een al geuriger dan de ander, alle exotisch,
alle historisch, alle kathartisch, alle pathetisch.
Uitvinder van de roos die ik ben, verraad ik mij niet, wie ben ik?
God heeft mij geholpen, maar weet hij veel, en ik betwijfel
of iemand in een andere wereld zich neigt om het landschap te zeven,
een roos te denken in zuivere afwezigheid, in de wijde leegte.
Maar voor zo'n spotprijs een, hoe zal ik zeggen, goudgeburileerd
nee, het is wreed te leven in een zo eigendunkelijke tijd.
Onrechtvaardig te lijden onder verbanning, kleine dagelijkse
u sterrenwaar van hoog gehalte te bieden en uw hoongelach te
| |
| |
Ik zal mijn slappe negotie, mijn onbegrepen handel sluiten,
want nooit zal men bij mij komen, dat weet ik, voor het beste dat ooit 's nachts werd gemaakt,
en niemand heeft acht gulden. Ik zie geen liefhebbers meer voor rozen.
O eind van het Parnassiaanse, begin van het moeilijke tijdperk, de bourgeoisie verrot.
(A rosa do povo)
|
|