| |
| |
| |
Verhalen van de Inuit
Gert Nooter
Het is rot, maar het geeft niet (Ajorpot kisiek ajingilat)
Talloze malen sloot Lars Jonathansen, inwoner van Tinitegilâq, een situatie van pech, bad luck op de jacht, af met de verzuchting dat het rot was, maar niet zo erg eigenlijk.
Lars is getrouwd met Asda Sivarsen. Zij hebben negen kinderen, waarvan ze er één weggaven aan het kinderloze tweelingzusje van Asda. Haar man, Lars, was in het begin van ons verblijf in Tinitegilâq onze tolk.
Aangezien mijn ervaring met de poolgebieden in hoofdzaak is gebaseerd op een onderzoek naar processen van verandering op Oost-Groenland, uitgevoerd in de jaren 1965, 1967-1968 en 1970 zal ik mij hieronder vooral met dit gebied en met de mensen die daar wonen bezig houden.
Tinitegilâq ligt op Oost-Groenland, als laatste nederzetting voor de ijskap, aan de Sermilikfjord. De inwoners zijn Inuit (spr. uit Inoewiet). Meestal worden zij aangeduid met de term Eskimos, maar dat is een scheldwoord in een Indiaanse taal. Indianen en Inuit waren in de loop van de geschiedenis zelden vrienden. Dus hadden ze scheldwoorden voor elkaar. Het woord Eskimo kwam via een Franse missionaris vanuit Canada naar Europa. Het betekent rauwvleeseter.
De mensen in Tinitegilâq op Oost-Groenland zijn jagers en vissers, zoals alle Inuit van Noord-Oost Siberië tot aan Oost-Groenland. Alle 80.000 Inuit spreken één taal, hoewel door langdurig isolement wel regionale dialecten ontstonden. Het Oost-Groenlands dialect wijkt sterk af van de oorspronkelijke taal.
De Oost-Groenlanders kwamen pas in 1884 in contact met blanken, toen zij zogezegd ‘ontdekt’ werden door een Deense expeditie onder leiding van Gustav Holm. Toen Holm met zijn van huiden gemaakte boten de Angmagssalikfjord binnendraaide stonden de Oost-Groenlanders op de rotsen het allemaal te bekijken. Een van hen zei toen: ‘Het moet zeker een droom zijn, dat ik Kavdlunat (= blanken) zie.’ ‘De ontdekten’ (de Groenlanders) kenden de naam van hun ont- | |
| |
dekkers dus al.
Geleidelijk aan raakten de Oost-Groenlanders meer in contact met blanken. Eén van de facetten van dat nauwere contact was het onderzoek naar processen van verandering dat ik daar deed. Hoewel ik mij niet expliciet heb bezig gehouden met het verzamelen van mythen en verhalen hoort men er altijd wel een paar.
Sommige van deze verhalen worden door de hele door Inuit bewoonde wereld verteld, telkens met een locale variant.
Zo een ‘universeel’ verhaal is bijvoorbeeld dat waarin wordt verteld waarom de raaf zwart is:
Versie uit Oost-Groenland (Rasmussen, 1921):
Lang geleden, in de dagen, dat de raaf en de parelduiker nog allebei helemaal wit waren, kwam de raaf op een dag de parelduiker tegen. Zij maakten een afspraak om elkaars veren met kleuren en mooie patronen te versieren. De raaf begon en versierde de parelduiker zo, dat de vogel deels wit, deels zwart met witte spikkels werd. Op sommige plaatsen waren de witte stippen dicht bij elkaar, op andere meer verspreid. Toen de raaf klaar was vroeg hij de parelduiker te kijken en te vertellen of hij tevreden was. De parelduiker keek en vond dat hij buitengewoon mooi was geworden.
Daarna beschilderde de parelduiker de raaf zo, dat zijn hele lichaam bedekt werd met witte spikkels, alle even groot en even ver van elkaar. Toen het werk klaar was vroeg de parelduiker aan de raaf om te kijken en te vertellen of hij tevreden was. De raaf bekeek zijn veren allemaal, maar ontdekte, dat op één plaats aan de onderkant van één van zijn vleugels, twee witte stippen een beetje verkeerd zaten. Hij begon dat meteen te corrigeren; maar hij ging er zo lang mee door, dat hij tenslotte helemaal zwart was.
Het was nauwelijks klaar, of de raaf begon uit alle macht te roepen: Qâq, qâq, qâq, qâq; dat betekent in de Inuit taal: een huid voor een slaapbank. De raaf had vroeger nooit zo'n geluid. De mensen kwamen daarom bij elkaar en zeiden: ‘Er roept iemand om een huid voor een slaapbank; schiet op en pak er één.’
Maar het had geen zin zo'n huid neer te leggen, want de raaf bleef maar roepen: Qâq, qâq, qâq, qâq.
Sinds die tijd roept de raaf qâq, en is hij zwart, en is de parelduiker zo mooi gespikkeld.
In een versie uit het gebied van Iglulik (Canada) over de raaf en de parelduiker speelt het ongeduld en de ruzie een grote rol (Rasmussen, 1929):
Op een keer kwamen de raaf en de parelduiker elkaar tegen, daarbij spraken ze af elkaar te tatouëren. De raaf begon, en toen hij klaar
| |
| |
was begon de parelduiker aan het tatouëren van de raaf. Maar de raaf kon maar niet stil staan en keer op keer zei de parelduiker: ‘Als je niet stil staat gooi ik alle roet die ik hier heb over je heen’. Tenslotte verloor de parelduiker zijn geduld, gooide alle roet over de raaf heen en rende het huis uit. Vlak voor de parelduiker ontsnapte kon de raaf hem nog een paar stenen achterna gooien. De stenen raakten de parelduiker aan zijn dijbeen. Hij zakte in elkaar en kon nauwelijks meer lopen. Sinds die dag zijn alle raven zwart, en alle parelduikers slecht ter been.
De Oost-Groenlanders vergelijken het lopen van ons Europeanen vaak met dat van de parelduikers. Mijn sporen in de sneeuw werden, hoewel ik dezelfde bontlaarzen droeg als de Groenlanders, onmiddellijk herkend omdat wij, Europeanen, onze voeten niet recht vooruit zetten.
Het is geen toeval, dat de raaf een grote rol speelt in de verhalen van de Inuit. Hij is naar mijn weten het enige levende wezen in het poolgebied dat niet wordt gegeten. Met uitzondering dan van muggen. Klauwen en snavels van raven werden veel gebruikt als amuletten. Hoewel door het contact met de blanken de raaf zijn magische kracht van weleer heeft verloren, blijft het voor de Groenlanders een vogel die anders is dan alle andere. Ravenpoten zijn tegenwoordig geld waard. De Koninklijke Groenlandse handelmaatschappij betaalt Dkr. 2,50 per paar. Sinds de Groenlanders geweren hebben lukt het nog wel eens een raaf te schieten. Het vlees eten ze nooit, maar ze maken wel dankbaar gebruik van het merkwaardige feit, dat die blanken bereid zijn geld voor de poten neer te tellen.
Blanken komen ook in heel oude verhalen van de Inuit wel voor. Het is daarbij vaak niet duidelijk, op welke manier de informatie over de blanken is ontstaan. Zo is er een verhaal over het ontstaan van ‘Kavdlunak, Timersek en Erkilik’. Kavdlunak zijn blanken; Timersek en Erkilik zijn mythische wezens, die in het binnenland wonen. Dit verhaal kennen we van Baffinland, maar ook van West en Oost-Groenland. Hieronder volgt een wat verkorte versie van een in Oost-Groenland opgetekend verhaal.
Het ontstaan van kavdlunak, Timersek en Erkilik (Holm, 1914): Lang geleden leefde hier een echtpaar, met een dochter. Zij had al veel echtgenoten gehad; maar omdat zij er niet één erg lang kon houden, zei haar Vader tegen haar: ‘Als je geen enkele echtgenoot kunt houden, kan je beter een hond als man nemen.’ Toen ze op een dag wakker werden zagen ze, dat de hond niet vast zat, en bij de in- | |
| |
gang van het huis lag. Zij maakten de lijn weer vast, maar de volgende morgen was de hond weer los en lag nu in de ingang. Zij maakten het dier weer vast, de avond viel, maar de volgende morgen zat de hond in het huis voorbij de ingang. De daaropvolgende morgen zat de hond al op de slaapbank, en de dag er op lag de hond bij de dochter, die geen echtgenoot kon vasthouden. De hond werd weer vastgezet; maar toen de avond viel, en de traanlamp was uitgedaan, hoorden ze gestommel en iemand schreeuwen. Toen ze de lamp aandeden, zagen ze, dat de hond het meisje (de dochter) uit het huis droeg. De dochter werd zwanger en kreeg een groot aantal kinderen tegelijk. De ouders vonden, dat de kinderen te veel aten. Daarom bracht de vader zijn dochter met al haar kinderen naar een eiland, maar hij bracht ze wel te eten. Elke keer als hun grootvader met een volgeladen kajak arriveerde, kwamen alle kinderen naar de kant om alles aan te pakken. Als hij eens wat lang weg bleef ging de hond zwemmend het voedsel ophalen.
Op een dag zaten er in de zakken waarin de hond het voedsel overzwom stenen verstopt. Het lukte de hond toch terug te zwemmen met behulp van een amulet. Hij zei toen tegen de kinderen: ‘Als jullie grootvader hier weer komt moeten jullie hem opeten, want hij heeft stenen tussen jullie voedsel gelegd.’ Toen de grootvader de volgende keer aankwam in zijn kajak, zei hij tegen de kinderen: ‘Jullie zullen wel erge honger hebben.’ Hun moeder had tegen hen gezegd, dat zij hun grootvader moesten opeten. Toen de kinderen al het voedsel ophadden, begonnen ze aan de kajak te likken en aten de huid ervan op. Daarna grepen ze hun grootvader en aten hem op. Hun moeder besloot toen haar kinderen de wereld in te zenden, en voor zichzelf te laten zorgen. Zij nam de zool van een laars, zette er wat kinderen in, duwde hen in zee en zei: ‘Jullie vader kan niets voor jullie maken, jullie zullen dus zelf moeten leren dingen te maken.’ Deze kinderen werden kavdlunak (blanken). De andere kinderen zette ze op wilgebladeren die op het water dreven; deze duwde ze in de richting van het vasteland. Deze kinderen kwamen in een land zonder water, en werden Timersek en Erkilik.
De kavdlunak (blanken) kwamen in een land waar zij zichzelf leerden ijzer te maken, en schepen en huizen te bouwen. Zij konden alles. Zij maakten ijzer in grote potten, die vol zaten met traan. Daar stopten ze mensen in. Die werden eerst wit, dan rood, dan zwart, en dan werden ze ijzer en maakten een zingend geluid als ze er uit werden gehaald. Het ijzer kwam hier pas nadat het land in stukken was gebroken, en er uit zag, zoals het nu is. (verteld door Kutuluk)
Hoewel Groenlanders natuurlijk sterk afhankelijk zijn van hun slede- | |
| |
honden hebben zij geen respect voor deze dieren, zoals ze dat wel hebben voor de zeehonden en de ijsberen die ze moeten jagen.
Sordlu qimeq (als een hond) is één van de ergste scheldwoorden die een Groenlander kan bedenken. Het geeft te denken dat in dit verhaal de blanken voortkwamen uit een niet voor het huwelijk deugende vrouw en een hond.
Misschien vinden we in dit verhaal iets terug van de mengeling van groot respect (‘zij konden alles’), en diepe minachting waarmee Inuit over blanken denken.
De minachting voor de blanken is enerzijds gebaseerd op de hulpeloosheid van de meeste blanken in de polaire omstandigheden, maar ook op het onbegrip bij de blanken voor de maatschappijvorm van de Inuit.
Kenmerkend voor de maatschappij was en is het ontbreken van organisatie en leiderschap. Rechtspraak ontbrak.
Uiteraard bestonden er wel middelen om lieden die zich niet aan het bestaande normenstelsel hadden gehouden te corrigeren, of te dwingen de gemeenschap te verlaten. Dat gebeurde o.a. door de vrij bekend geworden zangduels. De opponenten zongen beurtelings een geïmproviseerd lied, waarbij zij zich begeleidden op platte met een ijsbeerblaas bespannen trommels. De winnaar van zo'n zangduel was degene, die de scherpste teksten bedacht, en daarmee de gunst kreeg van de omstanders. De verliezer verloor niet zijn leven, maar wel zijn gezicht, wat hem er meestal toe bracht met zijn naasten in de boot te stappen en de gemeenschap te verlaten. Holm maakte zo'n duel mee, tijdens zijn overwintering in 1884 en 1885. (Holm, 1914)
Een man, die geen zoons kon krijgen bij zijn vrouw, dwong haar met andere mannen naar bed te gaan. Toen ze dat deed werd de echtgenoot jaloers en begon haar te slaan. Tigajak, die met haar naar bed was geweest nam dat niet en daagde haar echtgenoot uit voor een trommelstrijd (zangduel). Hij zong:
‘In het warme weer, als ik tussen de vrouwen ben, moet ik met mijn broek naar beneden lopen ah, ja; ah, ja.
Mensen die geen zoons kunnen krijgen, zouden er niet aan moeten denken met vrouwen naar bed te gaan, ah, ja; ah, ja.
Jij zei tegen haar, dat ze met andere mannen naar bed moest gaan om kinderen te krijgen, ah, ja; ah, ja.
Maar toen ze dat deed, werd je toch jaloers en sloeg je haar, ah, ja; ah, ja.
Jij bent niet de enige, die haar bezit, je zou haar dus ook niet moeten slaan, ah, ja; ah, ja.’
De ‘afloop’ van dit conflict is niet bekend, maar het lijkt waarschijnlijk, dat Tigajak er als winnaar uit te voorschijn kwam.
| |
| |
De trommelzangen en zangduels zijn door de zending uitgebannen. Trommelzangen werden ook toegepast door de angekok (sjamaan) als hij in trance wilde raken voor zijn reizen naar de geestenwereld. De befaamde - en veel beschreven - feesten waarbij vrouwen werden uitgewisseld, nadat de traanlampen werden gedoofd, waren natuurlijk eveneens een dankbaar object voor missionarissen.
Maar wat lange tijd met alle middelen werd uitgebannen is nu weer in. Tijdens een koninklijk bezoek aan West-Groenland werd een aantal oude mensen, die de trommelzangen nog kenden, uit de kleine nederzettingen van Oost-Groenland opgetrommeld, en gratis overgevlogen. Twee van hen - Mozes Akipe en Intali Singhertek - komen uit Tinitegilâq. Dat is de nederzetting waar ik onderzoek deed, zodat ik ze goed ken. Al na enkele maanden tijdens ons verblijf greep Mozes de gelegenheid aan om mij met een trommelzang toe te zingen. Mijn kennis van het Groenlands was toen nog niet van dien aard, dat ik hem helemaal kon volgen. Maar dat verhoogde de hilariteit van de andere aanwezigen in niet geringe mate.
Ook nu nog klinken af en toe de trommels op in Tinitegilâq. Dat geluid komt dan of wel van een grammofoonplaat, die ergens in een huis wordt afgedraaid, ofwel van Mozes en Intali, die na het gebruik van enige sterke drank elkaar vaak opzoeken. De grammofoonplaten met traditionele muziek uit Groenland zijn uitgebracht door de Koninklijke Groenlandse Handelmaatschappij. Deze platen worden vooral in Groenland goed verkocht. Zeker zes mensen in Tinitegilâq bezitten de platen, die ze af en toe op hun door Philips geleverde, op batterijen lopende, platenspelers afspelen.
In de meeste huizen van Tinitegilâq vinden we een platenspeler en een radio. In Oost-Groenland is de eigen zender van Radio Groenland meestal slecht te ontvangen maar radio IJsland des te beter. Door de introductie van de radio en zeker ook het kaartspel is de vrijetijdsbesteding gewijzigd. Maar toch worden er in de lange winteravonden nog wel verhalen verteld. Daarbij is er één, over een man genaamd Qipa (spr. uit kriba).
Qipa woonde in Kulusuk met zijn vrouw en twee kinderen. Hij was een zeer groot jager. De andere inwoners van Kulusuk waren erg jaloers op hem. Op den duur voelde Qipa zich bedreigd en hij besloot dan ook om te vertrekken. Op een nacht, terwijl iedereen sliep, pakte hij zijn kajak en zijn umiak (een grote, van zeehondhuiden gemaakte, transportboot) en laadde zijn honden en andere bezittingen in. Met vrouw en kinderen voer hij in de richting van de Sermilikfjord. Hij voer alleen in de nacht, en gaf zijn honden goed te eten om te voorkomen, dat ze hem door blaffen of huilen zouden
| |
| |
verraden. Tijdens zijn tocht passeerde hij ongemerkt Tinitegilâq en koerste naar het Noorden. De Sermilikfjord wordt in het Noorden afgesloten door vier enorme gletschers, waarvan in de zomer dagelijks geweldige stukken ijs in zee storten. Hij voer langs de linkeroever door tot dicht bij de gletscher. Daar bouwde hij voor zijn gezin een winterhuis. Hij was zo bang, dat een passerende jager hen vanuit een kajak zou zien, dat hij het huis achter een rotsrichel verborgen bouwde. Zijn honden sneed hij de stembanden door, zodat ze niet meer konden blaffen. Zijn kinderen verbood hij ooit te spreken. Qipa heeft daar tot het einde van zijn dagen geleefd. Niemand weet waar zijn vrouw en kinderen gebleven zijn.
Wie nu komt op de plaats waar Qipa woonde kan daar een huis vinden, dat uniek is op Groenland. Het is het enige huis, dat geen uitzicht geeft op zee. Vanuit zee is het volkomen onzichtbaar. Dichtbij het oude vervallen stenen huis van Qipa staat nu een klein houten huisje, dat gebruikt wordt als schuilplaats tijdens stormen, maar ook wel door jagers, die daar een tijdje gaan wonen. De plaats waar het huis van Qipa staat heet inmiddels ook Qipa. Het is een goed jachtgebied, waar veel zeehonden voorkomen.
De verhalen van de Inuit zijn in de laatste tijd weer meer in de belangstelling gekomen, omdat gebleken is, dat in sommige verhalen de sleutel tot nog niet opgeloste vraagstukken is verborgen. Bovendien is de orale traditie inmiddels vervangen door publicaties van dichters in kranten en tijdschriften. In de op Groenland verschijnende krant ‘Atuagagdliutit’ (iets wat je kunt lezen) wordt aan moderne Groenlandse litteratuur regelmatig aandacht besteed. Deze krant wordt in Nûk/Godthåb - hoofdstad van Groenland - gedrukt, en is op het ogenblik aan de honderdentwaalfde jaargang bezig. De moderne schrijvers en dichters grijpen vaak terug op de oude doorvertelde verhalen. Maar het oproer kraait ook hier.
Fare Nielsen schreef een paar beschrijvende verzen waarin de ‘vooruitgang’ op Groenland wordt betwijfeld:
‘Kinderen gaan water halen
zij dragen een emmer in de ene hand
en een leeg margarineblikje in de andere.’
‘De werkman met zijn vaste baan
gaat langzaam en onverschillig naar zijn werk
je zou denken dat het zijn baan was
om zijn eigen voetstappen te tellen.’
| |
| |
Indalêraq is er eigenlijk veel duidelijker over:
‘In ons land, is de vooruitgang onderweg
met groeiende snelheid, en
zij die het niet bij kunnen houden
zullen mislukken en sterven.’
Deze verzen zijn geschreven door mensen uit West-Groenland. Zij leven in een maatschappij waarin het contact met de Europese wereld een dagelijkse realiteit is. Hoewel de Denen de ‘verwestersing’ van Groenland zorgvuldig overdenken en begeleiden, is er toch - vooral in West-Groenland - verzet ontstaan. Dit verzet uit zich nog maar zelden, hoewel de leuze van een nieuwe politieke partij ‘Partiat Inuit’ (partij van de mensen): Groenland voor de Groenlanders niet onbekend lijkt.
De toon van dit verzet, zoals die o.a. blijkt uit de hier weergegeven verzen verschilt wel zeer van het ‘ajorpot kisiek ajingilat’ (het is rot, maar het geeft niet) van Lars Jonathansen uit Tinitegilâq in het ‘verre’ Oost-Groenland.
| |
Litteratuur:
Boas, F., The Central Eskimo, University of Nebraska Press, Lincoln, 1888 (herdruk 1964). |
Holm, G., Ethnological sketch of the Angmagsalik Eskimo, in Thalbitzer, W., The Ammassalik Eskimo, Meddelelser om Grønland, bd. 39, København, 1914. |
Kleivan, I., Why is the raven black, an analysis of an Eskimo myth, Acta Artica, Fasc. xvii, København, 1971. |
Lynge, H., The art and poetry of Greenland, in Greenland, Copenhagen, 1970. |
Ostermann, H., Knud Rasmussen's posthumous notes on the life and doings of The East-Greenlanders in olden times, Meddelelser om Grønland, bd. 109, nr. 1., København, 1938. |
Rosing, J., Kimilik, Digte fra Angmagssalik, København, 1970. |
Thalbitzer, W., The Amassalik Eskimo, Meddelelser om Grønland, Kebenhavn, 1914. |
|
|